Impactmonitor aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling 2022
Over deze publicatie
In deze rapportage wordt informatie uit diverse bronnen en onderzoeken gecombineerd om een totaalbeeld te geven van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
1. Introductie
Monitoring van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is een belangrijk onderdeel van een systematische aanpak van dit type geweld. Deze systematische aanpak vergt een nauw samenspel van vele partijen zoals Rijk, gemeenten, Veilig Thuis, beroepsgroepen in de hulpverlening en zorg, de Raad voor de Kinderbescherming, onderwijs, huisarts, politie, Openbaar Ministerie en Reclassering. Deze monitor levert input waarmee alle betrokken partijen mét elkaar en ván elkaar kunnen leren om zo de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld verder te verbeteren.
De monitoring van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling heeft als doel bij te dragen aan het zichtbaar maken van de regionale en landelijke stand van zaken. Hierbij gaat het zowel om uitvoering als beleid. Daarmee ontstaat een basis voor de verbetering van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling op deze niveaus. Deze rapportage beschrijft de landelijke stand van zaken. In een bijbehorend interactief dashboard (https://dashboards.cbs.nl/v3/dashboardimpactmonitor_hgkm/) zijn de regionale uitkomsten te vinden.
De impactmonitor is in 2019 ontwikkeld vanuit het programma ‘Geweld hoort nergens thuis’ van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De impactmonitor was nadrukkelijk niet bedoeld om de voortgang van dit programma in beeld te brengen. Dat deed het programma in de eigen voortgangsrapportages. Deze impactmonitor laat op structurele basis zien hoe het er in Nederland voorstaat met de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
2) Alink, L., Prevoo, M., Berkel, S. van, Linting, M., Klein Velderman, M., & Pannebakker, F. (2018). NPM 2017: Nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen. Leiden: Leiden University, Institute of Education and Child Studies / TNO Child Health.
2. Uitgangspunten van de impactmonitor
2.1. Opzet en inhoud
De opzet van de impactmonitor is gebaseerd op de ‘dummy’-impactmonitor die de onderzoeksadviescommissie van het programma ‘Geweld hoort nergens thuis’ in 2019 heeft ontwikkeld3). Belangrijke uitgangspunten hierbij waren het aansluiten op bestaande bronnen en publicaties, het voorkomen van aanvullende registraties en het bevorderen van een lerende verbeterbeweging.
De impactmonitor is opgezet als groeimodel. In deze rapportage wordt gerapporteerd over de indicatoren die op dit moment beschikbaar zijn. Dit zijn indicatoren op de volgende thema’s:
- aard en omvang van huiselijk geweld en kindermishandeling
- kenmerken van daders en slachtoffers
- eerder signaleren en bespreken
- vergroting bereik Veilig Thuis
- verbinding zorg en veiligheid
- verbetering outcome.
Veel van de uitkomsten die in deze rapportage gepresenteerd worden, zijn niet afkomstig van het CBS. Het CBS heeft geen controle uitgevoerd op de cijfers van andere partijen. Zie hoofdstuk 7 voor meer informatie over de gebruikte bronnen en rapportages.
De verschillende indicatoren in de impactmonitor gaan niet allemaal over dezelfde periode. Daarnaast kunnen de indicatoren niet allemaal met dezelfde frequentie geactualiseerd worden. Zo zijn er bijvoorbeeld elk half jaar actuele cijfers vanuit de Veilig Thuis-organisaties, maar zijn actuele cijfers over prevalentie slechts met tussenpozen van enkele jaren beschikbaar. Elk jaar zal een rapportage verschijnen op basis van de op dat moment beschikbare gegevens.
In deze editie van de rapportage zijn een groot aantal indicatoren geactualiseerd met recente informatie tot en met het 1e halfjaar van 2022; dit geldt met name bij de indicatoren die gebaseerd zijn op gegevens van Veilig Thuis, politie, Raad voor de Kinderbescherming, OM en Raad voor de Rechtspraak. Ook zijn recentere uitkomsten opgenomen uit de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag 2022. Indicatoren waarover ten opzichte van de vorige rapportage geen actuelere informatie beschikbaar is, zijn ook opgenomen in deze editie van de rapportage om zo elke keer toch een compleet beeld te schetsen.
In de komende jaren wordt de monitor in overleg met VWS, JenV en VNG stapsgewijs verder uitgebreid als er nieuwe relevante indicatoren beschikbaar komen. De monitor laat ook ontwikkelingen in de tijd zien. Bij het samenstellen van de volgende edities van de monitor zal de vergelijkbaarheid in de tijd van gebruikte bronnen een belangrijk uitgangspunt zijn.
Naast deze rapportage is er het interactieve dashboard Impactmonitor Huiselijk geweld en kindermishandeling (https://dashboards.cbs.nl/v3/dashboardimpactmonitor_hgkm/). Op dit dashboard worden, naast landelijke uitkomsten, ook regionale cijfers visueel in beeld gebracht en met elkaar vergeleken. Het dashboard ondersteunt daarmee de leerprocessen op lokaal en regionaal niveau.
Het dashboard wordt twee keer per jaar geactualiseerd met de op dat moment nieuw beschikbare cijfers.
Het dashboard Impactmonitor huiselijk geweld en kindermishandeling geeft zicht op het brede speelveld bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast publiceert het CBS een separaat dashboard, het regionale dashboard Veilig Thuis (https://dashboards.cbs.nl/v3/regionaaldashboardveiligthuis/) dat in meer detail inzoomt op de meldingen, adviezen, diensten en overdrachten bij de Veilig Thuis organisaties.
2.2. Definitie van kindermishandeling en huiselijk geweld
In de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Jeugdwet worden huiselijk geweld en kindermishandeling als volgt gedefinieerd:
Huiselijk Geweld
Lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring; familielid, een huisgenoot, de echtgenoot of voormalig echtgenoot of een mantelzorger (Wmo 2015). Vormen van geweld in huiselijke kring: kindermishandeling, (ex-)partnergeweld, huwelijksdwang en eergerelateerd geweld, ouderenmishandeling en vrouwelijke genitale verminking.
Kindermishandeling
Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Vormen:
- Lichamelijke mishandeling
- Lichamelijke verwaarlozing
- Psychische mishandeling
- Psychische verwaarlozing
- Seksueel misbruik
- Getuige zijn van geweld in het gezin
Een deel van de bronnen die in deze impactmonitor zijn gebruikt, hanteert een afwijkende definitie. Bij een indicator die afwijkt van bovenstaande definities, zal de afwijking expliciet benoemd worden. Zie hiervoor ook hoofdstuk 7 Verantwoording van de impactmonitor.
3. Omvang, aard, en kenmerken
Op basis van de meest actuele gegevens uit bestaand onderzoek wordt in deze paragraaf een schatting gegeven van de omvang van huiselijk geweld en kindermishandeling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen slachtoffers van huiselijk geweld en van kindermishandeling. Voor de prevalentie van kindermishandeling zijn uitkomsten uit het onderzoeksprogramma van het WODC uit 2019 naar de prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling gebruikt. Meer specifiek is gebruik gemaakt van het overkoepelde syntheserapport van het WODC en twee deelstudies: een zelfrapportagestudie kindermishandeling onder scholieren van de Radboud Universiteit en een informantenstudie kindermishandeling onder professionals die werken met kinderen van Universiteit Leiden / TNO Child Health. Op basis van deze onderzoeken worden ook enkele (persoons)kenmerken van slachtoffers beschreven.
Op basis van de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag 2022 (PHGSG 2022) wordt in dit hoofdstuk inzicht gegeven in de prevalentie van huiselijk geweld en de mate waarin slachtoffers van huiselijk geweld (en seksueel grensoverschrijdend gedrag) het geweld/gedrag bespreken met anderen. Daarnaast wordt de aard van het geweld beschreven op basis van gegevens van Veilig Thuis. De Veilig Thuis organisaties zijn het adviespunt en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling4). Ten slotte wordt in dit hoofdstuk nader gekeken naar plegers van huiselijk geweld op basis van een recidiveonderzoek van het WODC, waarbij recidive is gedefinieerd in termen van strafzaken5).
Geschat aantal slachtoffers van huiselijk geweld
In de periode maart-april 2022 gaf 9 procent van de personen van 16 jaar en ouder aan in de afgelopen 12 maanden slachtoffer te zijn geweest van een of meerdere vormen van huiselijk geweld6). Dit zijn omgerekend 1,3 miljoen personen. De jaarprevalentie van huiselijk geweld in 2022 verschilt niet significant van die van 2020 (8 procent)7). Huiselijk geweld omvat één of meer vormen van fysiek geweld in huiselijke kring, dwingende controle in huiselijke kring, stalking door een ex-partner en seksueel grensoverschrijdend gedrag in huiselijke kring. Zes procent van de personen van 16 jaar en ouder gaf aan in de afgelopen 12 maanden tenminste een van de vormen van huiselijk geweld structureel, dat wil zeggen (bijna) dagelijks, wekelijks of maandelijks te hebben meegemaakt8). Alle vormen van dwingende controle en stalking door ex-partner zijn als structureel meegeteld. Het betreft een minimumschatting omdat onbekend is hoeveel personen slachtoffer werden van meerdere vormen van geweld, die afzonderlijk niet structureel voorkwamen maar bij elkaar wel optellen tot ‘structureel geweld’.
Slachtofferschap van huiselijk geweld neemt sterk af met toenemende leeftijd. Zo werd 25 procent van de 16- tot 18-jarigen slachtoffer tegen 3 procent van de 65-plussers. Vrouwen werden iets vaker slachtoffer dan mannen (10 tegen 8 procent). Verder waren alleenstaande ouders relatief vaak slachtoffer van huiselijk geweld en kwam slachtofferschap vaker voor bij personen in huishoudens met een lager welvaartsniveau.
Categories1 | Categories2 | 2022 (% personen van 16 jaar en ouder) |
---|---|---|
Totaal | 8,8 | |
Geslacht | vrouwen | 10,0 |
Geslacht | mannen | 7,6 |
Leeftijd | 16 tot 18 jaar | 24,6 |
Leeftijd | 18 tot 24 jaar | 16,1 |
Leeftijd | 24 tot 45 jaar | 10,6 |
Leeftijd | 45 tot 65 jaar | 7,6 |
Leeftijd | 65 jaar of ouder | 3,1 |
Positie in het huishouden | thuiswonend kind | 17,5 |
Positie in het huishouden | alleenstaande | 9,1 |
Positie in het huishouden | partner, geen kinderen | 5,5 |
Positie in het huishouden | partner, met kinderen | 7,2 |
Positie in het huishouden | alleenstaande ouder | 15,8 |
Welvaart | eerste (laagste) kwintiel | 12,1 |
Welvaart | tweede kwintiel | 9,9 |
Welvaart | derde kwintiel | 8,0 |
Welvaart | vierde kwintiel | 8,2 |
Welvaart | vijfde (hoogste) kwintiel | 7,5 |
Bron: CBS/WODC |
Het merendeel van de slachtoffers van huiselijk of seksueel grensoverschrijdend gedrag besprak het geweld met één of meerdere personen (figuur 3.2). Dit percentage is, net zoals in 2020, het hoogst bij slachtoffers van stalking door de ex-partner (91 procent). Ze bespraken het geweld het vaakst met een vriend of vriendin. Slachtoffers van online seksuele intimidatie hebben er het minst vaak met iemand over gesproken (63 procent); als zij erover spraken deden ook zij dit het vaakst met een vriend of vriendin. De drie vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag in figuur 3.2 omvatten alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dit kan zowel binnen als buiten de huiselijke kring plaatsvinden. Een deel van het seksueel grensoverschrijdend gedrag dat in de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag is onderzocht valt daardoor buiten de scope van deze impactmonitor, namelijk het seksueel grensoverschrijdend gedrag dat buiten de huiselijke kring plaatsvindt.
Categories1 | Met iemand gepraat totaal (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden) | Met partner (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden) | Met ander gezins- of familielid (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden) | Met vriend / vriendin (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden) | Met hulpverlener (bijv. huisarts, psycholoog, maatschappelijk werker) (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden) | Met iemand van Veilig Thuis (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden) | Met iemand van Centrum Seksueel Geweld (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden) | Met de politie (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden) | Met iemand anders (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden) | geen antwoord (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Fysiek geweld in huiselijke kring | 73,3 | 36,2 | 31,2 | 31,7 | 21,1 | 4,2 | 0,0 | 7,1 | 8,3 | 3,5 |
Dwingende controle in huiselijke kring | 77,8 | 34,4 | 32,1 | 42,3 | 32,0 | 2,9 | 0,0 | 4,7 | 9,1 | 3,3 |
Stalking door ex-partner | 91,0 | 32,0 | 41,2 | 62,5 | 31,7 | 5,2 | 0,0 | 9,0 | 13,4 | 0,9 |
Offline seksuele intimidatie | 65,6 | 28,4 | 15,4 | 41,4 | 7,3 | 0,0 | 0,2 | 0,9 | 8,7 | 1,2 |
Online seksuele intimidatie | 62,8 | 21,7 | 12,3 | 40,7 | 5,2 | 0,2 | 0,3 | 1,6 | 6,6 | 1,8 |
Fysiek seksueel geweld | 70,9 | 25,1 | 12,0 | 48,6 | 9,6 | 0,1 | 0,6 | 0,9 | 7,3 | 1,0 |
Bron: CBS/WODC |
In de periode maart-april 2022 geeft 15 procent van 16-plussers aan weleens een vermoeden te hebben gehad of weleens getuige te zijn geweest van huiselijk geweld bij iemand in de omgeving. Vrouwen zeggen dit vaker dan mannen: 18 tegen 13 procent.
Ruim 8 op de 10 zeggen met iemand te hebben gepraat over hun vermoeden of dat ze getuige zijn geweest. Het grootste deel geeft aan hierover met het slachtoffer zelf te hebben gepraat of met iemand die het slachtoffer kent. Met de (vermoedelijke) pleger of iemand die de (vermoedelijke) pleger kent is minder vaak gepraat.
categories1 | Percentage personen vermoeden getuige (% van personen van 16 jaar of ouder met vermoeden/getuige) |
---|---|
Totaal | 82,3 |
Met iemand in mijn omgeving die slachtoffer en dader niet kent | 15,9 |
Met het slachtoffer van huiselijk geweld | 38,9 |
Met iemand die het slachtoffer kent | 29,6 |
Met de pleger van het huiselijk geweld | 13,0 |
Met iemand die de pleger kent | 13,0 |
Met een hulpverlener | 19,3 |
Met iemand anders | 8,0 |
Geen antwoord | 4,2 |
Bron: CBS/WODC 1) Meerdere antwoorden mogelijk |
Geschat aantal slachtoffers kindermishandeling
Ruim 1 op de 10 scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs is in het voorgaande jaar slachtoffer geworden van kindermishandeling. Dit blijkt uit schattingen op basis van de zelfrapportagestudie van de Radboud Universiteit onder middelbare scholieren in 2016. Dit komt neer op ongeveer 105 duizend scholieren. Psychologische agressie (d.w.z. dreigen met slaan) en fysiek geweld tegen de scholier kwamen het vaakst voor. Van de meisjes rapporteert 15 procent slachtoffer te zijn geworden in het jaar voorafgaand aan het onderzoek; van de jongens is dit 10 procent. Seksueel misbruik dat is gepleegd door een ander minderjarig gezinslid of een meer- of minderjarige die niet tot het gezin behoort, is in deze studie meegeteld als kindermishandeling. Fysiek en psychisch geweld is alleen meegeteld wanneer dit door de ouders is gepleegd. Verder valt het getuige zijn van fysiek geweld tussen de ouders hier wel onder de definitie van kindermishandeling, maar het getuige zijn van geweld tussen overige gezinsleden valt niet onder de definitie. Daarnaast is verwaarlozing niet meegenomen in de definitie van slachtoffer van kindermishandeling in het voorgaande jaar9).
Op basis van een andere bron, de informantenstudie onder professionals van Universiteit Leiden/TNO Child Health, hebben naar schatting tussen de 89 duizend en 127 duizend kinderen van 0 tot en met 17 jaar in 2017 te maken gehad met kindermishandeling. Dit komt neer op ongeveer 3 procent van alle minderjarigen. Voor deze totaalschatting van de prevalentie is ook gebruik gemaakt van gegevens van Veilig Thuis. De meeste kinderen waarover wordt gerapporteerd door de informanten, zijn slachtoffer van emotionele en/of fysieke verwaarlozing. Volgens de informantenrapportages zijn meisjes en jongens even vaak slachtoffer van kindermishandeling, maar meisjes zijn wel vaker slachtoffer van seksueel misbruik en emotionele mishandeling. Voor adolescente meisjes (12 tot en met 17 jaar) wordt bovendien vaker mishandeling gerapporteerd dan voor adolescente jongens.
Totaal (%) | Jongens (%) | Meisjes (%) | |
---|---|---|---|
Zelfrapportage scholieren (VO, klas 1-4) | 12 | 10 | 15 |
Informantenstudie (kinderen 0-17 jaar)¹ | 3 | ||
Bron: Radboud Universiteit Nijmegen (scholierenonderzoek) en Universiteit Leiden/TNO (informantenstudie) | |||
1) Geen significant verschil gevonden tussen jongens en meisjes |
Voor 29 procent van alle slachtoffers is door de informanten meer dan één vorm van kindermishandeling gerapporteerd. Uit de informantenstudie blijkt voorts dat de kans op kindermishandeling beduidend groter is (ongeveer 3 tot 5 keer zo hoog) in gezinnen met een laag opleidingsniveau dan in gezinnen met een hoog opleidingsniveau. Ook is de kans op kindermishandeling groter in gezinnen waarin geen van de ouders betaald werk verricht dan in gezinnen met ten minste één werkende ouder. Ten slotte is de kans ook groter in gezinnen met een niet-Nederlandse migratieachtergrond (eerste generatie) dan in gezinnen met een Nederlandse migratieachtergrond (inclusief kinderen van niet-Nederlandse migratieachtergrond vanaf de derde generatie).
Samenloop slachtofferschap van huiselijk geweld en kindermishandeling binnen gezinnen
Binnen gezinnen kan geweld plaatsvinden tussen de verschillende gezinsleden. Dit noemen we samenloop van kindermishandeling met ander huiselijk geweld binnen gezinnen. Dit kan zijn tussen ouders en kinderen, tussen ouders onderling en tussen de kinderen onderling. Hieronder wordt in het bijzonder mishandeling door één of beide ouders tegen ten minste één kind én geweld tussen ouders onderling (inclusief ex-partner en nieuwe partner) binnen een bepaalde periode beschreven.
Bij 2,5 procent van álle scholieren in de zelfrapportagestudie was sprake van een samenloop van fysiek geweld tussen de ouders en kindermishandeling gericht op de scholier zelf. Onder de groep scholieren die slachtoffer was van kindermishandeling, was bij 17 procent tevens sprake van fysiek geweld tussen de ouders. Ook bij deze percentages geldt dat verwaarlozing niet is meegeteld bij de definitie van kindermishandeling, omdat gekeken is naar kindermishandeling in het voorgaande jaar.
Aard van het geweld en/of de mishandeling
Kindermishandeling en huiselijk geweld komen voor in allerlei verschillende vormen. Op basis van de vermoedelijke aard van het geweld zoals dat is vastgelegd bij de adviezen en meldingen bij Veilig Thuis, kan hiervan een beeld worden gevormd. Veilig Thuis is het adviespunt en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling. Slachtoffers, omstanders en professionals kunnen contact opnemen met Veilig Thuis als zij een vermoeden hebben van kindermishandeling en/of huiselijk geweld10). Veilig Thuis kan advies en ondersteuning geven over wat degene, die contact opneemt met Veilig Thuis, zelf kan doen. Is dit niet mogelijk of is de situatie te complex of ernstig? Dan kan degene die contact opneemt met Veilig Thuis een melding doen en komt Veilig Thuis in actie.
Op hoofdlijnen worden de volgende soorten geweld en mishandeling onderscheiden: kindermishandeling, ouderenmishandeling, geweld tegen ouders, (ex-) partnergeweld of overig huiselijk geweld (bijvoorbeeld tussen broers/zussen). Het gaat hierbij om de vermoedens van de adviesvrager of melder over de aard van het geweld. Dit kan afwijken van de daadwerkelijke aard van het geweld. Ook kan later, tijdens de verdere inzet van Veilig Thuis, blijken dat er nog méér aan de hand is dan alleen de door de adviesvrager of melder genoemde aard van het geweld. Eén advies of melding kan gaan over meerdere soorten van geweld.
De meeste adviezen en meldingen gaan over situaties waarbij de adviesvrager/melder een vermoeden heeft van kindermishandeling, respectievelijk 33,9 duizend adviezen en 29,7 duizend meldingen in het 1e halfjaar 2022 (figuren 3.5 en 3.6). Ook zijn er 20,2 duizend adviezen en 13,2 duizend meldingen ontvangen in het eerste halfjaar van 2022 over andere problematiek dan huiselijk geweld of kindermishandeling. Bij de meldingen betreft dit onder andere politiemeldingen met overige zorgen over een minderjarige en de meldingen die de politie doet naar aanleiding van het ProKid signaleringsinstrument of vanwege een strafbaar feit. Ten opzichte van het eerste halfjaar van 2021 daalt zowel het totale aantal adviezen (met 2 procent) als het totale aantal meldingen (met 1 procent). Bij adviezen is de grootste relatieve afname te zien bij geweld tegen ouders (11 procent afname) en ouderenmishandeling (10 procent afname). Bij meldingen daalt het aantal meldingen over overig huiselijk geweld met 7 procent ten opzichte van het eerste halfjaar van 2021, meldingen over kindermishandeling dalen met 6 procent en meldingen over ouderenmishandeling met 5 procent.
Categories1 | Kindermishandeling (aantal gestarte adviezen) | Geweld tegen ouders (aantal gestarte adviezen) | (Ex-)Partnergeweld (aantal gestarte adviezen) | Ouderenmishandeling (ouder dan 65 jaar) (aantal gestarte adviezen) | Huiselijk geweld overig (aantal gestarte adviezen) | Andere problematiek... (aantal gestarte adviezen) | Onbekend (aantal gestarte adviezen) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
1e halfjaar 2019 | 24700 | 1100 | 9625 | 1645 | 5280 | 15310 | 3955 |
2e halfjaar 2019 | 27370 | 1295 | 11160 | 2140 | 5025 | 16530 | 750 |
1e halfjaar 2020 | 30380 | 1490 | 12970 | 1860 | 5355 | 17120 | 330 |
2e halfjaar 2020 | 32780 | 1560 | 14670 | 2060 | 5360 | 19005 | 300 |
1e halfjaar 2021 | 35750 | 1610 | 15160 | 2045 | 5835 | 19855 | 340 |
2e halfjaar 2021 | 34050 | 1485 | 15350 | 2035 | 5725 | 20645 | 290 |
1e halfjaar 2022* | 33935 | 1435 | 15030 | 1850 | 5750 | 20155 | 370 |
1) Er kunnen meerdere aarden van geweld/mishandeling van toepassing zijn op één advies |
Categories1 | Kindermishandeling (aantal ontvangen meldingen) | Geweld tegen ouders (aantal ontvangen meldingen) | (Ex-)Partnergeweld (aantal ontvangen meldingen) | Ouderenmishandeling (ouder dan 65 jaar) (aantal ontvangen meldingen) | Huiselijk geweld overig (aantal ontvangen meldingen) | Andere problematiek... (aantal ontvangen meldingen) | Onbekend (aantal ontvangen meldingen) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
1e halfjaar 2019 | 25150 | 2535 | 18590 | 1100 | 8505 | 17530 | 6645 |
2e halfjaar 2019 | 30440 | 2955 | 22690 | 1390 | 8575 | 17155 | 2405 |
1e halfjaar 2020 | 30720 | 3300 | 23555 | 1295 | 8340 | 15205 | 1635 |
2e halfjaar 2020 | 32080 | 3320 | 23570 | 1300 | 7720 | 14215 | 1310 |
1e halfjaar 2021 | 31730 | 3200 | 23280 | 1210 | 7330 | 13495 | 1025 |
2e halfjaar 2021 | 29760 | 2920 | 23100 | 1185 | 7035 | 13180 | 1080 |
1e halfjaar 2022* | 29670 | 3215 | 22875 | 1150 | 6820 | 13230 | 2465 |
1) Er kunnen meerdere aarden van geweld/mishandeling van toepassing zijn op één melding |
In sommige gevallen leidt (ex-)partnergeweld tot het overlijden van het slachtoffer. In 2021 zijn er 5 mannen en 23 vrouwen om het leven gekomen door moord of doodslag waarbij de (vermoedelijke) dader de (ex-) partner was. In 2019 en 2020 ging het om vergelijkbare aantallen. In 2018 was het aantal vrouwelijke slachtoffers van moord- en doodslag door de (ex-) partner fors hoger, het ging in dat jaar om 33 vrouwen. In de periode 2017 tot en met 2021 had de politie bij 96 procent van de vrouwen die slachtoffer waren van moord en doodslag een dader in beeld. Bij bijna 6 op de 10 vrouwen die in deze periode werden vermoord, was de vermoedelijke dader de (ex-) partner. Bij mannen was bij 83 procent van de slachtoffers een dader in beeld, bij 5 procent was de vermoedelijke dader de (ex-) partner.
Mannen (aantal) | Vrouwen (aantal) | |
---|---|---|
2016 | 2 | 21 |
2017 | 5 | 18 |
2018 | 2 | 33 |
2019 | 4 | 23 |
2020 | 4 | 24 |
2021* | 5 | 23 |
Kenmerken plegers huiselijk geweld
De informatie in deze paragraaf over plegers van huiselijk geweld is gebaseerd op het meest recente recidiveonderzoek van het WODC (T.W.Piersma e.a. (2021) en de WODC recidivemonitor). De onderzoeksgroep bestaat uit daders van huiselijk geweld die in de periode 2008 tot en met 2017 door het Openbaar Ministerie (OM) zijn vervolgd en waarbij het plegen van huiselijk geweld bewezen werd verklaard. Hierbij is de definitie van huiselijk geweld leidend zoals die in deze periode werd gehanteerd door het OM. De definitie is echter aan verandering onderhevig. Lange tijd werd huiselijk geweld gedefinieerd als ‘geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd’, waarbij de huiselijke kring bestond uit partners, ex-partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden, en het ging om fysiek geweld, seksueel geweld, stalking en bedreiging. Met ingang van 2015/2016 wordt echter een ruimere definitie van huiselijk geweld gehanteerd: ‘geweld dat wordt gepleegd door iemand uit de directe persoonlijke omgeving van het slachtoffer, waarbij het slachtoffer in een relatie van afhankelijkheid en/of onvrijheid staat ten opzichte van de pleger’. Hierbij is de kring van daders uitgebreid en kunnen bijvoorbeeld ook medewerkers van zorginstellingen en trainers/coaches van (sport) verenigingen huiselijk geweld plegen. Ook het geweld is breder gedefinieerd, waarbij nu expliciet ‘benadeling van de gezondheid’, ‘emotionele/psychische verwaarlozing’ en ‘financiële uitbuiting’ worden genoemd. Mogelijk leidt een bredere definitie tot de identificatie van een grotere groep daders van huiselijk geweld en een hogere recidiveprevalentie onder deze daders. Recidive is geoperationaliseerd als ‘een delict dat leidt tot een nieuwe strafzaak’.
De onderzoeksgroep van het recidive onderzoek van het WODC vormt slechts een klein deel van de totale populatie van daders van huiselijk geweld in Nederland. In het onderzoek gaat het om incidenten die bij de politie bekend zijn en daarna door het OM zijn vervolgd, waarbij de vervolging tot een veroordeling heeft geleid. Vermoedelijk vormt de onderzoeksgroep het zwaardere segment van alle daders van huiselijk geweld.
Van de in 2017 veroordeelde daders van huiselijk geweld was 90 procent man. Dit aandeel is hoger dan het aandeel mannen onder alle in 2017 strafrechtelijk veroordeelden (82 procent). Van de daders van huiselijk geweld was 64,8 procent 30 jaar of ouder, tegenover 55,8 procent van alle daders. Slechts 3,1 procent was minderjarig, tegenover 6,8 procent van de gehele daderpopulatie. De percentages zijn nauwelijks veranderd ten opzichte van het eerdere onderzoek naar de in 2015 veroordeelde daders van huiselijk geweld.
Bij 72,6 procent van de veroordelingen in 2017 ging het om eenvoudige mishandeling en bij 12,8 procent om bedreiging. In 2015 was dit nog respectievelijk 76,8 procent en 14,3 procent. De overige, veel minder vaak voorkomende vormen van geweld, betroffen onder andere zware mishandeling, belaging en moord/doodslag.
In het grootste gedeelte van de strafzaken in 2017 over huiselijk geweld ging het om partnermishandeling (49,8 procent), gevolgd door overig huiselijk geweld (36,6 procent), oudermishandeling (7,6 procent) en kindermishandeling (6 procent).
5) Het begrip recidive is in de gehele keten van betrokken organisaties uiteraard veel breder (bijvoorbeeld gezinnen waarover opnieuw een melding bij Veilig Thuis wordt gedaan na een periode zonder geweld). Om te komen tot een zinvolle definitie van deze bredere vorm van recidive is nadere afstemming nodig tussen de betrokken partijen in deze keten.
6) Op basis van Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag 2022 van CBS/WODC. Verbale agressie is hierbij niet meegeteld. Het percentage huiselijk geweld inclusief verbale agressie bedraagt 32 procent.
7) Omdat de verschillen tussen 2020 en 2022 niet significant zijn, worden de overige uitkomsten uit de PHGSG 2022 in deze rapportage niet vergeleken met die uit de PHGSG 2020.
8) Het percentage structureel huiselijk geweld inclusief structurele verbale agressie bedraagt 8 procent.
9) Bij de vragen over verwaarlozing kon de scholier geen tijdsperiode aangeven, de scholier moest aangeven of er ooit sprake van is geweest. Daarom is verwaarlozing niet meegenomen in de definitie van slachtofferschap in het afgelopen jaar.
10) Voor professionals geldt een meldcode, zie https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huiselijk-geweld/meldcode.
4. Vergroting bereik Veilig Thuis
Het is van belang dat het bereik van Veilig Thuis als het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling zo groot mogelijk is; iedereen met een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling moet de weg naar Veilig Thuis zo snel mogelijk kunnen vinden.
In dit hoofdstuk worden uitkomsten over het eerste halfjaar van 2022 getoond, op basis van het CBS onderzoek Beleidsinformatie Veilig Thuis. In deze periode hebben de Veilig Thuis organisaties 66 155 keer advies (en ondersteuning) gegeven. Dit is 2 procent meer dan in het eerste halfjaar van 2021. Daarnaast hebben de Veilig Thuis organisaties 59 985 meldingen ontvangen in het eerste halfjaar van 2022; dit is 1 procent minder dan in het eerste halfjaar van 2021.
Onderwerpen_3 | Gestarte adviezen (Aantal) | Ontvangen meldingen (Aantal) |
---|---|---|
1e halfjaar 2019 | 53145 | 65075 |
2e halfjaar 2019 | 54540 | 66730 |
1e halfjaar 2020 | 58575 | 64505 |
2e halfjaar 2020 | 63475 | 62910 |
1e halfjaar 2021 | 67545 | 60880 |
2e halfjaar 2021 | 66625 | 58500 |
1e halfjaar 2022* | 66155 | 59985 |
56 procent van de adviezen in het eerste halfjaar van 2022 zijn gegeven aan beroepsmatige adviesvragers, het aandeel van de politie hierin is zeer beperkt (5 procent; zie figuur 4.2). 43 procent van de adviezen is gegeven aan burgers.
Categories1 | 1e halfjaar 2022* (%) | 1e halfjaar 2021 (%) | 1e halfjaar 2020 (%) |
---|---|---|---|
Preventieve basisvoorzieningen | 1,9 | 1,9 | 2,1 |
Huisarts | 2,3 | 2,2 | 2,7 |
Overig gezondheidszorg | 4,3 | 4,2 | 4,4 |
GGZ | 4,6 | 4,6 | 5,4 |
Kinderopvang | 1,4 | 1,2 | 1,3 |
Onderwijs | 8,9 | 8,6 | 8,8 |
Jeugdhulp/zorg | 7,7 | 7,4 | 9 |
Politie | 4,6 | 3,6 | 2,9 |
Justitie en veiligheid, exclusief politie | 2,6 | 3,4 | 3,3 |
Maatschappelijk werk | 6,4 | 6,6 | 7 |
Beroepsmatig overig | 11,4 | 10,7 | 8,7 |
Burger | 42,8 | 44,8 | 42,9 |
Onbekend | 1,1 | 0,9 | 1,5 |
1) Hieronder wordt verstaan: GGD, jeugdgezondheidszorg, verloskundigenpraktijk, kraamzorg, ambulance 2) Hieronder wordt verstaan: ziekenhuis, verzorgings- of verpleeghuis, gehandicaptenzorg |
Het merendeel van de meldingen aan Veilig Thuis in het eerste halfjaar 2022 is gedaan door de politie11) (67 procent; zie figuur 4.3a). Het aandeel meldingen van de politie is iets gestegen ten opzichte van het eerste halfjaar van 2021 (64 procent).
Figuur 4.3b toont het percentage meldingen door de overige soorten melders. De overige beroepsmatige melders nemen 25 procent van alle meldingen voor hun rekening, 8 procent van alle meldingen is gedaan door burgers. Een groot aantal professionals is op basis van de wet ‘Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’ verplicht om een stappenplan te doorlopen als hij of zij vermoedens heeft van huiselijk geweld of kindermishandeling12). Dit geldt voor professionals die werkzaam zijn in de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en justitie.
Categories1 | Politie (%) | Overig (%) |
---|---|---|
1e halfjaar 2020 | 66,5 | 33,5 |
1e halfjaar 2021 | 64,2 | 35,8 |
1e halfjaar 2022* | 66,6 | 33,4 |
Categories1 | 1e halfjaar 2022* (%) | 1e halfjaar 2021 (%) | 1e halfjaar 2020 (%) |
---|---|---|---|
Preventieve basisvoorzieningen | 3,6 | 3,5 | 2,9 |
Huisarts | 1,1 | 1 | 1,2 |
Overig gezondheidszorg | 3,8 | 3,7 | 3,4 |
GGZ | 1,6 | 1,7 | 1,8 |
Kinderopvang | 0,3 | 0,3 | 0,3 |
Onderwijs | 4 | 3,9 | 3,4 |
Jeugdhulp/zorg | 2 | 2,8 | 2,7 |
Justitie en veiligheid, exclusief politie | 1,2 | 1,1 | 1 |
Maatschappelijk werk | 2,4 | 2,2 | 2,2 |
Beroepsmatig overig | 5 | 5,9 | 4,9 |
Burger | 8 | 9,3 | 9,3 |
Onbekend | 0,4 | 0,4 | 0,6 |
1) Vanwege de leesbaarheid is het percentage meldingen van de politie niet opgenomen in de figuur. 2) Hieronder wordt verstaan: GGD, jeugdgezondheidszorg, verloskundigenpraktijken, kraamzorg, ambulance. 3) Hieronder wordt verstaan: ziekenhuis, verzorgings- of verpleeghuis, gehandicaptenzorg. |
In de contacten met de adviesvrager c.q. melder vraagt Veilig Thuis ook hoe lang zij dénken dat het geweld of de mishandeling al duurt. Hierbij kan gekozen worden uit een aantal categorieën. De ervaring leert dat adviesvragers en melders dit soms een moeilijke vraag vinden en het eigenlijk niet weten. De Veilig Thuis medewerk(st)er probeert de adviesvrager/melder toch een categorie te laten kiezen, waarbij er vaak gekozen wordt voor de kortste categorie (‘niet langer dan een week’) als men het écht niet weet. In de praktijk blijkt dat dit gegeven desondanks soms niet gevuld wordt in de administraties van Veilig Thuis en de duur van het geweld dus onbekend blijft; deze gevallen zijn meegeteld in de categorie ‘niet langer dan een week’. In figuren 4.4a en 4.4b is te zien wat de vermoedelijke duur van het geweld is bij de gestarte adviezen en de ontvangen meldingen. Bij adviezen dacht 40 procent van de adviesvragers in het 1e halfjaar 2022 dat het geweld niet langer dan een week duurde. Twee jaar eerder was dat 29 procent. In 46 procent van de meldingen in het 1e halfjaar 2022 gaf de melder aan dat de duur van het geweld niet langer dan een week was. In het eerste halfjaar 2020 was dit nog 37 procent. Het is onbekend in hoeverre de hierboven geschetste knelpunten bij het vastleggen van de vermoedelijke duur van geweld een rol spelen bij deze toename bij zowel de meldingen als de adviezen.
Categories1 | Duur geweld: niet langer dan 1 week (aantal) | Duur geweld: > 1 week, < 1 maand (aantal) | Duur geweld: > 1 maand, < 6 maanden (aantal) | Duur geweld: > 6 maanden, < 1 jaar (aantal) | Duur geweld: > 1 jaar,< 5 jaar (aantal) | Duur geweld: langer dan 5 jaar (aantal) |
---|---|---|---|---|---|---|
1e halfjaar 2019 | 16880 | 5510 | 10550 | 8260 | 8770 | 3175 |
2e halfjaar 2019 | 15300 | 6745 | 11705 | 9005 | 8830 | 2955 |
1e halfjaar 2020 | 17025 | 7385 | 12940 | 9220 | 8975 | 3030 |
2e halfjaar 2020 | 20370 | 7810 | 13500 | 9585 | 9000 | 3205 |
1e halfjaar 2021 | 23680 | 8485 | 13305 | 9510 | 9305 | 3265 |
2e halfjaar 2021 | 24970 | 8205 | 12845 | 8805 | 8775 | 3025 |
1e halfjaar 2022* | 26660 | 7875 | 12465 | 8000 | 8225 | 2930 |
Categories1 | Duur geweld: niet langer dan 1 week (aantal) | Duur geweld: > 1 week, < 1 maand (aantal) | Duur geweld: > 1 maand, < 6 maanden (aantal) | Duur geweld: > 6 maanden, < 1 jaar (aantal) | Duur geweld: > 1 jaar,< 5 jaar (aantal) | Duur geweld: langer dan 5 jaar (aantal) |
---|---|---|---|---|---|---|
1e halfjaar 2019 | 31275 | 4860 | 9430 | 7270 | 9660 | 2580 |
2e halfjaar 2019 | 26340 | 6295 | 11910 | 9025 | 10390 | 2770 |
1e halfjaar 2020 | 23720 | 6730 | 11765 | 8780 | 10795 | 2705 |
2e halfjaar 2020 | 24750 | 6805 | 11100 | 8165 | 9490 | 2605 |
1e halfjaar 2021 | 24145 | 7175 | 10565 | 7515 | 8955 | 2525 |
2e halfjaar 2021 | 24575 | 6680 | 9500 | 6860 | 8490 | 2395 |
1e halfjaar 2022* | 27715 | 6360 | 9075 | 6400 | 8120 | 2320 |
Bij ontvangst van een melding schat Veilig Thuis als eerste de aard en de ernst van de melding in; dit is de zogeheten veiligheidstaxatie. In 40 procent van de ontvangen meldingen betrof het een melding van acute en/of structureel onveilige casuïstiek; in het 1e halfjaar van 2021 was dit 43 procent. In de overige gevallen ging het bijvoorbeeld om een eenmalige onveilige situatie, om een multi-problematische leefsituatie of waren er geen zorgen over de veiligheid. Het aantal meldingen waarbij er geen zorgen waren over de veiligheid daalde in de periode 2019 tot en met 2021 gestaag van 4 370 in het eerste halfjaar van 2019 naar 2 805 in het tweede halfjaar van 2021. In het eerste halfjaar 2022 is dit aantal licht gestegen naar 3 065 meldingen.
Op basis van de veiligheidstaxatie besluit Veilig Thuis of ze de vervolgstappen bij Veilig Thuis zelf beleggen, of dat ze de melding overdragen aan een lokale hulpverlenende instantie, die dan aan de slag gaat met de betrokkenen. Ook kijken ze of er al een hulpverlener betrokken is bij het gezin. In dat geval kijkt Veilig Thuis, samen met de hulpverlener, of deze de melding mee kan nemen in het hulptraject en of ondersteuning van Veilig Thuis hierbij nodig is. De vervolgstappen kunnen ook belegd worden bij het cliëntsysteem zelf óf er kan besloten worden dat in het geheel geen vervolgstappen nodig zijn. Ook kan het een nieuwe melding betreffen op een al lopende casus. In dat geval neemt Veilig Thuis de informatie uit de nieuwe melding mee in de lopende casus.
Als de vervolgstappen bij Veilig Thuis zelf worden belegd zijn er twee mogelijkheden: de dienst ‘Onderzoek’ of de dienst ‘Voorwaarden en Vervolg’. De dienst ‘Onderzoek’ is gericht op het bevestigen of weerleggen van de gemelde vermoedens van huiselijk geweld en/of kindermishandeling en het vervolgens zo nodig vaststellen van veiligheidsvoorwaarden en inzetten van vervolghulp. De dienst ‘Voorwaarden en Vervolg’ is gericht op het organiseren van de directe veiligheid van de betrokkenen en het inzetten van vervolghulp.
Om een beeld te krijgen van de gekozen vervolgstappen, is gekeken naar alle casussen waarbinnen een veiligheidsbeoordeling is uitgevoerd en/of waarbinnen Veilig Thuis een dienst ‘Onderzoek’ of ‘Voorwaarden en Vervolg' is gestart in een bepaalde periode. In het eerste halfjaar van 2022 is in 74 procent van deze casussen besloten tot een directe overdracht (naar het lokale veld, een reeds betrokken hulpverlenende instantie, een multidisciplinair team of naar het cliëntsysteem zelf). In 12 procent is een dienst ‘Onderzoek’ gestart en in 16 procent een dienst ‘Voorwaarden en Vervolg’. Ten opzichte van het eerste halfjaar van 2021 is er iets vaker (2 procentpunt) een directe overdracht geweest gestart en iets minder vaak (2 procentpunt) een dienst ‘Voorwaarden en Vervolg’ gestart.
Categories1 | 1e halfjaar 2020 (%) | 2e halfjaar 2020 (%) | 1e halfjaar 2021 (%) | 2e halfjaar 2021 (%) | 1e halfjaar 2022* (%) |
---|---|---|---|---|---|
Overdracht buiten VT | 76,2 | 76,9 | 72,4 | 72,9 | 74,4 |
Onderzoek | 9,1 | 9,2 | 12,5 | 12,3 | 12,3 |
Voorwaarden en Vervolg | 16,9 | 16,4 | 18,1 | 17,7 | 16,3 |
12) https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huiselijk-geweld/meldcode.
5. Verbinding zorg en veiligheid
Voor een optimale aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is een goede verbinding nodig tussen de zorgketen enerzijds en de justitie- en veiligheidsketen anderzijds. Dit geldt zowel bij het in beeld krijgen van (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling als bij het stoppen en duurzaam oplossen van het geweld.
De politie is dan ook een belangrijke partij als het gaat om meldingen aan Veilig Thuis. Door de politie zijn in het eerste halfjaar van 2022 42 145 meldingen bij Veilig Thuis gedaan13)14). Dit is 4 procent meer dan in het eerste halfjaar van 2021, maar 3 procent minder dan in het eerste halfjaar van 2020 (figuur 5.1). In heel 2021 meldde de politie bijna 81 duizend gevallen van huiselijk geweld en/of kindermishandeling.
Periode | Aantal politiemeldingen aan Veilig Thuis (aantal) |
---|---|
1e halfjaar 2018 | 42830 |
2e halfjaar 2018 | 42080 |
1e halfjaar 2019 | 44725 |
2e halfjaar 2019 | 44075 |
1e halfjaar 2020 | 43555 |
2e halfjaar 2020 | 41495 |
1e halfjaar 2021 | 40625 |
2e halfjaar 2021 | 40235 |
1e halfjaar 2022* | 42145 |
Bron: Politie |
Zoals in hoofdstuk 4 is beschreven, was bijna 40 procent van de door Veilig Thuis ontvangen meldingen in het eerste halfjaar van 2022 een melding van acute en/of structureel onveilige casuïstiek. Dit betrof 3 040 meldingen van acute onveiligheid en 23 950 meldingen van structurele onveiligheid. De helft van deze acute onveilige situaties en 65 procent van de structureel onveilige situaties werd gemeld door de politie (zie figuren 5.2 en 5.3). Het percentage meldingen door de politie over structureel onveilige situaties is licht gestegen ten opzichte van eerdere jaren. Van het totale aantal meldingen in het 1e halfjaar 2022 was 67 procent afkomstig van de politie (zie figuur 4.3a in het vorige hoofdstuk).
Categories1 | 1e halfjaar 2022* (%) | 1e halfjaar 2021 (%) | 1e halfjaar 2020 (%) |
---|---|---|---|
Preventieve basisvoorzieningen | 4,8 | 4,8 | 3,9 |
Huisarts | 2,1 | 1,6 | 2,3 |
Overig gezondheidszorg | 6,3 | 5,9 | 6,4 |
GGZ | 2,3 | 2,8 | 2,4 |
Kinderopvang | 0,3 | 0,5 | 0,3 |
Onderwijs | 6,1 | 5,9 | 5 |
Jeugdhulp/zorg | 2,1 | 2,8 | 3,7 |
Politie | 50,4 | 50 | 50,9 |
Justitie en veiligheid, exclusief politie | 2 | 1,7 | 1,2 |
Maatschappelijk werk | 3,5 | 2,6 | 2,7 |
Beroepsmatig overig | 7,3 | 7,1 | 6,9 |
Burger | 10,5 | 12,3 | 12,2 |
Onbekend | 2,3 | 2,1 | 2,2 |
Categories1 | 1e halfjaar 2022* (%) | 1e halfjaar 2021 (%) | 1e halfjaar 2020 (%) |
---|---|---|---|
Preventieve basisvoorzieningen | 2,9 | 2,9 | 2,2 |
Huisarts | 1 | 1 | 1,3 |
Overig gezondheidszorg | 2,7 | 2,5 | 2,5 |
GGZ | 2 | 2,1 | 2,3 |
Kinderopvang | 0,3 | 0,3 | 0,3 |
Onderwijs | 4,6 | 4,6 | 4,2 |
Jeugdhulp/zorg | 2,5 | 3,3 | 3,5 |
Politie | 65,1 | 62,6 | 63,2 |
Justitie en veiligheid, exclusief politie | 0,5 | 0,5 | 0,5 |
Maatschappelijk werk | 3 | 2,8 | 3,2 |
Beroepsmatig overig | 5,8 | 6,4 | 5,5 |
Burger | 9,1 | 10,5 | 10,7 |
Onbekend | 0,3 | 0,3 | 0,6 |
Op elk moment kan Veilig Thuis vaststellen dat er geen zorgen (meer) zijn over de veiligheid of dat een andere organisatie de verantwoordelijkheid kan overnemen voor de veiligheidssituatie. Veilig Thuis kan in dat geval naar vele partijen overdragen zoals zorginstellingen, scholen, maatschappelijk werk, het cliëntsysteem zelf of naar partijen in het justitie en veiligheidsdomein. Op basis van alle overdrachten in casussen die in het eerste halfjaar van 2022 zijn afgesloten, kan geconcludeerd worden dat er weinig overdrachten naar het justitie- en veiligheidsdomein plaatsvinden. In 0,4 procent van de in het eerste halfjaar 2022 afgesloten casussen waarin minstens één overdracht is geweest15), is een overdracht naar de politie geweest. In het eerste halfjaar 2021 was dit 0,5 procent. In 0,8 procent was er een overdracht (verzoek tot onderzoek) aan de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Dit percentage fluctueert wat in de tijd, in het eerste halfjaar 2021 was het 0,9 procent en in het 1e halfjaar 2020 0,7 procent. Naast deze overdrachten aan politie en RvdK kunnen (sommige) betrokkenen van een dergelijke casus ook nog zijn overgedragen aan andere partijen.
In het eerste halfjaar van 2022 zijn door Veilig Thuis 15 505 casussen afgesloten, die betrekking hadden op acute of structureel onveilige situaties16) waarin minstens één overdracht is geweest17). In 0,7 procent van deze casussen is een overdracht aan de politie geweest, dit is een daling van 0,3 procentpunt ten opzichte van het eerste halfjaar van 2021. Er zijn weinig overdrachten aan het Openbaar Ministerie in deze casussen (0,1 procent), dit is vergelijkbaar aan het eerste halfjaar van 2021.
Als een kind ernstig in de knel dreigt te raken, helpt de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) om samen met het kind en de ouders de beste oplossing te zoeken. Alleen als het echt niet anders kan, wordt de rechter erbij betrokken, maar het draait altijd om het belang van het kind. Als de (fysieke) veiligheid en de ontwikkeling van het kind gevaar lopen, dan voert de RvdK een onderzoek uit naar de noodzaak en/of toegevoegde waarde van een kinderbeschermingsmaatregel. De RvdK voert in dit verband twee typen onderzoek uit: onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel en onderzoek naar een maatregel ná ondertoezichtstelling (OTS). Bij onderzoek van de tweede soort loopt al een OTS en is de gecertificeerde instelling die de OTS uitvoert van mening dat de opgelegde OTS niet binnen aanvaardbare termijn het gewenste resultaat zal bereiken, namelijk dat ouders de verantwoording voor de opvoeding weer zelfstandig op kunnen pakken (eventueel met vrijwillige hulp).
In het eerste halfjaar van 2022 heeft de RvdK 6 534 onderzoeken (naar een kinderbeschermingsmaatregel of naar een maatregel ná OTS)18) afgerond, dit zijn er 1 197 minder dan in het eerste halfjaar van 2021. In 757 van de afgeronde onderzoeken naar een kinderbeschermingsmaatregel werd bij aanvang van het onderzoek direct een voorlopige ondertoezichtstelling aangevraagd, bij 73 onderzoeken werd bij de start direct al een voorlopige voogdij aangevraagd. In het onderzoek beoordeelt de raadsonderzoeker of verplichte hulp de beste oplossing is voor het kind. Als verplichte hulp noodzakelijk wordt geacht, doet de RvdK een verzoek (rekest) aan de rechter voor een kinderbeschermingsmaatregel (ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging met als resultaat voogdij)19). In 64% van de 6 534 afgeronde onderzoeken diende de RvdK een rekest in voor een gezagsbeëindigde maatregel (resulterend in voogdij) of een OTS (figuur 5.4). In het eerste halfjaar van 2021 was dit 71 procent.
Categories1 | Rekest Ondertoezichtstelling (aantal) | Rekest Ondertoezichtstelling + maatregel uithuisplaatsing (aantal) | Voogdij (direct) / gezagsbeëindigende maatregel na OTS (aantal) | Geen (nieuwe) kinderbeschermingsmaatregel gevraagd (aantal) |
---|---|---|---|---|
1e halfjaar 2019 | 3888 | 1244 | 721 | 2580 |
2e halfjaar 2019 | 3483 | 1181 | 697 | 2251 |
1e halfjaar 2020 | 3521 | 1122 | 692 | 2293 |
2e halfjaar 2020 | 3695 | 1037 | 660 | 2235 |
1e halfjaar 2021 | 3677 | 1043 | 740 | 2271 |
2e halfjaar 2021 | 2918 | 963 | 542 | 2132 |
1e halfjaar 2022 | 2820 | 836 | 522 | 2356 |
1) Alleen onderzoeken naar kinderbeschermingsmaatregel en onderzoeken naar maatregel ná OTS Bron: Raad voor de Kinderbescherming |
Als de rechter vervolgens besluit tot het opleggen van een jeugdbeschermingsmaatregel, wordt de maatregel uitgevoerd door een gecertificeerde instelling (GI). In het eerste halfjaar van 2022 zijn er 3870 (voorlopige) ondertoezichtstellingen gestart bij de GI’s. Dit zijn er 27 procent minder dan in het eerste halfjaar van 2021.
In het eerste halfjaar van 2022 zijn 4 415 huiselijk geweldzaken ingestroomd bij het Openbaar Ministerie (OM), een daling van 8 procent ten opzichte van het eerste halfjaar van 2021. Tussen het eerste halfjaar van 2020 en het eerste halfjaar van 2021 daalde de instroom ook met 8 procent. Van deze huiselijk geweldzaken is 83 procent ingestroomd via ZSM, dit is vergelijkbaar met het eerste halfjaar van 2021. De afkorting ZSM staat voor zorgvuldig snel maatwerk. Het doel van deze werkwijze is om zorgvuldig, snel en op maat te reageren op criminaliteit. De essentie is dat in elke zaak maatwerk wordt geleverd via een aanpak die recht doet aan de belangen van de verdachte, het slachtoffer en de maatschappij. Daarbij is snelheid een belangrijk element: verdachten en slachtoffers weten snel waar ze aan toe zijn.
In het eerste halfjaar van 2022 zijn 4 595 huiselijk geweldzaken uitgestroomd bij het OM, dit is een afname van 13 procent ten opzichte van het eerste halfjaar van 2021. In 58 procent van deze zaken besloot het OM de zaak voor de rechter te brengen (beoordeling dagvaarden),een stijging van 4 procentpunt ten opzichte van het eerste halfjaar van 2021, in welke periode in totaal 5 285 huiselijk geweld zaken zijn uitgestroomd bij het OM (zie figuur 5.5).
Categories1 | Beoordeling dagvaarden (aantal) | OM-strafbeschikking / OM-transactie (aantal) | Onvoorwaardelijk sepot (aantal) | Overig (aantal) | Voorwaardelijk sepot (aantal) |
---|---|---|---|---|---|
1e halfjaar 2019 | 2585 | 205 | 1630 | 35 | 630 |
2e halfjaar 2019 | 2620 | 175 | 1595 | 20 | 665 |
1e halfjaar 2020 | 2495 | 205 | 1685 | 15 | 730 |
2e halfjaar 2020 | 2355 | 230 | 1525 | 15 | 880 |
1e halfjaar 2021 | 2830 | 270 | 1520 | 10 | 655 |
2e halfjaar 2021 | 2780 | 195 | 1335 | 5 | 480 |
1e halfjaar 2022 | 2675 | 165 | 1290 | 15 | 450 |
In het eerste halfjaar van 2022 heeft de rechter in eerste aanleg een eindvonnis uitgesproken in 2 670 zaken waarin huiselijk geweld ten laste is gelegd. In dezelfde zaak kunnen meerdere feiten ten laste zijn gelegd. Hoewel de feiten los worden beoordeeld, heeft het eindvonnis betrekking op de hele zaak. Hierdoor hoeft het eindvonnis geen betrekking te hebben op het huiselijk geweld; een schuldigverklaring kan dus voor een ander feit zijn dan huiselijk geweld. In 78 procent van de zaken is een schuldigverklaring uitgesproken en in 9 procent een vrijspraak, in het eerste halfjaar 2021 was dit 76 respectievelijk 8 procent. In de overige 335 zaken in het eerste halfjaar van 2022 is een ander eindvonnis uitgesproken, dit betreft onder andere gevoegde zaken, dagvaarding nietig, OM niet ontvankelijk en ontslag van rechtsvervolging.
In het eerste halfjaar van 2022 waren er 1 680 zaken waarin alleen huiselijk geweld bewezen is verklaard. Deze zaken kunnen dus één of meerdere huiselijk geweldfeiten betreffen per zaak, maar géén feiten van een andere aard. Bij deze zaken kan dus met zekerheid gezegd worden dat de straf is opgelegd voor huiselijk geweld. In één zaak kunnen meerdere straffen worden opgelegd. In 1 180 van de huiselijk geweldzaken is een taakstraf opgelegd (met name werkstraffen en een enkele leerstraf), al dan niet (deels) voorwaardelijk. In 785 zaken is een vrijheidsstraf opgelegd en in 130 zaken een geldboete, zie figuur 5.6. In 415 zaken is daarnaast ook een schadevergoeding opgelegd en in 20 gevallen een terbeschikkingstelling (TBS).
categories1 | Geldboete (aantal opgelegde straffen) | Taakstraf (aantal opgelegde straffen) | Vrijheidsstraf (aantal opgelegde straffen) |
---|---|---|---|
1e halfjaar 2019 | 165 | 1100 | 770 |
2e halfjaar 2019 | 185 | 1130 | 875 |
1e halfjaar 2020 | 105 | 820 | 615 |
2e halfjaar 2020 | 130 | 1130 | 980 |
1e halfjaar 2021 | 115 | 1075 | 880 |
2e halfjaar 2021 | 140 | 1155 | 820 |
1e halfjaar 2022 | 130 | 1180 | 785 |
14) Dit cijfer op basis van de politieregistratie wijkt af van de cijfers over het aantal meldingen bij Veilig Thuis door de politie (op basis van Beleidsinformatie VT) in hoofdstuk 4. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen hoe deze verschillen kunnen worden geduid.
15) In het 1e halfjaar van 2022 zijn er 43 290 casussen afgesloten. In 35 815 van deze afgesloten casussen heeft
er minstens 1 overdracht plaatsgevonden.
16) Bij minstens één van de meldingen in de betreffende casus heeft Veilig Thuis bij de veiligheidstaxatie van de melding de conclusie getrokken dat het gaat om acute of structureel onveilige situatie.
17) In het 1e halfjaar van 2022 zijn in totaal 18 165 casussen met acute of structurele onveilige situaties afgesloten.
18) Elk onderzoek heeft betrekking op één kind.
19) Een eventuele bij de start van het onderzoek al aangevraagde voorlopige ondertoezichtstelling of voogdij wordt niet meegeteld bij het aantal ingediende rekesten na afloop van het onderzoek.
6. Verbetering outcome
Outcome-indicatoren geven aan of het beoogde resultaat is bereikt, bijvoorbeeld of het geweld is gestopt en of het welzijn is verbeterd. De uitkomsten in dit hoofdstuk zijn verkregen uit drie onderzoeken van het Verwey-Jonker Instituut naar het effect van de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld:
- 2e cohortonderzoek
In de periode 2016 tot en met 2020 voerde het Verwey-Jonker Instituut een grootschalig cohortonderzoek uit in 13 van de 26 Veilig Thuis-regio’s in Nederland20). In het cohortonderzoek zijn anderhalf jaar lang gezinnen met kinderen gevolgd, waar (ex-) partnergeweld en/of kindermishandeling speelde. Dit gebeurde vanaf het moment van melding bij Veilig Thuis. Tijdens het onderzoek hebben drie meetmomenten plaatsgevonden, één kort na de melding bij Veilig Thuis, de tweede meting een jaar na de eerste meting en de derde meting een half jaar na de tweede meting. - 3e cohortonderzoek
Het Verwey-Jonker Instituut voert op dit moment een herhaling van het 2e cohortonderzoek uit, nu in de andere 13 Veilig Thuis regio’s21). Ten tijde van publicatie van deze rapportage is in dit 3e cohortonderzoek alleen het eerste meetmoment uitgevoerd. - Een longitudinaal onderzoek naar de meerwaarde van de jeugdbescherming in gezinnen waar sprake is van kindermishandeling.
In het onderzoek zijn in de periode 2018 tot en met 2021 480 gezinnen, waar sprake is van kindermishandeling en waar een kinderbeschermingsmaatregel is opgelegd, anderhalf jaar gevolgd. Dit na de start van de uitvoering van de maatregel door de gecertificeerde instellingen (GI’s). Ook in dit onderzoek hebben dezelfde drie meetmomenten plaatsgevonden in een periode van anderhalf jaar na start van de uitvoering van de maatregel.
In dit hoofdstuk worden uitkomsten uit deze drie onderzoeken naast elkaar gepresenteerd, zodat de uitkomsten ook met elkaar vergeleken kunnen worden.
Afname of stoppen van geweld
Een belangrijke vraag in deze onderzoeken van het Verwey-Jonker Instituut is of de kindermishandeling en het partnergeweld in het gezin daadwerkelijk zijn gestopt of verminderd. In zowel de 2e cohortstudie als in het jeugdbeschermingsonderzoek is een afname te zien van het geweld. Bij de eerste meting waren er in beide onderzoeken gemiddeld ruim 70 incidenten (van kindermishandeling en/of partnergeweld) per gezin in de 12 maanden voorafgaand aan de meting, zie figuur 6.1a en 6.1b. Bij de tweede meting is het gemiddelde aantal incidenten meer dan gehalveerd ten opzichte van de 1e meting. In de 3e meting is het gemiddelde aantal incidenten nog verder gedaald. Zowel het aantal incidenten partnergeweld (exclusief coercive control22)), als het aantal incidenten directe kindermishandeling nam af. Bij directe kindermishandeling wordt kindermishandeling in de vorm van getuige van partnergeweld buiten beschouwing gelaten.
Categories1 | 1e meting | 2e meting (jaar na eerste meting) | 3e meting (1/2 jaar na tweede meting) |
---|---|---|---|
aantal incidenten totaal | 79 | 36 | 20 |
aantal incidenten partnergeweld (excl coercive control) | 71 | 29 | 15 |
aantal incidenten (directe) kindermishandeling | 11 | 10 | 7 |
Bron: Verwey-Jonker Instituut |
Categories1 | 1e meting | 2e meting (jaar na eerste meting) | 3e meting (1/2 jaar na tweede meting) |
---|---|---|---|
aantal incidenten totaal | 72 | 30 | 15 |
aantal incidenten partnergeweld (excl coercive control) | 60 | 25 | 11 |
aantal incidenten (directe) kindermishandeling | 16 | 8 | 5 |
Bron: Verwey-Jonker Instituut |
Onder deze daling van het gemiddelde aantal incidenten ligt een gevarieerder beeld per gezin. Tussen de eerste en de tweede meting was er in de 2e cohortstudie bij 21 procent van de gezinnen sprake van een toename van het geweld en bij 62 procent van een afname. Uit het jeugdbeschermingsonderzoek komt een vergelijkbaar beeld.
Tussen de tweede en derde meting was in de 2e cohortstudie in 17 procent van de gezinnen meer geweld en in 53 procent minder geweld. In het jeugdbeschermingsonderzoek was er tussen de tweede en derde meting meer geweld in 14 procent van de gezinnen en minder geweld in 51 procent van de gezinnen.
Ervaren veiligheid bij ouders en kinderen
Het veiligheidsgevoel dat ouders ervaren is in alle drie de onderzoeken gemeten met behulp van een vragenlijst naar de kwaliteit van leven23). Het veiligheidsgevoel is uitgedrukt in een rapportcijfer tussen de 1 en 10. In zowel de 2e cohortstudie als het jeugdbeschermingsonderzoek is te zien dat het veiligheidsgevoel verbeterd van ongeveer 7,5 naar 8 (figuur 6.2). Gezien het geweld dat toch nog een rol speelt in de meeste gezinnen zijn deze rapportcijfers opmerkelijk hoog. De toename over de drie metingen is (statistisch) significant.
Categories1 | 1e meting | 2e meting (jaar na eerste meting) | 3e meting (1/2 jaar na tweede meting) |
---|---|---|---|
2e cohortonderzoek | 7,5 | 7,8 | 8,1 |
jeugdbeschermingsonderzoek | 7,6 | 8 | 8 |
3e cohortonderzoek | 7,6 | ||
Bron: Verwey-Jonker Instituut |
Voor de ervaren veiligheid van de kinderen is gekeken naar vier onderdelen van emotionele veiligheid: openlijk bemoeien, openlijk vermijden, gedragsdisregulatie en emotionele reactiviteit24). In figuur 6.3 is te zien dat het percentage emotioneel onveilige kinderen bij de tweede en derde meting lager ligt dan bij de eerste meting, maar nog wel hoger blijft dan bij kinderen in gezinnen waar geen sprake is van geweld (de referentiegroep).
Categories1 | 1e meting (%) | 2e meting (jaar na eerste meting) (%) | 3e meting (1/2 jaar na tweede meting) (%) |
---|---|---|---|
2e cohortonderzoek | 45,7 | 33 | 27,3 |
jeugdbeschermingsonderzoek | 42,8 | 31,1 | 24,5 |
3e cohortonderzoek | 41,4 | 0 | 0 |
1) In een referentiegroep is 14,7% van de kinderen emotioneel onveilig (zie grijze lijn in grafiek). Bron: Verwey-Jonker Instituut |
Beoordeling welzijn
Voor de beoordeling van het welzijn van ouders en kinderen in deze gezinnen is zowel gekeken naar de ervaren kwaliteit van leven als naar de mate waarin ouders en kinderen last hebben van klinische traumaklachten.
Het rapportcijfer dat de ouders in het 2e cohortonderzoek geven voor de kwaliteit van leven25) stijgt licht van 7,0 bij de eerste meting naar 7,3 bij de derde meting. In het jeugdbeschermingsonderzoek is de stijging iets groter (van 7,0 naar 7,4). In het 3e cohortonderzoek geven ouders een 7,0 voor de kwaliteit van leven bij de eerste meting.
De kwaliteit van leven van kinderen is gemeten aan de hand van vragen op verschillende deelgebieden van hun leven (lichamelijk welzijn, psychisch welbevinden, relatie met ouders, relatie met vrienden, school). De uitkomst wordt weergegeven in een T-score, waarbij de gemiddelde score van een referentiegroep van Nederlandse jongeren 54 is. Hoe hoger de score, hoe hoger de ervaren kwaliteit van leven. In het 2e cohortonderzoek scoorden kinderen bij de eerste meting 48,8. Dit stijgt licht naar 50,1 bij de tweede meting en 50,9 bij de derde meeting, maar blijft dus lager dan de score van de referentiegroep26). In het 3e cohortonderzoek en het jeugdbeschermingsonderzoek zijn de scores vergelijkbaar en liggen dus ook lager dan de referentiegroep (figuur 6.4).
Categories1 | 1e meting | 2e meting (jaar na eerste meting) | 3e meting (1/2 jaar na tweede meting) |
---|---|---|---|
2e cohortonderzoek | 48,8 | 50,1 | 50,9 |
jeugdbeschermingsonderzoek | 48,8 | 50,8 | 50,4 |
3e cohortonderzoek | 51,9 | ||
1) In een referentiegroep is de gemiddelde score voor kwaliteit van leven 54 (zie grijze lijn in grafiek). Bron: Verwey-Jonker Instituut |
Ten tijde van de eerste meting had in het 2e cohortonderzoek en het jeugdbeschermingsonderzoek ongeveer 15 procent van de ouders last van klinische traumaklachten27) (15,5 procent respectievelijk 14,3 procent). Dit nam bij de tweede meting af tot ongeveer 11 procent (11,6 procent respectievelijk 10,6 procent). Alhoewel er ook een kleine verdere afname gemeten is tussen het tweede en derde meetmoment, was dit verschil statistisch niet significant. In de eerste meting van het 3e cohortonderzoek had 14,3 procent van de ouders last van klinische traumaklachten. De percentages zijn op alle meetmomenten hoger dan in een steekproef onder de algemene Nederlandse bevolking (6,7 procent).
De mate waarin er bij de betrokken kinderen sprake is van een klinisch trauma is zowel aan de ouders gevraagd (over kinderen tot 12 jaar) als aan de kinderen zelf (vanaf 8 jaar)28). In figuur 6.5 is te zien dat het percentage kinderen met trauma in alle drie de onderzoeken op alle meetmomenten hoger ligt dan bij kinderen waar geen sprake is van geweld (de referentiegroep). De verschillen tussen het tweede en derde meetmoment zijn in het 2e cohortonderzoek statistisch niet significant. In het jeugdbeschermingsonderzoek is het percentage kinderen met traumaklachten op het eerste meetmoment hoger dan in het 2e (en 3e) cohortonderzoek, maar na anderhalf jaar later bevindt het percentage zich op een meer vergelijkbaar niveau.
Categories1 | 1e meting (%) | 2e meting (jaar na eerste meting) (%) | 3e meting (1/2 jaar na tweede meting) (%) |
---|---|---|---|
2e cohortonderzoek | 31,5 | 25,6 | 22,8 |
jeugdbeschermingsonderzoek | 37,2 | 35,9 | 24,6 |
3e cohortonderzoek | 33,1 | ||
1) In een referentiegroep heeft 6,8 % van de kinderen een klinisch trauma (zie grijze lijn in grafiek). Bron: Verwey-Jonker Instituut |
Opvoedingsrelatie tussen ouders en kinderen
De opvoedstress zoals ouders die ervaren, is gemeten aan de hand van de NOSI-K vragenlijst29). In een referentiegroep voor heel Nederland is het percentage kinderen waarvan ouders aangeven veel opvoedstress te ervaren 13,1 procent. In alle drie de onderzoeken is het percentage kinderen waarbij ouders veel opvoedstress ervaren hoger dan in de referentiegroep en neemt dit percentage af bij de opeenvolgende meetmomenten (waarbij in het 2e cohortonderzoek het verschil tussen het tweede en derde meetmoment niet significant is). Opvallend is dat in het jeugdbeschermingsonderzoek het percentage op alle meetmomenten hoger ligt dan in het 2e cohortonderzoek (figuur 6.6). Dit duidt erop dat jeugdbeschermingsmaatregelen worden ingezet in gezinnen waar (onder andere) meer opvoedstress aanwezig is.
Categories1 | 1e meting (%) | 2e meting (jaar na eerste meting) (%) | 3e meting (1/2 jaar na tweede meting) (%) |
---|---|---|---|
2e cohortonderzoek | 30,3 | 25,6 | 23 |
jeugdbeschermingsonderzoek | 38,2 | 33,4 | 30,1 |
3e cohortonderzoek | 30,6 | ||
1) In een referentiegroep is het percentage kinderen waarvan ouders aangeven veel opvoedstress te ervaren 13,1% (zie grijze lijn in grafiek). Bron: Verwey-Jonker Instituut |
Ook de veiligheid in de hechting tussen ouders en kinderen is in kaart gebracht. Zowel ouders als kinderen (vanaf 8 jaar) hebben hiervoor een vragenlijst30) ingevuld. De verschillen tussen de scores op de drie meetmomenten zijn statistisch niet significant. In het 2e cohortonderzoek was op het eerste meetmoment 35 procent van de kinderen onveilig gehecht. In het 3e cohortonderzoek was dat 30 procent en in het jeugdbeschermingsonderzoek 40 procent. Dit laatste duidt erop dat jeugdbeschermingsmaatregelen worden ingezet in gezinnen waar (onder andere) kinderen vaker onveilig gehecht zijn. Er is geen percentage bekend voor een referentiegroep van gezinnen waarin geen geweld speelt.
Tevredenheid cliënten over de ontvangen hulp
Voor gezinnen in de drie onderzoeken zal doorgaans een hulpverleningstraject zijn ingezet, alle gezinnen zijn immers gemeld bij Veilig Thuis en/of hebben te maken met een jeugdbeschermingsmaatregel. In het 2e cohortonderzoek heeft 79,5 procent van de gezinnen formele hulp ontvangen in de anderhalf jaar na melding bij Veilig Thuis en 83 procent van de gezinnen heeft informele hulp ontvangen. In het jeugdbeschermingsonderzoek heeft 95 procent van de gezinnen waar een jeugdbeschermingsmaatregel is ingezet formele hulp ontvangen (anders dan de hulp die zij ontvangen vanuit de jeugdbescherming) en 87 procent informele hulp.
Op basis van het oordeel dat ouders gaven over nut en belang van de geboden hulp, is in kaart gebracht hoe tevreden zij waren over die hulp. Op dezelfde wijze is de tevredenheid van de kinderen over de door hen ontvangen ggz-hulp en jeugdhulp in beeld gebracht (figuur 6.7 en 6.8). In beide onderzoeken is de tevredenheid over de informele hulp hoger dan over de formele hulp. In het jeugdbeschermingsonderzoek zijn kinderen ontevredener over de door hen ontvangen ggz- en jeugdhulp dan in het 2e cohortonderzoek. Ook ouders zijn in het jeugdbeschermingsonderzoek iets minder tevreden over de door kun kinderen ontvangen formele hulp dan in het 2e cohortonderzoek.
(heel) tevreden (%) | meer tevreden dan ontevreden (%) | meer ontevreden dan tevreden (%) | (heel) ontevreden (%) | |
---|---|---|---|---|
Ouders over door hen ontvangen formele hulp | 64,5 | 28,7 | 5,2 | 1,6 |
Ouders over door hen ontvangen informele hulp | 83,3 | 16,1 | 0,6 | 0 |
Ouders over door kinderen ontvangen formele hulp | 58 | 32,4 | 5,6 | 4 |
Ouders over door kinderen ontvangen informele hulp | 75,7 | 20,4 | 3,5 | 0,4 |
Kinderen over door hen ontvangen ggz- en jeugdhulp | 49,1 | 26,4 | 13,2 | 11,3 |
Bron: Verwey-Jonker Instituut |
(heel) tevreden (%) | meer tevreden dan ontevreden (%) | meer ontevreden dan tevreden (%) | (heel) ontevreden (%) | |
---|---|---|---|---|
Ouders over door hen ontvangen formele hulp | 65,7 | 27,7 | 4,1 | 2,5 |
Ouders over door hen ontvangen informele hulp | 85,3 | 14,3 | 0,4 | 0 |
Ouders over door kinderen ontvangen formele hulp | 55,2 | 29 | 11 | 4,8 |
Ouders over door kinderen ontvangen informele hulp | 73 | 24,1 | 2,8 | 0 |
Kinderen over door hen ontvangen ggz- en jeugdhulp | 34,3 | 25,7 | 20 | 20 |
Bron: Verwey-Jonker Instituut |
In het 2e cohortonderzoek hebben ouders gemiddeld van 3,2 instellingen formele hulp ontvangen met een maximum van 14 verschillende instellingen. Kinderen hebben gemiddeld van 2,2 instellingen formele hulp ontvangen, met een maximum van 12 instellingen. In het jeugdbeschermingsonderzoek hebben ouders gemiddeld van iets minder instellingen formele hulp gehad, namelijk 2,7 instellingen met een maximum van 13. Voor kinderen is het gemiddelde en het maximale aantal vergelijkbaar met het 2e cohortonderzoek. In het jeugdbeschermingsonderzoek wordt de gecertificeerde instelling die de jeugdbeschermingsmaatregel uitvoert niet meegeteld in het aantal instellingen waarvan formele hulp is ontvangen.
Recidive daders huiselijk geweld
De informatie over recidive onder daders van huiselijk geweld is gebaseerd op recidiveonderzoek van het WODC (T.W.Piersma e.a. (2021) en de WODC recidivemonitor), waarbij gekeken is naar recidive in termen van strafzaken31). Zoals eerder vermeld, vormt de onderzoeksgroep slechts een klein deel van de totale populatie van daders van huiselijk geweld in Nederland (namelijk de veroordeelde daders), waarbij het vermoedelijk gaat om het zwaardere segment van daders van huiselijk geweld.
In figuur 6.9 hieronder wordt de tweejarige recidiveprevalentie van daders van huiselijk geweld afgezet tegen de gehele populatie van personen die in 2017 zijn veroordeeld. Hieruit valt op te maken dat 29,3 procent van de 6 318 daders van huiselijk geweld binnen twee jaar na 2017 een nieuwe strafzaak heeft voor een misdrijf (algemene recidive). Dit is iets hoger dan de algemene recidiveprevalentie onder alle 117 duizend veroordeelde daders in 2017 (27 procent). Van de daders van huiselijk geweld heeft 14,4 procent binnen twee jaar een nieuwe geweldstrafzaak op zijn naam staan. Voor de gehele populatie ligt dit op 7,5 procent. Tot slot heeft 8,2 procent van de personen die in 2017 werden veroordeeld voor huiselijk geweld binnen twee jaar een nieuwe strafzaak in verband met het plegen van huiselijk geweld (specifieke huiselijk-geweld-recidive). Gekeken naar de recidiveontwikkeling over de tijd, laat de tweejarige algemene recidive onder daders van huiselijk geweld een fluctuerende maar geleidelijk dalende trend zien, van 34 procent in 2008 tot 29 procent in 2017. De tweejarige huiselijk-geweldsrecidive blijft gedurende de periode 2008 tot en met 2017 ongeveer gelijk, met lichte fluctuaties tussen 9 procent in 2008 en 8 procent in 2017.
In 95 procent van de huiselijk geweld strafzaken is ook geregistreerd welk soort huiselijk geweld het betrof (partnermishandeling, oudermishandeling of kindermishandeling). In deze zaken kan de speciale recidive bekeken worden. Hiermee wordt recidive bedoeld van hetzelfde soort huiselijk geweld. 5 procent van de veroordeelde daders van partnermishandeling heeft binnen twee jaar een nieuwe strafzaak vanwege partnermishandeling. Bij oudermishandeling is de speciale recidive 0,7 procent en bij kindermishandeling 0,3 procent. Deze cijfers zullen een onderschatting betreffen, omdat in 5 procent van de huiselijk geweld strafzaken niet geregistreerd is welk soort huiselijk geweld het betrof.
Algemene recidive (%) | Geweldsrecidive (%) | Huiselijk gewelds-recidive (%) | Speciale recidive (%) | |
---|---|---|---|---|
Alle daders (N=134 434) | 27 | 7,5 | ||
Daders huiselijkgeweld (N=7 716) | 29,3 | 14,4 | 8,2 | |
Partnermishandeling (N=3 149) | 4,6 | |||
Oudermishandeling (N=484) | 0,7 | |||
Kindermishandeling (N=377) | 0,3 | |||
Bron: Recidive-onderzoek WODC |
21) Drenthe, Friesland, Gelderland-Midden, Gelderland-Zuid, Noord- en Midden Limburg, Noord- en Oost-Gelderland, Noord-Holland Noord, West-Brabant, Hollands-Midden, Zeeland, Zuid-Holland-Zuid, Zuid-Limburg, Zuidoost Brabant
22) Coercive control, dwingende controle, is een vorm van huiselijk geweld waarbij één persoon de ander sterk domineert. Het slachtoffer kan daarbij bepaalde vrijheden worden ontzegd door de ander, zoals het onderhouden van sociale contacten of het hebben van eigen geld en zelf te bepalen waaraan dit uit te geven. Ook kan de pleger dreigen zichzelf, het slachtoffer, of haar of zijn geliefden iets aan te doen. Het kan daarbij gaan om zowel fysiek als psychisch geweld. Alle vormen van dwingende controle hebben een zich herhalend, structureel karakter.
23) Manchester Short Assessment of quality of life (MANSA).
24) Op basis van een uitvraag onder kinderen op basis van de Security in the Interparental Subsystem Scale Child Report methodiek (SIS) en ouders op basis van de Security in the Marital Subsystem Parent Report methodiek (SIS-PR). De score door ouders is alleen gebruikt als er geen score door het kind beschikbaar was.
25) Op basis van de Manchester Short Assessment of quality of life vragenlijst (MANSA).
26) Kidscreen-10 methodiek. Uitkomsten uit het 2e cohortonderzoek zijn gebaseerd op gegevens van 214 kinderen, die zelf de Kidscreen vragenlijst hebben ingevuld. In het 3e cohortonderzoek zijn gegevens over 1412 kinderen beschikbaar, waarbij de vragenlijst ofwel door kind is ingevuld ofwel door ouder. De door de ouder ingevulde vragenlijst is alleen gebruikt als het kind zelf geen vragenlijst heeft ingevuld. In het jeugdbeschermingsonderzoek zijn gegevens van 94 kinderen beschikbaar, die zelf de vragenlijst hebben ingevuld. De stijging tussen de tweede en derde meting is in zowel 2e cohortonderzoek als jeugdbeschermingsonderzoek niet significant.
27) Met klinisch trauma wordt een (medisch) gediagnosticeerd trauma bedoeld. Vastgesteld op basis van Trauma Symptoms Inventory lijst.
28) Ouders vulden de Trauma Symptom Checklist for Young Children (TSCYC) in, kinderen de Trauma Symptom Checklist for Children (TSCC).In 2021 heeft het Verwey-Jonker instituut de TSCC voor Nederland genormeerd, waardoor er nu voor zowel TSCC als TSCYC een Nederlandse normering is. In de voorgaande rapportages van de impactmonitor gebruikte het Verwey-Jonker Instituut voor de TSCC noodgedwongen nog de Amerikaanse normering. Aangezien Nederlanders gemiddeld behoorlijk lager scoren dan Amerikaanse tieners, betekende dit met de oude normen een sterke onderschatting van het aantal getraumatiseerde kinderen. In deze editie van de impactmonitor zijn voor alle drie de onderzoeken de uitkomsten volgens de nieuwe Nederlandse normering weergeven. De uitkomsten uit het 2e cohortonderzoek wijken daardoor af van de eerder gepubliceerde uitkomsten uit het 2e cohortonderzoek.
29) Nijmeegse Ouderlijke Stress Index - verkorte versie.
30) Security Scale vragenlijst.
31) Het begrip recidive is in de gehele keten van betrokken organisaties uiteraard veel breder (bijvoorbeeld gezinnen waarover opnieuw een melding bij Veilig Thuis wordt gedaan na een periode zonder geweld). Om te komen tot een zinvolle definitie van deze bredere vorm van recidive is nadere afstemming nodig tussen de betrokken partijen in deze keten.
7. Verantwoording van de impactmonitor
De vorige hoofdstukken van deze rapportage beschrijven de meest recente cijfers over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Hierbij is gekeken naar de onderwerpen die de onderzoeksadviescommissie van het programma ‘Geweld hoort nergens thuis’ als meest relevant heeft beschouwd. Een belangrijk uitgangspunt voor de impactmonitor is dat zo veel mogelijk wordt aangesloten op bestaande bronnen en dat aanvullende registraties worden voorkomen.
Meer achtergrondinformatie over de opzet en inhoud van de monitor is te vinden in:
- Advies opzet monitor aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling, Adviescommissie onderzoeks- en kennisprogramma Geweld hoort nergens thuis, november 2018.
- Advies dummy-monitor aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling, Adviescommissie onderzoeks- en kennisprogramma Geweld hoort nergens thuis, juni 2019 te vinden op archief rijksoverheid https://rijksoverheid.sitearchief.nl/#archive.
In deze editie wordt gerapporteerd op basis van beschikbare gegevensbronnen en bestaande publicaties. Dit betreft gegevens op basis van de volgende bronnen:
- Beleidsinformatie Veilig Thuis (VT, bron CBS).
- Beleidsinformatie Jeugd (BiJ, bron CBS).
- een onderzoeksprogramma naar de prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling bestaande uit verschillende deelstudies en een overkoepelend syntheserapport (bron WODC).
- een recidive-onderzoek onder daders van huiselijk geweld (bron WODC).
- Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag van CBS en WODC (bron CBS/WODC).
- drie studies onder betrokkenen bij huiselijk geweld en kindermishandeling (bron Verwey-Jonker Instituut).
- politieregistratiegegevens (bron Politie).
- registraties van de Raad voor de Kinderbescherming (bron RvdK).
- registraties van OM en Raad voor de rechtsspraak (bron OM en RvdR).
- aantal slachtoffers moord- en doodslag (bron CBS).
Het CBS heeft geen controle uitgevoerd op cijfers uit andere bronnen. Ook heeft het CBS de methode waarmee deze cijfers zijn berekend niet gecontroleerd of beoordeeld.
7.1 Beleidsinformatie Veilig Thuis
De indicatoren over Veilig Thuis zijn gebaseerd op het CBS onderzoek ‘Beleidsinformatie Veilig Thuis’. Dit onderzoek levert uitkomsten over huiselijk geweld en kindermishandeling, zoals dat bij Veilig Thuis in beeld was. Het CBS stelt deze beleidsinformatie halfjaarlijks samen op basis van gegevens afkomstig van de Veilig Thuis organisaties. De aanlevering van deze gegevens aan het CBS is vastgelegd in de wet Wmo 2015, in de vorm van een Informatieprotocol beleidsinformatie Veilig Thuis. Dit informatieprotocol legt gedetailleerd vast welke gegevens aangeleverd moeten worden. De uitkomsten worden op vaste momenten gepubliceerd. De cijfers over het eerste halfjaar verschijnen eind oktober, die over het gehele jaar verschijnen eind april en zijn te vinden op StatLine https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/navigatieScherm/thema?themaNr=84862 en in een regionaal dashboard https://dashboards.cbs.nl/v3/regionaaldashboardveiligthuis/
7.2 Beleidsinformatie Jeugd
De indicator over het aantal gestarte ondertoezichtstellingen is gebaseerd op het CBS onderzoek ‘Beleidsinformatie Jeugd’. Dit onderzoek levert uitkomsten over het aantal jongeren met jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het CBS stelt deze beleidsinformatie halfjaarlijks samen op basis van gegevens afkomstig van de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen. De aanlevering van deze gegevens aan het CBS is vastgelegd in de Jeugdwet, in de vorm van een Informatieprotocol Beleidsinformatie Jeugd. Dit informatieprotocol legt gedetailleerd vast welke gegevens aangeleverd moeten worden. De uitkomsten worden ieder jaar op vaste momenten gepubliceerd. De cijfers over het eerste half jaar verschijnen eind oktober, die over het gehele jaar verschijnen eind april en zijn te vinden op StatLine https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/navigatieScherm/thema?themaNr=82337 en in een regionaal dashboard https://dashboards.cbs.nl/v3/regionaaldashboardjeugdzorg/
7.3 Politieregistratiegegevens
Het aantal meldingen vanuit de politie aan Veilig Thuis heeft het CBS ontvangen van de politie vanuit de Basisvoorziening Handhaving (BVH). De BVH is het registratiesysteem van de politie waarin de politie meldingen registreert, aangiftes verwerkt en incidenten afhandelt. Bij de melding van een delict kan een rol van de betreffende persoon worden geselecteerd (verdachte, betrokkene, slachtoffer, getuige of benadeelde). Naast de BHV kent de politie ook het registratiesysteem SummiT. Hieronder worden complexe en of gevoelige zaken vastgelegd, bijvoorbeeld zaken over eergerelateerd geweld. Dit gaan om een relatief klein aantal zaken. In deze rapportage is geen gebruik gemaakt van gegevens uit SummIT.
7.4 Onderzoeksprogramma prevalentie huiselijk geweld en kindermishandeling WODC
De omvangschatting van het aantal personen dat te maken heeft met kindermishandeling is gebaseerd op een tweetal deelstudies die onderdeel uitmaken van het onderzoeksprogramma prevalentie huiselijk geweld en kindermishandeling van het WODC. Dit zijn een zelfrapportage onder scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs en een informatenstudie onder professionals over kindermishandeling onder alle kinderen tussen de 0 en 17 jaar32). Een derde deelstudie naar het slachtofferschap van huiselijk geweld is in deze editie van de impactmonitor niet meer gebruikt, omdat inmiddels recentere gegevens beschikbaar zijn uit ander onderzoek. In de overkoepelende synthese van Ten Boom & Wittebrood (2019) over de prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling worden onder meer deze drie studies in samenhang beschreven. Ook wordt ingegaan op de verschillende gebruikte onderzoeksmethoden waarmee gepoogd is deze lastig meetbare verschijnselen in kaart te brengen. Voor meer informatie over de opzet en uitkomsten van deze drie studies en de beperkingen die elk van de studies met zich meebrengt wordt in de eerste plaats verwezen naar deze laatstgenoemde overkoepelende synthese.
- De prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling in Nederland, A. ten Boom en K. Wittebrood, WODC, 2019. https://repository.wodc.nl/handle/20.500.12832/219
Gedetailleerde informatie is te vinden in de drie genoemde originele publicaties.
- Eijkern, L. van, Downes, R., & Veenstra, R. (2018). Slachtofferschap van huiselijk geweld: Prevalentieonderzoek naar de omvang, aard, relaties en gevolgen van slachtoffer- en plegerschap. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. https://repository.wodc.nl/handle/20.500.12832/2239
De resultaten uit dit onderzoek zijn gebaseerd op 6 835 respondenten. - Alink, L., Prevoo, M., Berkel, S. van, Linting, M., Klein Velderman, M., & Pannebakker, F. (2018). NPM 2017: Nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen. Leiden: Leiden University, Institute of Education and Child Studies / TNO Child Health. https://repository.wodc.nl/handle/20.500.12832/2241
Dit onderzoek is gebaseerd op informatie van 785 informanten. - Schellingerhout, R., & Ramakers, C. (2017). Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016. Nijmegen: ITS, Radboud Universiteit Nijmegen. https://repository.wodc.nl/handle/20.500.12832/2237
Dit onderzoek is gebaseerd op informatie van 1 539 scholieren.
7.5 Recidiveonderzoek WODC
Informatie over daders en recidive van huiselijk geweld zijn afkomstig uit de recidive onderzoeken van het WODC:
- Piersma, T.W., Beijersbergen, K.A. (2021). Achtergronden en recidive onder daders van huiselijk geweld veroordeeld in 2008-2017. Den Haag: WODC. https://repository.wodc.nl/handle/20.500.12832/3059
- Blokdijk, D., Beijersbergen, K.A. & Weijters, G. (2019). Achtergronden en recidive onder daders van huiselijk geweld veroordeeld in 2008 -2015. Den Haag: WODC. https://repository.wodc.nl/handle/20.500.12832/227
7.6 Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag 2022 CBS/WODC
Informatie over het aantal slachtoffers (van 16 jaar en ouder) van huiselijk geweld is afkomstig uit het Prevalentieonderzoek Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag (PHGSG) 2022 van het CBS en WODC. De cijfers in deze PHGSG zijn gebaseerd op een internetenquête onder de Nederlandse bevolking van 16 jaar en ouder in maart en april 2022. Voor het onderzoek zijn honderdduizend personen benaderd. Ruim 24 duizend personen hebben de vragenlijst ingevuld, een respons van 24,2 procent. Dit grote aantal respondenten maakt het mogelijk om betrouwbare en gedetailleerde uitspraken te doen over de prevalentie van huiselijk geweld en seksueel geweld in Nederland.
De PHGSG beschrijft de aard en de mate waarin huiselijk geweld en seksueel geweld in Nederland voorkomen. Bij huiselijk geweld gaat het om vormen van geweld als fysiek geweld, dwingende controle, stalking door ex-partner en seksueel grensoverschrijdend gedrag die gepleegd worden door iemand uit de huiselijke kring. De term ‘huiselijke kring’ heeft betrekking op de sociale relatie tussen slachtoffer en pleger. Tot de huiselijke kring worden gezins- en familieleden en ook eventuele (ex-)partners gerekend. Seksueel grensoverschrijdend gedrag omvat alle vormen van seksuele intimidatie en geweld. Seksueel grensoverschrijdend gedrag kan binnen en buiten de huiselijke kring plaatsvinden, zowel online als offline, in de ‘echte’ wereld. Een deel van het seksueel grensoverschrijdend gedrag dat in de PHGSG wordt onderzocht valt formeel niet binnen de scope van deze impactmonitor, namelijk het seksueel grensoverschrijdend gedrag dat buiten de huiselijke kring plaatsvindt. Uit de PHGSG blijkt dat seksueel grensoverschrijdend gedrag voor het grootste deel niet in huiselijke kring plaatsvindt: 12 procent van de bevolking van 16 jaar en ouder is slachtoffer geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag buiten de huiselijke kring. Bij 2 procent gebeurde dit binnen de huiselijke kring.
7.7 Cohortstudies Verwey-Jonker Instituut
De outcome-indicatoren in deze impactmonitor, zoals de toe- of afname van geweld en verbetering van welzijn, zijn gebaseerd op drie onderzoeken van het Verwey-Jonker Instituut naar het effect van de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld onder gezinnen/huishoudens die in aanraking zijn gekomen met Veilig Thuis.
2e cohortonderzoek
In de periode 2016 tot en met 2020 is een grootschalig cohortonderzoek in 13 van de 26 Veilig Thuis-regio’s in Nederland uitgevoerd. In het onderzoek zijn anderhalf jaar lang gezinnen met kinderen gevolgd, waar (ex-) partnergeweld en/of kindermishandeling speelt. Dit gebeurt vanaf het moment van melding bij Veilig Thuis. Tijdens het onderzoek hebben drie meetmomenten plaatsgevonden, één kort na de melding bij Veilig Thuis, de tweede meting een jaar na de eerste meting en de derde meting een half jaar na de tweede meting. 576 gezinnen hebben aan alle drie metingen deelgenomen (633 ouders en 978 kinderen). Niet alle in deze impactmonitor opgenomen uitkomsten zijn al in deze vorm gepubliceerd. Meer informatie over deze cohortstudie is te vinden in:
- Factsheet ‘Werkt de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld’, Augeo Foundation en Verwey-Jonker Instituut, 2018 https://www.verwey-jonker.nl/publicaties/2018/werkt-de-aanpak-van-kindermishandeling-en-partnergeweld-
- Doorbreken geweldspatroon vraagt gespecialiseerde hulp, B. Tierolf, K. Lünneman, M. Steketee, Verwey-Jonker Instituut, Utrecht, mei 2014, https://www.verwey-jonker.nl/doc/vitaliteit/1366_Doorbreken%20geweldspatroon%20vraagd%20gespecialiseerde%20hulp_Web.pdf.
- Rapport ‘Kan huiselijk geweld echt stoppen? Kwestie van lange adem’, M. Steketee, B. Tierolf, K. Lünneman, M. Lünneman, Verwey-Jonker Instituut, Utrecht, november 2020, https://www.verwey-jonker.nl/publicatie/kwestie-van-lange-adem/
3e cohortonderzoek
Het Verwey-Jonker Instituut voert op dit moment een herhaling van het 2e cohortonderzoek uit, nu in de andere 13 Veilig Thuis regio’s. Ten tijde van publicatie van deze rapportage is in dit 3e cohortonderzoek alleen het eerste meetmoment uitgevoerd. Zie https://www.verwey-jonker.nl/artikel/derde-cohortstudie-huiselijk-geweld-wat-werkt-om-het-geweld-te-stoppen/
Een longitudinaal onderzoek naar de meerwaarde van de jeugdbescherming in gezinnen waar sprake is van kindermishandeling.
In het onderzoek zijn in de periode 2018 tot en met 2021 480 gezinnen, waar sprake is van kindermishandeling en waar een kinderbeschermingsmaatregel is opgelegd, anderhalf jaar gevolgd. Dit na de start van de uitvoering van de maatregel door de gecertificeerde instellingen (GI’s). Ook in dit onderzoek hebben dezelfde drie meetmomenten plaatsgevonden in een periode van anderhalf jaar na start van de uitvoering van de maatregel. Zie https://www.verwey-jonker.nl/publicatie/aanpak-kindermishandeling/
Er zijn enkele verschillen tussen de onderzoeken:
- In het 3e cohortonderzoek zijn ook geweldsincidenten in de vorm van coercive control (een vorm van partnergeweld) en kind-ouder mishandeling meegenomen. In het 2e cohortonderzoek en het jeugdbeschermingsonderzoek bleven deze vormen van geweld buiten beeld.
- De onderzoekspopulatie van het 3e cohortonderzoek bevat ook huishoudens zonder kinderen waar sprake was van partnergeweld. 6 procent van de huishoudens in het onderzoek had geen kinderen, 14 procent had geen kinderen in de leeftijd van 3 tot en met 17 jaar. In het 2e cohortonderzoek en het jeugdbeschermingsonderzoek zijn alleen gezinnen met kinderen onderzocht.
De door Verwey-Jonker Instituut geleverde uitkomsten uit de drie onderzoeken wijken heel licht af van de uitkomsten in de eigen publicaties van Verwey-Jonker Instituut. Dit komt omdat in de publicaties van Verwey-Jonker Instituut een klein aantal gezinnen buiten beschouwing zijn gelaten, waar op alle meetmomenten geen geweld speelde. In de tellingen voor de impactmonitor zijn deze gezinnen zonder geweldsincidenten wel meegeteld, omdat in de totale populatie van gezinnen die gemeld worden bij Veilig Thuis of waar een jeugdbeschermingsmaatregel wordt ingezet soms ook geen geweld blijkt te spelen.
De in deze rapportage 2022 getoonde uitkomsten uit het 2e cohortonderzoek wijken soms qua presentatievorm of exacte berekenwijze af van de wijze waarop ze getoond zijn in de rapportages 2020 en 2021. Dit is gedaan om aan te sluiten bij de presentatievorm en berekenwijze uit het 3e cohortonderzoek. Zo is er als presentatievorm vaker gekozen voor een percentage in plaats van een (op zichzelf nietszeggende) score uit de gebruikte vragenlijst. Het Verwey-Jonker instituut heeft voor sommige indicatoren de uitkomsten uit het 2e cohortonderzoek opnieuw berekend volgens de berekenwijze van het 3e cohortonderzoek en aan het CBS geleverd. Dit is onder andere het geval bij de indicatoren over kwaliteit van leven kinderen, emotioneel onveilig gehechte kinderen en kinderen met traumaklachten. Bij deze indicatoren is nu ook gebruik gemaakt van de door een ouder ingevulde vragenlijst als het kind zelf geen vragenlijst had ingevuld. In de eerdere edities van deze rapportage was alleen uitgegaan van de vragenlijsten die kinderen zelf hadden ingevuld. Bij de indicator met het percentage kinderen met klinische traumaklachten speelt daarnaast nog dat er nu gebruik is gemaakt van een Nederlandse normering in plaats van een Amerikaanse normering, waardoor het percentage kinderen met klinische traumaklachten in de 2e cohortstudie fors stijgt ten opzichte van de eerdere edities van deze rapportage.
7.8 Registraties Raad voor de Kinderbescherming
Het aantal onderzoeken en besluiten heeft het CBS ontvangen van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) vanuit het digitale Kinderbescherming Bedrijfsprocessensysteem (KBPS). In dit systeem legt de RvdK een dossier aan van ieder kind naar wie een onderzoek wordt ingesteld. Per dossier worden persoonlijke gegevens van het kind geregistreerd, en per onderzoek o.a. contacten, binnengekomen en uitgaande stukken, de overwegingen en besluiten van de onderzoeken.
7.9 Registraties OM en Raad voor de rechtspraak
De instroom en beslissingen van het Openbaar Ministerie (OM) in huiselijk geweldzaken heeft het CBS ontvangen van het OM. Het aantal zaken waarin huiselijk geweld ten laste is gelegd en de opgelegde straffen en maatregelen heeft het CBS ontvangen van de Raad voor de rechtspraak. Deze gegevens zijn afkomstig uit de systemen COMPAS en GPS. In het Communicatiesysteem Openbaar Ministerie Parket AdminiStratie (COMPAS) zijn gegevens opgenomen over de ingeschreven rechtbankstrafzaken bij het Openbaar Ministerie (OM) evenals de afdoening van deze zaken door het OM en de rechter in eerste aanleg. Het systeem bevat een grote hoeveelheid gegevens over het verloop en de afloop van elke strafzaak inclusief gegevens over de verdachte en/of de vervolgde (rechts)persoon. Het Geïntegreerd Processysteem (GPS) is ontwikkeld ter vervanging van COMPAS en is sinds 2008 geleidelijk ingevoerd. De meerderheid van de relatief eenvoudige zaken worden in GPS geregistreerd en beoordeeld. De complexe zaken, bijvoorbeeld zaken die door de meervoudige kamer behandeld worden of grote onderzoekszaken, worden geregistreerd in COMPAS.
In het Geïntegreerd Processysteem (GPS) zijn gegevens opgenomen over de ingeschreven rechtbankstrafzaken bij het Openbaar Ministerie (OM) evenals de afdoening van deze zaken door het OM en de rechter in eerste aanleg. Het systeem bevat een grote hoeveelheid gegevens over het verloop en de afloop van elke strafzaak inclusief gegevens over de verdachte en/of de vervolgde (rechts)persoon.
7.10 Aantal slachtoffers moord- en doodslag CBS
Elk jaar publiceert het CBS het aantal slachtoffers van moord- en doodslag, waarbij deze slachtoffers worden uitgesplitst naar een aantal kenmerken, waaronder de relatie tot de (vermoedelijke) dader.
Deze cijfers hebben betrekking op alle moorden die in Nederland hebben plaatsgevonden. Het gaat hierbij zowel om ingezetenen (personen die op het moment van overlijden staan ingeschreven bij de Basisregistratie Personen), als om niet-ingezetenen (in 2020 was dit 12 procent van alle slachtoffers van moord en doodslag). Deze gegevens worden opgenomen in de “Statistiek van de niet-natuurlijke dood”, die vanaf 1996 wordt bijgehouden.
De belangrijkste bronnen voor deze cijfers over moord en doodslag zijn:
- gegevens uit de door de behandelend arts of lijkschouwer ingevulde doodsoorzaakformulieren;
- rechtbankdossiers in geval van niet-natuurlijke dood.
Hierbij kan het onderscheid tussen doodslag (iemand is opzettelijk van het leven beroofd) en moord (er is tevens sprake van voorbedachten rade) niet worden gemaakt, omdat op het moment van raadpleging van de rechtbankdossierszaak (nog) geen gerechtelijk vonnis is geveld. Hierdoor kan het onderscheid tussen verdachte en dader eveneens niet worden gemaakt. De meest recente cijfers die het CBS hierover heeft gepubliceerd zijn op de website van het CBS te vinden, zie https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2022/39/moord-en-doodslag-2021
Afkortingen
EGG Eergerelateerd geweld
G4 Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht
GGD Gemeentelijke gezondheidsdienst
GGZ geestelijke gezondheidszorg
HGKM Huiselijk geweld en kindermishandeling
JenV Ministerie van Justitie en Veiligheid
OM Openbaar Ministerie
RvdR Raad voor de rechtspraak
RvdK Raad voor de Kinderbescherming
SHG Steunpunt Huiselijk Geweld
VNG Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VGV Vrouwelijke genitale verminking
VO voortgezet onderwijs
VT Veilig Thuis
VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Wmo 2015 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
WODC Wetenschappelijk Onderzoeks- en documentatiecentrum