Auteur: Jannes Kromhout
Monitor Laaggeletterdheid, proefjaar 2022

1. Inleiding

In het coalitieakkoord uit 2021 is opgenomen dat iedereen in Nederland een goed bestaan verdient en mee moet kunnen doen (VVD, D66, CDA en CU). Meedoen betekent in de huidige maatschappij onder meer dat mensen moeten kunnen lezen en schrijven, rekenen, maar ook kunnen omgaan met een computer. Dit geldt niet voor iedereen. In Nederland wordt het aantal laaggeletterden op basis van een eerder onderzoek geschat op 2,5 miljoen mensen (Algemene Rekenkamer 2016; Buisman et al., 2013). Hieronder vallen niet alleen mensen die moeite hebben met taal, maar ook met rekenen. 

Het moeite hebben met lezen en schrijven kan voor laaggeletterden verschillende gevolgen hebben. Op het terrein van hun gezondheid kan het in hun dagelijks leven betekenen dat ze moeite hebben met het begrijpen van de gebruiksaanwijzingen van medicijnen (Davis et al., 2006; Kripalani et al., 2006). Onderzoek van Van der Heide en Rademakers uit 2015 laat daarbij zien dat laaggeletterden minder positief zijn over hun fysieke en mentale gezondheid dan niet-laaggeletterden. Een gevolg van het moeite hebben met lezen en schrijven kan zich ook vertalen in meer moeite hebben om te participeren in de maatschappij. Laaggeletterden zijn over het algemeen minder actief in vrijwilligerswerk en hebben een lager sociaal vertrouwen (Christoffels et al., 2016). Doordat laaggeletterden moeite hebben met het begrijpen van teksten kan dat hun digitale vaardigheden in de weg staan. Hierdoor is het lastiger om te participeren in de online samenleving, waaronder de digitale zaken van de overheid (Baay, Buisman & Houtkoop, 2015). Ook op het financiële vlak kunnen laaggeletterden gevolgen ondervinden. Zo blijkt uit het eerdergenoemde onderzoek van Christoffels et al. dat laaggeletterden vaker in armoede leven dan niet-laaggeletterden (2016).  

In het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) ontvangen gemeenten jaarlijks geld van het Rijk om volwassenonderwijs aan te bieden en laaggeletterdheid aan te pakken. Met het WEB-budget kunnen gemeenten cursussen aanbieden en subsidiëren voor het verbeteren van taal, rekenen en/of digitale vaardigheden bij volwassenen. In aanvulling hierop is er in 2019 het plan ‘vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020-2024’ gepresenteerd (Van Engelshoven et al., 2019) om te stimuleren dat laaggeletterden gelijke kansen hebben en volop mee kunnen doen in de maatschappij. Het actieprogramma Tel mee met Taal, dat in 2015 was geïnitieerd door het Rijk, werd tevens verlengd. Het tegengaan van laaggeletterdheid zorgt daarnaast ook voor minder maatschappelijke kosten. Deze kosten worden geschat op ruim 1,1 miljard euro waarvan bijna de helft (49 procent) voor rekening zijn van de overheid, maatschappij en de zorgverzekeraars (PWC, 2018). 

De verantwoordelijkheid voor het tegengaan en verminderen van laaggeletterdheid ligt bij het Rijk en gemeenten. Om het Rijk en gemeenten inzicht te geven in de effecten van hun beleid heeft het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) het CBS gevraagd om een monitor laaggeletterdheid op te zetten. Het aantal cursusdeelnemers aan de verschillende soorten en typen cursussen zijn hiervoor belangrijke indicatoren. Nu omvat de aanpak laaggeletterdheid meer dan alleen voldoende aanbod van cursussen. Dat valt voor nu buiten de scope van de monitor omdat dan naast deze indicatoren er meer gegevens nodig zijn om het complete beleid van de aanpak van laaggeletterdheid te kunnen monitoren.  

In 2021 is een pilot onderzoek uitgevoerd. In 2022 vond het eerste proefjaar van de monitor Laaggeletterdheid plaats. In deze publicatie staat centraal in hoeverre de in het proefjaar geleverde data al bruikbaar zijn om een landelijk en regionaal overzicht te geven van de deelnemers aan het cursusaanbod van taal-, reken- of digitale vaardighedencursussen. Om deze vraag te beantwoorden zal in deze publicatie in hoofdstuk 2 eerst ingegaan worden op de gebruikte methode. Vervolgens laten we in hoofdstuk 3 de resultaten zien op landelijk en regionaal niveau en geven we een conclusie en adviezen in hoofdstuk 4.