Hernieuwbare koude volgens Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie

Over deze publicatie

Op 31 januari 2025 heeft het CBS voor het eerst een cijfer gepubliceerd over de hoeveelheid hernieuwbare koude in Nederland volgens de definities van de EU-richtlijn Hernieuwbare Energie. In dit artikel wordt uitgelegd hoe dit cijfer tot stand is gekomen.

1. Achtergrond

In de Richtlijn Hernieuwbare Energie, de Renewable Energy Directive (RED), hebben de EU-lidstaten gezamenlijke doelstellingen en afspraken op het gebied van hernieuwbare energie vastgelegd. De RED bestaat sinds 2009 (Richtlijn 2009/28/EC) en is herzien in 2018 (Richtlijn (EU) 2018/2001, RED II, ingangsjaar 2021) en in 2023 (Richtlijn (EU) 2023/2413, RED III, ingangsjaar 2025). Naast doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie in het totale energieverbruik zijn er in de richtlijn ook diverse subdoelen opgenomen, zoals het aandeel hernieuwbare energie voor vervoer en het aandeel hernieuwbare energie voor verwarming en koeling. Monitoring van RED-doelstellingen verloopt via rapportage aan Eurostat (via SHARES). In Nederland voert het CBS deze rapportage uit. Het CBS publiceert statistieken over hernieuwbare energie volgens de RED-definities ook op StatLine.

Sinds de inwerkingtreding van de RED II in 2021 mag ook hernieuwbare energie voor koeling onder bepaalde voorwaarden meegeteld worden voor zowel het totaal aandeel hernieuwbare energie als voor subdoelen met betrekking tot warmte en koude. Hiermee wijkt de RED-monitoring af van de reguliere internationale energiestatistieken, waarin koude niet als energiedrager gezien wordt. 

2. Definitie hernieuwbare koude

De definitie van en rekenmethode voor het bepalen van de hoeveelheid hernieuwbare koude zijn vastgelegd in Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/759. Koude is gedefinieerd als de warmte onttrokken uit een gesloten ruimte met als doel om de temperatuur in die ruimte te verlagen tot of te houden op een bepaalde temperatuur. Passieve koeling, koeling in vervoermiddelen, koeling in koel- en vrieshuizen, koeling met insteltemperaturen onder de 2 °C of boven de 30 °C en koeling van restwarmte uit industriële processen tellen niet mee volgens de Gedelegeerde Verordening. Nederland heeft ervoor gekozen om alle proceskoeling niet mee te nemen, omdat dit in de meeste gevallen onder de hiervoor genoemde uitzonderingen valt. 

Of en in welke mate de koude als hernieuwbaar gezien wordt, hangt ook af van de efficiëntie van het koelsysteem, gekwantificeerd door middel van de seizoensgebonden prestatiefactor in termen van primaire energie (SPFp). De minimale efficiëntie-eis is een SPFp van 1,4. Koude uit systemen met een SPFp van 6,0 of hoger telt volledig als hernieuwbaar en bij een SPFp tussen de 1,4 en 6,0 is de geleverde koude deels hernieuwbaar. Hoe efficiënter het systeem, des te hoger het percentage van de koude dat als hernieuwbaar telt.

3. Rekenmethode

De uitwerking van de rekenmethode voor hernieuwbare koude voor de Nederlandse situatie staat beschreven in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (CBS & RVO, 2022). Belangrijk is dat er twee rekenmethoden onderscheiden worden: een op basis van standaardwaarden en een op basis van meetwaarden. De methode met gebruik van standaardwaarden mag alleen gebruikt worden voor (compressie)koelsystemen met een koelvermogen van minder dan 1,5 megawatt waarvoor standaard efficiëntiewaarden beschikbaar zijn. Voor systemen groter dan 1,5 megawatt, stadskoelingssystemen en systemen voor vrije koeling, zoals warmte-koude opslag (WKO) of bodemenergiesystemen, moet volgens de Gedelegeerde Verordening gebruikgemaakt worden van meetwaarden per verslagjaar.

De benodigde meetwaarden zijn de hoeveelheid onttrokken warmte, het energieverbruik van het koelsysteem inclusief hulpsystemen en, in het geval van distributienetten, het energieverbruik van het distributiesysteem en de distributieverliezen. CBS heeft contact gehad met diverse exploitanten van WKO-systemen en daaruit blijkt dat die gegevens over het algemeen niet in voldoende detail gemeten worden en dus niet beschikbaar zijn. In het door het CBS berekende cijfer over hernieuwbare koude zijn daarom alleen de systemen meegenomen waarvoor standaardwaarden gebruikt mogen worden. Dat zijn airconditioners (single split, multisplit, VRF, rooftop) en chillers, met een koelvermogen onder de 1,5 megawatt.

Voor de rekenmethode op basis van standaardwaarden zijn de belangrijkste gegevens de totale koelcapaciteit en de gemiddelde efficiëntie (SPFp) van alle opgestelde koelsystemen, uitgesplitst naar sector (woningen of utiliteitsbouw). De gemiddelde efficiëntie bepaalt welk percentage van de geleverde koude als hernieuwbaar telt. 

4. Data en bronnen

Het CBS heeft historische verkoopcijfers (2010-2023) voor de Nederlandse markt in termen van aantallen, vermogens en efficiëntie verkregen via BSRIA Market Intelligence. Daarbij heeft het CBS een schatting gemaakt van deze gegevens voor verkoopjaar 2009. Uitgaande van een levensduur van 15 jaar konden op die manier het totaal opgesteld koelvermogen en de gemiddelde efficiëntie bepaald worden voor 2023. Voor de verdeling over sectoren is gebruikgemaakt van informatie van BSRIA over de verdeling naar sectoren voor verschillende typen koelsystemen in verkoopjaar 2023. Omdat er geen nadere informatie beschikbaar was, is die verdeling toegepast op alle verkoopjaren. 

De koelcapaciteit van de opgestelde koelsystemen eind 2023 wordt geschat op 6,2 gigawatt bij woningen en 9,5 gigawatt bij utiliteitsgebouwen, met een gemiddelde SPFp van 2,79 (woningen) en 2,47 (utiliteit). De onderstaande tabel toont ook het vermogen en de gemiddelde efficiëntie uitgesplitst naar type apparaat. Systemen die niet aan de minimale efficiëntie-eis uit de Gedelegeerde Verordening (SPFp van 1,4) voldoen zijn buiten beschouwing gelaten.

4.1 Opgestelde koelsystemen met SPFp > 1,4 (2023)
Koelvermogen (MW)SPFp
Single split6 8272,84
Multisplit2 3812,85
VRF1 743 2,82
Rooftop4222,03
Chillers4 3012,02

Naast het koelvermogen en de gemiddelde efficiëntie is voor de berekening op basis van standaardwaarden ook het aantal equivalente vollasturen nodig. De equivalente vollasturen worden bepaald op basis van het aantal koelgraaddagen in het verslagjaar. Koelgraaddagen zijn een maat voor de koelbehoefte in een bepaalde periode en worden berekend aan de hand van de gemiddelde temperatuur per dag en twee parameters: een minimumtemperatuur en een referentietemperatuur. Het aantal koelgraaddagen wordt berekend als de som van de afwijkingen ten opzichte van de referentietemperatuur voor alle dagen met een gemiddelde temperatuur boven de minimumtemperatuur. In de Gedelegeerde Verordening zijn de referentie- en minimumtemperatuur vastgesteld op 18 graden. Een dag met een gemiddelde temperatuur van 20 graden levert dus 2 koelgraaddagen op. Dagen met een gemiddelde temperatuur van 18 graden of lager tellen niet mee. Het CBS maakt voor deze berekening gebruik van gegevens over de gemiddelde dagtemperatuur afkomstig van Agri4Cast (Joint Research Centre European Commission, 2024). 

Het aantal koelgraaddagen in 2023 was 147. Dat is aanzienlijk hoger dan wat Eurostat op andere plekken gepubliceerd heeft (Eurostat, 2024). Dat komt doordat voor die statistiek andere parameters gehanteerd worden, namelijk een referentietemperatuur van 21 graden en een minimumtemperatuur van 24 graden. 

5. Uitkomsten

Met het opgesteld koelvermogen, de gemiddelde efficiëntie, het aantal koelgraaddagen en de formules uit het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (RVO & CBS, 2022) kan de hoeveelheid hernieuwbare koude in 2023 berekend worden. Het aantal equivalente vollasturen bij 147 koelgraaddagen is 221 uur voor woningen en 547 uur voor de utiliteitsbouw. Dat betekent dat er 1 362 gigawattuur aan koude geleverd is bij woningen en 5 204 gigawattuur bij utiliteitsgebouwen. Het aandeel koude dat meetelt als hernieuwbaar is afhankelijk van de gemiddelde SPFp en bedraagt 30,1 procent bij woningen en 23,2 procent in de utiliteitsbouw. Daarmee komt de totale hoeveelheid hernieuwbare koude in Nederland volgens de RED-definities voor 2023 uit op 1 618 gigawattuur, oftewel 5,8 petajoule. Ter vergelijking, de totale hoeveelheid hernieuwbare energie in Nederland bedroeg 312 petajoule in 2023. 

6. Vergelijking met TNO-cijfers

Op 24 oktober 2024 heeft TNO een rapport gepubliceerd over het aandeel hernieuwbare warmte en koude volgens RED-III-definities en de verwachte toename daarvan (TNO, 2024). Omdat er op dat moment nog geen CBS-gegevens beschikbaar waren, heeft TNO met de best beschikbare informatie een schatting gemaakt van de hoeveelheid hernieuwbare koude in Nederland. Voor 2023 kwam die schatting uit op 11,0 petajoule, waarvan 2,6 petajoule uit airco’s en 8,3 petajoule uit bodemenergiesystemen. De gebruikte databronnen en daarmee ook de uitkomsten wijken op enkele punten af van de berekeningen van het CBS. 

TNO heeft in tegenstelling tot het CBS in haar schatting ook bodemenergiesystemen meegenomen. In de berekening van het CBS tellen bodemenergiesystemen niet mee, omdat de Gedelegeerde Verordening voor die systemen gedetailleerde meetgegevens vereist die in de praktijk niet beschikbaar zijn. Anderzijds ontbreken in de schatting van TNO de niet-omkeerbare koelsystemen zoals chillers, omdat TNO zich voor de schatting van het koelvermogen gebaseerd heeft op CBS-gegevens over airco’s en warmtepompen die gebruikt (kunnen) worden voor verwarming. Gegevens over chillers waren ten tijde van publicatie van het TNO-rapport niet beschikbaar. Daardoor is het opgesteld vermogen aan koelsystemen in de utiliteitsbouw, afgezien van bodemenergie, volgens TNO aanzienlijk lager. 

Tot slot heeft TNO voor de berekening van de gemiddelde energie-efficiëntie van airco’s gebruik gemaakt van gegevens afkomstig uit het Ecodesign Impact Accounting rapport (Europese Commissie, 2024). Die gegevens zijn gebaseerd op relatief oude studies en minimale efficiëntie-eisen en niet specifiek voor Nederland. Uit de gegevens van BSRIA blijkt dat de efficiëntie van de grotere koelsystemen in Nederland in de praktijk een stuk hoger ligt. Daardoor valt het percentage van de geleverde koude dat meetelt als hernieuwbaar voor de utiliteitsbouw aanzienlijk hoger uit in de CBS-cijfers dan in de schatting van TNO.

Literatuur

CBS & RVO (2022). Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie.

Europese Commissie: Directoraat-Generaal Energie (2024). Ecodesign impact accounting status report 2023, part 2

Europees Parlement en de Raad (2009). Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG. 

Europees Parlement en de Raad (2018). Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking). 

Europees Parlement en de Raad (2022). Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/759 van de Commissie van 14 december 2021 tot wijziging van bijlage VII bij Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad inzake een methode voor de berekening van de hoeveelheid hernieuwbare energie die wordt gebruikt voor koeling en stadskoeling.

Europees Parlement en de Raad (2023). Richtlijn (EU) 2023/2413 van het Europees Parlement en de Raad van 18 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001, Verordening (EU) 2018/1999 en Richtlijn 98/70/EG wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft, en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad

Eurostat (2024). Cooling and heating degree days by country.

Eurostat. Short assessment of renewable energy sources (SHARES)

Joint Research Centre European Commission (2024). Gridded Agro-Meteorological Data in Europe.

TNO (2024). Toename aandeel hernieuwbare warmte.