Auteur: Math Akkermans, Elianne Derksen, Mathilde Kennis
Jeugdige verdachten en slachtoffers van criminaliteit

Samenvatting

Jeugdige verdachten van criminaliteit

In 2022 werden in totaal 53 990 jongeren van 12 tot 25 jaar geregistreerd als verdachte bij de politie, dat is 2,0 procent van alle jongeren. Meerderjarige jongeren (18- tot 25-jarigen) werden vaker als verdachte geregistreerd dan minderjarige (12- tot 18-jarigen). Het gaat om respectievelijk 17 500 jongeren tussen 12 en 18 jaar en 36 490 jongeren tussen 18 en 25 jaar. 

Over de jaren heen is er sprake van een duidelijk dalende trend in het aantal geregistreerde jeugdige verdachten. Tussen 2012 en 2022 is het aantal geregistreerde jeugdige verdachten (12 tot 25 jaar) gedaald van 91 930 in 2012 naar 53 990 in 2022. Deze dalende trend is zowel te zien bij minderjarige als meerderjarige jongeren. 

Het aandeel jeugdige verdachten is het grootst bij vermogensmisdrijven, en dan met name bij inbraak  en winkeldiefstal. Het kleinst is het aandeel jeugdige verdachten bij drugsmisdrijven en (vuur)wapenmisdrijven. Meerderjarige jongeren zijn relatief vaak verdacht van verkeersmisdrijven. 

Jonge mannen zijn vaker als verdachte van een misdrijf geregistreerd dan jonge vrouwen (3,2 tegen 0,7 procent). Dit geldt zowel voor minderjarige als voor meerderjarige jongeren. Meerderjarige jonge mannen worden vaker als verdachte geregistreerd dan minderjarige jonge mannen (3,9 tegen 2,2 procent). Ook jongeren met een herkomst anders dan de Nederlandse herkomst worden vaker verdacht van criminaliteit.

Het aandeel verdachten onder jongeren verschilt per woongemeente. Met name in de grote steden en in de kustgemeenten is het aandeel verdachte jongeren groter.

Jeugdige slachtoffers van criminaliteit

Traditionele criminaliteit 

Slachtoffers
In 2021 gaf 24 procent van de 15- tot 25-jarigen aan slachtoffer te zijn geweest van traditionele criminaliteit. Het gaat dan om geweldsdelicten, vermogensdelicten en vernielingen. Volwassenen zijn hiervan minder vaak slachtoffer: 16 procent van hen werd hiermee geconfronteerd. Bij de helft van de jonge slachtoffers ging het om één delict, bij de andere helft om twee of meer. 

Jongeren zijn vaker dan volwassenen slachtoffer van met name geweldsdelicten (10 tegen 4 procent) en vermogensdelicten (13 tegen 8 procent). Bij vernielingen is er geen verschil tussen jongeren en volwassenen (beide 6 procent). De delictsoorten waar jongeren het vaakst mee te maken hebben zijn fietsdiefstal, vernielingen, bedreiging met fysiek geweld, en seksuele delicten (respectievelijk 7, 6, 5 en 4 procent). 

Meerderjarige jongeren (de 18- tot 25-jarigen) zijn iets vaker slachtoffer van traditionele criminaliteit dan minderjarige, (de 15- tot 18-jarigen): 25 tegen 22 procent. Het gaat dan voornamelijk om vermogensdelicten (14 tegen 12 procent). 

Jonge vrouwen zijn iets vaker slachtoffer dan jonge mannen (25 tegen 23 procent). Hierbij is het man-vrouw verschil het grootst bij geweldsdelicten (11 procent bij de vrouwen, 8 procent bij de mannen). 

In de afgelopen tien jaar is het aandeel jeugdige slachtoffers van traditionele criminaliteit fors gedaald van 40 procent in 2012 naar 24 procent in 2021. Deze sterke daling kwam vooral voor rekening van de afname van het slachtofferschap van vermogensdelicten; dit halveerde van 25 procent in 2012 naar 13 procent in 2021. Het slachtofferpercentage van geweldsdelicten daalde in dezelfde periode van 14 naar 10, en dat van vernielingen van 10 naar 6. Tegen de trend in laat het percentage jeugdige slachtoffers van geweld tussen 2019 en 2021 een lichte stijging zien. 

In zeer sterk stedelijke gemeenten, de grote steden, was 31 procent van de jongeren in 2021 slachtoffer van traditionele criminaliteit. In niet-stedelijke gemeenten, het platteland, was 17 procent slachtoffer hiervan.  

In 2021 werd 29 procent van de jongeren in de provincie Groningen slachtoffer van traditionele criminaliteit. Ook in de provincies Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland waren de slachtofferpercentages met ruim 25 relatief hoog. Friese jongeren waren met 19 procent het minst vaak slachtoffer, gevolgd door Gelderland, Zeeland, Limburg en Flevoland met ongeveer 20 procent. 

Daders
In 2021 gaf 40 procent van de jeugdige geweldsslachtoffers aan de dader(s) te kennen. Bij slachtoffers van mishandeling zijn het vooral medestudenten of -scholieren die het geweld plegen (9 procent); bij bedreiging met fysiek geweld worden buurtgenoten het vaakst genoemd (7 procent); en bij seksuele delicten is de dader relatief vaak een vriend of vriendin (12 procent).

Emotionele of psychische gevolgen
Van de jongeren die in 2021 slachtoffer werden van traditionele criminaliteit gaf 45 procent aan hierdoor minder vertrouwen in mensen te hebben en 36 procent zei zich minder veilig te voelen. Bij geweldsdelicten is de impact groot: meer dan de helft (55 procent) van de jonge slachtoffers voelt zich minder veilig door wat hen overkomen is. Ook angstklachten, slaapproblemen, het steeds opnieuw beleven van het voorval en depressieve klachten komen bij jonge slachtoffers van geweld met respectievelijk 14, 13, 12 en 10 procent relatief vaak voor. 

Melding en aangifte
In 2021 meldde 30 procent van de jeugdige slachtoffers van traditionele criminaliteit bij de politie wat hen overkomen is, 25 procent deed aangifte. De meldings- en aangiftebereid is bij vermogensdelicten met respectievelijk 39 en 34 procent duidelijk groter dan bij geweldsdelicten (respectievelijk 17 en 13 procent) en bij vernielingen (respectievelijk 14 en 10 procent).  

Van de jeugdige slachtoffers van traditionele criminaliteit die geen melding of aangifte hebben gedaan, gaf 38 procent in 2021 als reden hiervoor dat ze er niet aan gedacht hadden of het niet belangrijk vonden. Ook ‘het helpt toch niets’ en ‘dit is geen zaak voor de politie’ werden met respectievelijk 30 en 20 procent relatief vaak genoemd. 

Online criminaliteit

Slachtoffers
In 2022 gaf 21 procent van de 15- tot 25-jarige jongeren aan slachtoffer te zijn geweest van online criminaliteit. Ze werden vaker slachtoffer dan volwassenen. De meeste jongeren hadden te maken met online bedreiging en intimidatie (10 procent), gevolgd door online oplichting en fraude (9 procent) en hacken (6 procent).

Jonge vrouwen werden vaker slachtoffer van online criminaliteit dan jonge mannen. Zij werden, net als minderjarige jongeren, met name vaker slachtoffer van online bedreiging en intimidatie.

Bij online bedreiging en intimidatie werden jongeren het vaakst slachtoffer van online bedreiging (5 procent), gevolgd door online pesten (4 procent), online stalken (3 procent) en shamesexting (1 procent). Minderjarige jongeren hadden vaker te maken met online pesten dan meerderjarige jongeren. Als het gaat om online stalken werden jonge vrouwen vaker slachtoffer dan hun mannelijke leeftijdsgenoten.

Daders
Aan de jeugdige slachtoffers van online bedreiging en intimidatie is gevraagd of zij de dader(s) kenden. 56 procent van hen gaf aan dat ze dat wisten. Dit is met name het geval bij online stalken, daar kende 73 procent de dader. Bij online bedreiging wisten jeugdige slachtoffers het minst vaak wie de dader is (35 procent). 

Bij online pesten was de dader in de meeste gevallen een medestudent of -scholier (31 procent). Ook een vriend/vriendin werd met 18 procent relatief vaak genoemd. Bij online stalken was de ex-partner het vaakst de dader (26 procent). Bij online bedreiging werden medestudenten/-scholieren, vrienden/vrienden en de ex-partner ongeveer even vaak als dader genoemd. 

Emotionele of psychische gevolgen
Net zoals bij traditionele criminaliteit voelde ook bij online criminaliteit 1 op de 3 jeugdige slachtoffers zich minder veilig. Ruim 40 procent had minder vertrouwen in mensen door wat hen overkomen is. De andere klachten: het voorval telkens herbeleven, slaapproblemen, angstklachten en depressieve klachten werden door 10 à 15 procent van de jeugdige slachtoffers genoemd. 

Met name jeugdige slachtoffers van online bedreiging en intimidatie rapporteerden relatief vaak emotionele of psychische gevolgen. Zo gaf ongeveer de helft aan minder vertrouwen te hebben in andere mensen en voelde ruim een derde zich minder veilig. Waar jeugdige slachtoffers van hacken vaker aangaven zich minder veilig te voelen (32 procent), gaven slachtoffers van online oplichting en fraude relatief vaak aan minder vertrouwen te hebben in andere mensen (38 procent). 

Melding en aangifte
De helft van de 15- tot 25-jarige slachtoffers van online criminaliteit gaf aan ergens melding te hebben gedaan van het voorval. Het kan dan gaan om melding bij de politie of bij een andere instantie (bijvoorbeeld Meld Misdaad Anoniem of Veilig Thuis) en/of een persoon (bijvoorbeeld hulpverlener, docent, leidinggevende of personen uit de eigen omgeving zoals familie of vrienden). Het meldingspercentage bij de politie bedroeg 15. Bijna de helft van de jeugdige slachtoffers, 49 procent, meldden bij andere instanties of personen wat hen overkomen is.  

Online bedreiging en intimidatie werden het vaakst gemeld (door 60 procent van de jeugdige slachtoffers), maar dan met name bij andere instanties of personen. Melding bij de politie gebeurde het vaakst door jeugdige slachtoffers van online oplichting en fraude (24 procent). Jongeren die te maken hadden met hacken meldden dit het minst vaak. 

Bijna alle meldingen van online criminaliteit bij de politie resulteerden in een aangifte: 15 procent maakte melding, 14 procent deed aangifte. 

Van de jongeren die te maken hadden met online criminaliteit maar geen melding of aangifte hebben gedaan bij de politie gaf 52 procent aan dat niet te hebben gedaan omdat ze er niet aan gedacht hadden of het niet belangrijk vonden. Ook ‘het helpt toch niets’ en ‘het is al opgelost’ werden met respectievelijk 36 en 27 procent relatief vaak als reden genoemd. 

Huiselijk geweld

Slachtoffers
In 2022 gaf 18 procent van de jongeren van 16 tot 25 jaar aan slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld. Dit percentage is meer dan dubbel zo hoog als dat bij de 25-plussers (7 procent). Bij huiselijk geweld gaat het om verschillende vormen van geweld die plaatsvinden in huiselijke kring1). Ongeveer 1 op de 10 jongeren was in 2022 slachtoffer van fysiek geweld in huiselijke kring. Dit betekent dat de pleger dreigde met geweld, het slachtoffer verwondde, of daartoe een poging deed. Eveneens 1 op de 10 had te maken met dwingende controle in huiselijke kring, waarbij een of meer personen het slachtoffer domineren en controleren. 5 procent van de jongeren met een ex-partner werd door hem of haar gestalkt.

Bij 13 procent van de slachtoffers van fysiek geweld in huiselijke kring vond dit geweld structureel, dat wil zeggen ten minste 1 keer per maand plaats.

Vier op de tien slachtoffers van fysiek geweld gaven aan dat ze hier in hun kindertijd ook al slachtoffer van waren. 

Jongeren in de leeftijd van 16 tot 18 jaar waren vaker slachtoffer van huiselijk geweld dan 18- tot 25-jarige jongeren (25 tegen 15 procent). Jonge vrouwen werden vaker slachtoffer dan jonge mannen (22 tegen 14 procent). Vooral minderjarige vrouwen werden er vaak mee geconfronteerd: 29 procent van hen gaf aan te maken te hebben gehad met een of meer vormen van huiselijk geweld. 

Daders
Zowel bij fysiek geweld in huiselijke kring als bij dwingende controle in huiselijke kring was de pleger vaak een gezinslid. Bij fysiek geweld ging het vooral om een broer (genoemd door 37 procent van de slachtoffers) of zus (genoemd door 25 procent van de slachtoffers). Dwingende controle werd vooral uitgeoefend door ouders: bij 42 procent door de vader en 43 procent door de moeder.. Bij fysiek geweld noemde iets minder dan 10 procent respectievelijk de partner of ex-partner als dader, bij dwingende controle zei iets minder dan 15 procent dat zij de pleger waren.

Emotionele of psychische gevolgen
Ruim een kwart (27 procent) van de jeugdige slachtoffers van fysiek geweld in huiselijke kring gaf aan psychische problemen te hebben ervaren als gevolg van wat hen overkomen is. Nog groter was de impact op de jonge slachtoffers van dwingende controle in huiselijk kring: 42 procent van hen zei psychische problemen te hebben gehad door het voorval. Ook leidden deze vormen van huiselijk geweld relatief vaak tot problemen met (een deel van) de familie (16 procent bij fysiek geweld, 18 procent bij dwingende controle) of tot relatieproblemen (13 procent bij fysiek geweld, 23 procent bij dwingende controle). Lichamelijke problemen en seksuele problemen werden door ongeveer 5 procent van jonge slachtoffers van beide vormen van huiselijk geweld genoemd. 

Praten over de situatie
De meeste jonge slachtoffers van huiselijk geweld gaven aan met iemand hierover gepraat te hebben. Slachtoffers van fysiek geweld en van dwingende controle praatten vooral met andere gezins- of familieleden (respectievelijk 37 en 31 procent) of met vrienden/vriendinnen (respectievelijk 32 en 42 procent). Bij beide vormen van huiselijk geweld praatte iets minder dan 20 procent erover met hun partner. Verder werden hulpverleners relatief vaak opgezocht, bij dwingende controle met 21 procent iets vaker dan bij fysiek geweld (14 procent). Met medewerkers van Veilig Thuis en de politie praatte rond de 1 procent van de jonge slachtoffers. 

Seksueel grensoverschrijdend gedrag

Slachtoffers
In 2022 kreeg bijna een op de drie 16- tot 25-jarige jongeren (32 procent) te maken met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dat is meer dan drie keer zo vaak als 25-plussers (10 procent). 

23 procent kreeg te maken met offline seksuele intimidatie (grensoverschrijdend gedrag in de ‘echte ‘wereld’, waarbij geen lichamelijk contact plaatsvond) en 19 procent kwam in aanraking met online seksuele intimidatie (grensoverschrijdend gedrag op internet zonder lichamelijk contact). Fysiek seksueel geweld, waarbij lichamelijk contact plaatsvond, kwam bij 11 procent van de jongeren voor. 

Respectievelijk 20, 16 en 7 procent van de slachtoffers hadden structureel, dat wil zeggen tenminste maandelijks, te maken met offline seksuele intimidatie, online seksuele intimidatie en fysiek seksueel geweld. 

Ruim 1 op de 10 slachtoffers van fysiek seksueel geweld gaf aan dat dit geweld ook al in hun kindertijd plaatsvond, wat ongeveer vier keer vaker is dan bij jongeren die geen slachtoffer waren.

Minder- en meerderjarige jongeren werden in 2022 even vaak slachtoffer van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Wel is er een groot verschil naar geslacht. Van de jonge vrouwen kreeg 49 procent te maken met seksueel grensoverschrijdend gedrag, van de jonge mannen 15 procent. Bijna 4 op de 10 jonge vrouwen werden geconfronteerd met offline seksuele intimidatie, 3 op de 10 met online seksuele intimidatie en 2 op de 10 met fysiek seksueel geweld.  

Daders
Bij alle drie de vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag gaf een meerderheid van de jonge slachtoffers aan dat iemand van buiten de huiselijke kring de pleger was. In de meeste gevallen was het een onbekende: bij offline en online seksuele intimidatie wisten ongeveer 2 op de 3 slachtoffers niet wie de pleger was, bij fysiek seksueel geweld 1 op de 3. Ook goede vrienden/vriendinnen, dates, en bekenden uit het uitgaansleven werden relatief vaak genoemd. 

Wanneer de pleger uit huiselijke kring kwam, ging het voornamelijk om ex-partners (4 procent bij offline seksuele intimidatie 5 procent bij online seksuele intimidatie, en 8 procent bij fysiek seksueel geweld). Bij alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag was in 80 à 90 procent van de gevallen een man de pleger.

Emotionele of psychische gevolgen
De impact van fysiek seksueel geweld is duidelijk groter dan die van offline en online seksuele intimidatie. Zo ervoer 28 procent van de jonge slachtoffers van fysiek seksueel geweld psychische problemen hierdoor, tegen respectievelijk 19 en 16 procent van de slachtoffers van offline en online sekuele intimidatie. Ook bij andere relatief vaak genoemde gevolgen zoals seksuele problemen, relatieproblemen en lichamelijke problemen is een vergelijkbaar patroon zichtbaar.   

Praten over het voorval
Een ruime meerderheid van de jonge slachtoffers van seksueel grensoverschrijdend gedrag gaf aan met iemand hierover gepraat te hebben. Verreweg de meesten, 50 à 60 procent, praatten met een vriend of vriendin. 15 à 20 procent praatte met de partner of met andere gezins- of famileden, 10 procent of minder met hulpverleners zoals een huisarts, psycholoog of maatschappelijk werker. Met de politie, met hulpverleners van het Centrum Seksueel Geweld of met medewerkers van Veilig Thuis praatte 1 procent of minder van de jonge slachtoffers. 

Samenhang jeugdige slachtoffers en verdachten

Jongeren die in 2021 slachtoffer werden van traditionele criminaliteit waren in de vijf voorgaande jaren vaker als verdachte geregistreerd dan jongeren die in 2021 geen slachtoffer waren: 5 tegen 3 procent. Het grootst is het verschil bij slachtoffers van vermogensdelicten (6 tegen 3 procent).

Jongeren die in 2021 slachtoffer werden van traditionele criminaliteit waren ook in het erop volgende jaar vaker als verdachte geregistreerd dan jongeren die in 2021 geen slachtoffer waren: 2 tegen 1 procent. Ook hier is het verschil het grootst bij vermogensdelicten (3 tegen 1 procent). 

 
1) De term huiselijk geweld heeft betrekking op de plegers: hiertoe worden gezins- en familieleden en ook eventuele (ex-)partners gerekend. Met ‘huiselijk’ wordt niet de locatie bedoeld: de voorvallen hoeven niet per se thuis te hebben plaatsgevonden.