Auteur: Rob van de Laar, Jacco Daalmans
Waarneming van energieprijzen in de CPI

3. Methode

3.1 Inleiding

De nieuwe methode bestaat uit een aantal stappen die in dit hoofdstuk worden toegelicht. Figuren met uitkomsten staan in de appendix. Paragraaf 3.2 legt uit hoe de zogenaamde rekenprijzen worden berekend, dat is de jaarlijkse energierekening die ten grondslag ligt aan de prijsindex. Paragraaf 3.3.1 beschrijft de aggregatie van de transactiedata tot homogene producten, die worden afgebakend door prijsbepalende kenmerken. Paragraaf 3.3.2 legt uit hoe de rekenprijzen per product worden berekend uit de rekenprijzen van de afzonderlijke contracten. Paragraaf 3.4 zet uiteen hoe producten worden samengevoegd tot één index per berichtgever voor elektriciteit en één index per berichtgever voor gas. Hoe deze verwerkt worden in de CPI wordt beschreven in paragraaf 3.5. Enkele overige aspecten staan in paragraaf 3.6.

3.2 Berekening van de rekenprijzen

Deze paragraaf legt uit welke prijzen worden gemeten in de prijsindex.

3.2.1 Definitie

De energierekening van een huishouden bestaat uit verschillende componenten: tarieven voor het verbruik van elektriciteit en gas, transportkosten, heffingen en belastingen. In de CPI worden al deze componenten meegenomen. Het doel van deze paragraaf is om uit te leggen hoe de verschillende onderdelen van de energierekening worden gecombineerd.

Alle componenten zijn op jaarbasis, wat leidt tot een totale jaarrekening per aansluiting per jaar. Iedere maand wordt de jaarrekening berekend uit de tarieven die de betreffende maand van toepassing zijn. In de jaarprijs kan een onderscheid worden gemaakt tussen variabele tarieven, die berekend worden per kilowattuur (kWh) of kubieke meter (m3), en vaste kosten die berekend worden per aansluiting. Het feit dat verschillende componenten van de vaste kosten per jaar worden uitgedrukt is aanleiding om in de CPI jaarprijzen te hanteren in plaats van maandprijzen.

Hieronder staan de verschillende componenten, die zowel in- als exclusief BTW worden berekend:

  • per kWh of per m3:
    • Het variabele tarief per kWh of per m3;
    • Opslag duurzame energie (ODE);
    • Energiebelasting.
  • per jaar en per aansluiting:
    • Vastrecht;
    • Transporttarief;
    • Heffingskorting (‘Vermindering energiebelasting’).

    De tarieven en componenten kunnen maandelijks wijzigen door overheidsmaatregelen (ODE, energiebelasting en heffingskorting) of door de energiemaatschappijen (het variabel tarief, het vastrecht). Het transporttarief wordt jaarlijkse vastgesteld door de netbeheerder. Het CBS gebruikt een steekproef om een gemiddeld transporttarief te bepalen. De heffingskorting wordt binnen de uitdrukking voor de rekenprijs weergegeven als een negatief bedrag, dit is een vermindering van de belasting. Alle overige bedragen zijn positief.

    De jaarrekening wordt ook wel aangeduid met rekenprijs. Deze wordt als volgt gedefinieerd:
    \begin{align*}
    Rekenprijs & = 
        \left(\frac{100 + BTW percentage}{100}\right) *\\
         \biggl\{ &\bigg[Gemiddeld\:jaarverbruik\:(kWh\: of\: m^{3})\bigg]\: *\\ 
         *\: &\bigg[ Variabel\:Tarief+ODE+Energiebelasting \bigg]\: +\\
        +\: &Vastrecht + Transporttarief + Heffingskorting \biggl\}
    \end{align*}
    Er wordt een gemiddeld energieverbruik voor gas en voor elektriciteit gehanteerd dat vast ligt gedurende een jaar om de consumptie-afhankelijke tarieven te wegen met niet-consumptie afhankelijke tarieven/componenten van energie. Deze verbruiken zijn prognoses van het energieverbruik, die betrekking hebben op het verslagjaar, en die worden opgesteld door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL, 2023). In het jaarverbruik wordt geen onderscheid gemaakt naar contracttype, zoals naar verschillende looptijden. Voor 2023 is het gemiddeld jaarverbruik per woning voor gas 1064 m3 en voor elektriciteit 2151 kWh.

    Een deel van de huishoudens met een elektriciteitstarief heeft een dubbele meter. Ze betalen een daltarief of een normaaltarief, afhankelijk van het moment van de dag. Bij dubbele tellers wordt jaarlijks een bepaalde vaste verhouding tussen dal- en normaalverbruik verondersteld, die voor ieder soort contract gelijk is. Deze verhouding is gebaseerd op het verbruik. De verhouding tussen dal- en piektarief wordt telkens een jaar lang constant gehouden.

    Het bovenstaande leidt tot de volgende relatie:
    \begin{align*}
    Variabel\:&tarief\:(Dubbel\:tarief) = \\
        & Daltarief\: *\: \big[ Aandeel\:dalverbruik\:in\:totaal\:verbruik \big]\: + \\
        &Normaaltarief * \big[ Aandeel\:normaalverbruik\:in\:totaal\:verbruik \big]
    \end{align*}
    Vanaf 2021 zijn de aandelen dal- en piek beide 50%.

    In de volgende twee paragrafen gaan we in op twee specifieke aspecten bij de berekening van de rekenprijzen. Vanaf 2023 is het prijsplafond ingevoerd. Paragraaf 3.2.2 legt uit hoe het prijsplafond is verwerkt in de variabele tarieven in de bovenstaande berekening. Paragraaf 3.2.3 gaat nader in op de heffingskorting.

    3.2.2 Verwerking Prijsplafond

    Vanaf 1 januari 2023 is het prijsplafond ingevoerd, een korting op het variabele energietarief van elektriciteit en gas tot een bepaald verbruiksmaximum per aansluiting. Huishoudens met een verbruik tot aan een bepaald maximum betalen hooguit het plafondtarief. Huishoudens met een hoger verbruik betalen het variabel tarief uit hun contract over het deel van het verbruik boven het plafond.

    Het prijsplafond wordt niet op individueel niveau verwerkt in de indexberekening. De korting die een huishouden krijgt door het prijsplafond hangt namelijk samen met het verbruik en data over individueel verbruik per aansluiting per maand ontbreekt. In plaats hiervan wordt er een zogenaamd verbruiksprofiel toegepast om een nieuw variabel tarief inclusief prijsplafond te schatten uit de oorspronkelijk aangeleverde variabele tarieven. Het aangepaste tarief is gebaseerd op een inschatting over het verwachte verbruik boven en onder het plafond.

    De verbruiksprofielen corresponderen met de geschatte decielen van het jaarlijks energieverbruik van de Nederlandse huishoudens. Het eerste deciel geeft bijvoorbeeld weer wat het verbruik is van een huishouden dat op de schaal van laag naar hoog verbruik op 10% zit. De verbruiksprofielen zijn telkens een jaar lang constant en zijn – bij gebrek aan meer gedetailleerde gegevens – gelijk voor alle contractsoorten.

    Het gebruik van decielgroepen zorgt ervoor dat een betere inschatting van het effect van het prijsplafond plaatsvindt. Door het gemiddelde te gebruiken zou een onderschatting van de werkelijke prijsontwikkeling in de CPI terecht kunnen komen. Het gemiddelde verbruik ligt onder de grens die het prijsplafond stelt, terwijl er huishoudens zijn die meer dan die grens verbruiken. Als bijvoorbeeld alle contractprijzen boven het prijsplafond liggen, zou bij het gebruik van het gemiddelde de prijs dalen tot het prijsplafond, terwijl een groep huishoudens meer moet betalen door hun hogere verbruik.

    De berekening van de nieuwe tarieven uit de oorspronkelijke tarieven gebeurt als volgt:

    • Voor iedere decielgroep wordt een jaarbedrag gelijk aan de decielomzet berekend als product van een variabele prijs en een decielgroep-afhankelijk verbruik. Hierin is de prijsplafondkorting meegenomen, gegeven het verbruik van de decielgroep;
    • Dit jaarbedrag wordt gesommeerd over alle decielgroepen en vervolgens gedeeld door het totale verbruik van alle decielgroepen;
    • Het resultaat is een nieuw variabel tarief inclusief prijsplafond.

    Bovenstaande methode impliceert de volgende relatie:

    \begin{align*}
    Variabel\:&Tarief\:inclusief\:prijsplafond = \\
        &\alpha\:*\:Oorspronkelijk\:tarief +  (1-\alpha) * Prijsplafondprijs
    \end{align*}
    De factor α is de fractie van het totale verbruik boven het verbruiksmaximum. Deze wordt hier berekend door voor ieder van de tien percentielgroepen het surplus van het verwachte verbruik boven het prijsplafondmaximum op te tellen en vervolgens te delen door het totaal verbruik van de tien decielgroepen. De factoren α bedragen in 2023 0,18 en 0,15 voor elektriciteit respectievelijk gas.

    Het prijsplafond wordt dus direct toegepast op de variabele tarieven in de transactiedata. Bij elektriciteit wordt het prijsplafond in het geval van contracten met een dubbele teller afzonderlijk toegepast op het daltarief en op het piektarief. De reden om dit zo te doen is dat dit overeenkomt met hoe het prijsplafond wordt toegepast in de praktijk, dat is afzonderlijk voor dal en piek.

    3.2.3 Verwerking Heffingskorting

    Omdat de overheid een deel van het energieverbruik als basisbehoefte ziet, krijgen huishoudens een deel van de energiebelasting terug. Dit is de Teruggave energiebelasting, ook wel heffingskorting genoemd. De Teruggave energiebelasting wordt uitgekeerd per elektriciteitsaansluiting.

    Het CBS heeft ervoor gekozen om vanaf 2022 de Teruggave energiebelasting gedeeltelijk in mindering te brengen op de prijs van elektriciteit en gedeeltelijk op de prijs van gas. Enerzijds sluit dit beter aan bij het doel van de regeling om te compenseren voor het geheel van de belastingen over elektriciteit en gas. Anderzijds wordt hiermee vermeden dat negatieve elektriciteitsprijzen ontstaan bij het berekenen van de CPI.

    De Teruggave energiebelasting wordt vanaf 2022 verdeeld over elektriciteit en gas naar rato van de belasting die over het elektriciteits- en gasverbruik gemiddeld wordt betaald.

    Deze verhouding wordt als volgt berekend:

    • De verbruiksafhankelijke belasting voor elektriciteit en gas wordt berekend als som van de Opslag duurzame energie (ODE) en de Energiebelasting;
    • Deze verbruiksafhankelijke belasting wordt vermenigvuldigd met het gemiddeld jaarverbruik van elektriciteit en gas;
    • Vervolgens wordt de verhouding bepaald van bovenstaande som tussen elektriciteit en gas. Deze verhouding wordt het jaar daarop toegepast op de heffingskorting.

    Voor 2022 leidt dit ertoe dat ruim één derde van de teruggave verrekend wordt met de elektriciteitsrekening en bijna twee derde met de gasrekening. Meer over de verwerking van de heffingskorting is te lezen in CBS (2022).

    3.3 Aggregatie

    In deze paragraaf wordt uitgelegd wat het aggregatieniveau van de indexberekening is.

    3.3.1 Productdefinitie

    Een prijsindex is een indicator van de prijsverandering van een verzameling producten. Die producten kunnen op een verschillend aggregatieniveau worden gedefinieerd. Men kan zeer gedetailleerde producten onderscheiden, of juist kiezen voor een bredere definitie. Een nadeel van zeer nauw gedefinieerde producten is dat discontinuïteiten eerder voorkomen, dat wil zeggen producten die niet in iedere periode verkocht zijn. Een prijsindex kan hierdoor instabiel worden. Een nadeel van zeer ruim gedefinieerde producten is een verlies van homogeniteit. Dit betekent dat niet exact dezelfde producten in de tijd worden vergeleken; wat ongewenst is. De productdefinitie is dus een afweging tussen continuïteit en homogeniteit.

    Een statistische methode voor het bepalen van een productdefinitie is de zogenaamde MARS-methode (Chessa, 2021a). Prijsbepalende eigenschappen moeten worden geselecteerd, en voor de prijs niet relevante eigenschappen buiten de productdefinitie gelaten, om zo veel mogelijk data per homogeen product te krijgen.

    Elektriciteit en gas worden door huishoudens aangeschaft in de vorm van een contract, afgesloten bij een energiemaatschappij. Daarom beschouwen we de contracten als de aangekochte producten. Deze producten hebben diverse kenmerken (zie paragraaf 2.3). Bij een vast contract ligt het leveringstarief vast gedurende de contractduur. De looptijd is duidelijk van invloed op de prijs en is daarom ook een kwaliteitsbepalend element. Ook andere kenmerken kunnen prijsbepalend zijn. Met MARS is onderzocht welke contracteigenschappen het meest bepalend zijn voor de prijs. Geconcludeerd is dat merk en looptijd van het contract de belangrijkste productkenmerken zijn, die het beste gebruikt kunnen worden om producten te definiëren. Overige kenmerken zoals enkel versus dubbeltarief en groen versus grijze stroom maken dus geen deel uit van de productdefinitie.

    Voor looptijd (= contractduur) is met behulp van MARS en de beschikbare gegevens in de datasets, de volgende indeling bepaald:

    • 0: looptijd kleiner dan één jaar of onbepaald (= variabel);
    • 1-2: looptijd vanaf 1 jaar tot en met 2 jaar;
    • 3: looptijd meer dan 2 jaar tot en met 3 jaar;
    • 4-5: looptijd meer dan 3 jaar (veelal 4 of 5).

    Voor alle berichtgevers is het mogelijk om bovenstaande indeling te hanteren.

    3.3.2 Aggregatie van rekenprijzen met unit-value

    Zoals hierboven is beschreven is gekozen voor een productdefinitie van energiecontracten afgebakend door merk en looptijd. In de gestandaardiseerde transactiedata komen meerdere contractsoorten voor van hetzelfde merk en looptijd. Verschillende contractsoorten die horen bij één merk en looptijd moeten eerst worden geaggregeerd alvorens prijsindexen berekend kunnen worden. In deze paragraaf wordt de aggregatie van rekenprijzen en aantallen aansluitingen uitgelegd.

    Het aggregeren van de rekenprijzen gebeurt met de unit-value methode. Dit betekent dat de rekenprijs berekend wordt als een gemiddelde van de rekenprijzen van de onderliggende contractsoorten. Dit gemiddelde is een gewogen gemiddelde, waarbij gewogen wordt met het aantal aansluitingen. Contractsoorten met veel aansluitingen hebben dus een groter gewicht dan contractsoorten met weinig aansluitingen. Voor ieder record behorend bij één merk en één looptijd wordt het aantal aansluitingen afgeleid als som van de aantallen aansluitingen van de onderliggende contractsoorten.

    3.4 De Geary-Khamis index 

    In de vorige paragrafen is uitgelegd hoe afzonderlijke contracten geaggregeerd worden tot homogene producten en hoe de bijbehorende prijzen worden gedefinieerd. De volgende stap is om de prijsveranderingen te aggregeren over de producten. Dit gebeurt in twee stappen. Conform de standaard werkwijze van het CBS worden er eerst prijsindexen berekend per berichtgever. Hieronder wordt dit uitgelegd. Daarna worden prijsindexcijfers per berichtgever verder geaggregeerd tot één index voor gas en één voor elektriciteit. Dat laatste wordt uitgelegd in paragraaf 3.5.

    3.4.1 Motivatie

    Voor het berekenen van een prijsindex per berichtgever zijn verschillende methoden beschikbaar (zie bijvoorbeeld Balk, 2008). Voor elektriciteit en gas zijn verschillende indexmethoden overwogen. Deze zijn vergeleken op basis van onder andere: theoretische eigenschappen, eenvoud, flexibiliteit, internationale richtlijnen en de mate waarin de methode bij de data past. Gekozen is voor een Geary-Khamis index, vooral omdat dit op het CBS de standaardmethode is voor transactiedata. Een uitgebreidere motivatie staat in CBS (2023a).

    3.4.2 Methode

    Hieronder gaan we op meer detail in op de berekening van de Geary-Khamis index. Deze index wordt berekend volgens de volgende formules:
    \[
    P_t=\frac{\left(\sum_{i}p_{it}q_{it}\right)/\left(\sum_{i}\nu_{i}q_{it}\right)}{\left(\sum_{i}p_{i0}q_{i0}\right)/\left(\sum_{i}\nu_{i}q_{i0}\right)}
    \]
    en
    \[
    \nu_{i}=\sum_{t}\left(\frac{q_{it}}{\sum_{Z}q_{iZ}}*\:\frac{p_{it}}{P_{t}}\right)
    \]
    Voor de indexberekening zijn de prijzen pit en hoeveelheden qit nodig, waarbij i staat voor een product en t voor de periode. De prijzen zijn hier gedefinieerd als de rekenprijs van een contract van een bepaald merk en een bepaalde looptijd voor een gegeven maand. De hoeveelheden qit zijn de bijbehorende aantallen aansluitingen.

    Als resultaat van de indexberekening wordt de index Pt verkregen, alsmede de zogenaamde impliciete prijzen vi. De impliciete prijzen zijn bedoeld om te corrigeren voor kwaliteitsverschillen. Ze worden in de indexberekening afgeleid en hoeven dus niet te worden opgegeven. Men spreekt daarom wel van een impliciete kwaliteitscorrectie. Voor elektriciteit en gas is het belangrijk om rekening te houden met kwaliteitsverschillen. Contracten van verschillende leveranciers en verschillende looptijden hebben duidelijk een verschillend prijsverloop en zijn daarom niet direct vergelijkbaar.

    Als alle vi's gelijk zouden zijn, dan is de methode identiek aan een zogenaamde unit-value index, een eenvoudige methode zonder kwaliteitscorrectie. Omdat men Geary-Khamis kan zien als een uitbreiding van de unit-value methode met een kwaliteitscorrectie behoort de methode tot de klasse van Quality Adjusted Unit-value (QA-UV) methoden (Von Auer, 2014).

    De prijsindex Pt wordt berekend als verhouding van een omzetverandering \((\sum_{i}p_{it}q_{it})/(\sum_{i}p_{i0}q_{i0})\) en een volumeverandering \((\sum_{i}\nu_{i}q_{it})/(\sum_{i}\nu_{i}q_{i0})\). De impliciete prijzen vi worden berekend als gewogen gemiddelde van de gedefleerde prijzen van een product.

    De twee bovenstaande formules voor Pt en vi zijn afhankelijk. De berekening van Pt hangt af van vi en omgekeerd hangt vi af van Pt. Meestal wordt een iteratieve methode toegepast om Pt en vi te berekenen. Voor een verdere uitleg van Geary-Khamis en de berekening van deze index wordt de lezer verwezen naar Chessa (2016).

    3.4.3 Toepassing

    In deze paragraaf wordt ingegaan op enkele keuzes die worden gemaakt bij de toepassing van de Geary-Khamis methode.

    In het algemeen is een onderscheid te maken tussen prijsindexmethoden die een index berekenen voor twee perioden (maanden) en methoden die een index berekenen voor een langere periode. De eerstgenoemde methoden heten ook wel bilaterale methoden, de laatste multilaterale methoden. Multilaterale methoden worden steeds meer toegepast. Ze hebben als voordeel dat de uitkomsten niet afhangen van de keuze van de startperiode. De Geary-Khamis methode die hierboven is beschreven is een multilaterale methode. 
    Om een multilaterale methode toe te passen moeten verschillende keuzen worden gemaakt, zoals:

    • Hoe lang de indexreeksen zijn die met Geary-Khamis worden afgeleid
    • Hoe achtereenvolgende indexreeksen aan elkaar worden gekoppeld.
    • Hoe de indexreeksen voor het lopende jaar worden gemaakt
    • Wat de gevolgen zijn van de indexdefinitie op de rekenprijzen.

    Hieronder worden deze vragen beantwoord.

    De lengte van de indexreeksen
    De keuze van de lengte van de indexreeksen is een afweging tussen enerzijds het meenemen van voldoende prijzen en anderzijds het juist meten van korte termijn prijsmutaties.

    Een nadeel van korte indexreeksen is dat er relatief weinig prijzen beschikbaar zijn voor het maken van de index. De impliciete kwaliteitscorrectie die Geary-Khamis toepast wordt beter naarmate meer prijzen beschikbaar zijn per product. Om een goede inschatting te maken zijn prijzen van meerdere perioden nodig en dus een lange index. Een nadeel van lange reeksen is dat korte-termijn prijsmutaties mogelijk minder goed worden gemeten. In een multilaterale index wordt de prijsmutatie tussen een tweetal perioden beïnvloed door alle perioden die worden meegenomen in de indexberekening. De mutatie februari t.o.v. januari wordt bijvoorbeeld ook beïnvloed door augustus. Om tot goede korte termijn prijsmutaties te komen is het van belang om niet al te lange indexreeksen te maken.

    De keuze van de indexlengte is een afweging. Voor de prijsindex energie is gekozen voor indexreeksen van 13 maanden. Deze indexreeksen beginnen in december vorig jaar en lopen door tot en met het eind van het huidig jaar. Enerzijds is dit een gebruikelijke keuze, anderzijds zijn er ook praktische redenen die dit rechtvaardigen.

    Veel elementen in de indexberekening worden namelijk per kalenderjaar vastgesteld, zoals de belastingtarieven, het gemiddeld verbruik en de gewichten die worden gebruikt om de indexreeksen van elektriciteit en gas te combineren met die van overige producten. Omdat veel parameters in de berekening per jaar worden vastgesteld ligt het voor de hand om jaarlijkse indexreeksen te maken. Dit maakt de berekeningen makkelijk.

    Het koppelen van indexreeksen in de tijd
    Hierboven is uitgelegd dat gekozen is voor jaarlijkse indexreeksen van 13 maanden. Om te komen tot één lange, doorlopende indexreeks moeten de jaarlijkse indexreeksen aan elkaar worden gekoppeld. Hieronder wordt uitgelegd hoe dit gebeurt.

    Korte indexreeksen beginnen in december vorig jaar en lopen door tot uiterlijk december van het huidig jaar. December is een bijzondere maand. Deze maand heet ook wel de basismaand. Voor december worden twee indexcijfers gemaakt: één voor de reeks van het lopende kalenderjaar en één voor de reeks van volgend jaar.

    Het koppelen van de jaarreeksen tot een lange indexreeks van meerdere jaren gebeurt door een multiplicatieve niveaucorrectie toe te passen in december. Dat lichten we toe met een voorbeeld: Stel dat de indexreeks van het lopende kalenderjaar eindigt in december op 1,25 (of 125). De nieuwe indexreeks voor het volgend jaar begint met 1,00 (of 100). Door de nieuwe indexreeks van het volgend jaar in zijn geheel te vermenigvuldigen met 1,25 wordt deze aangesloten bij het niveau van de oude reeks. De twee indexcijfers voor december worden op deze manier gelijk.

    Berekening van de index gedurende het lopend jaar
    In een lopend jaar wordt een index berekend die begint in december vorig jaar en doorloopt tot en met de huidige verslagmaand. Een complicatie is dat de cijfers over de eerdere maanden al zijn gepubliceerd en niet aangepast mogen worden. Als bijvoorbeeld maart de huidige verslagperiode is, dan wordt er een index berekend van december tot en met maart. De uitkomsten over januari en februari wijken doorgaans af van hetgeen wat eerder is gepubliceerd. De eerdere gepubliceerde cijfers mogen echter niet aangepast worden. Daarom wordt alleen het nieuwe cijfer over maart gepubliceerd.

    De hierboven geschetste werkwijze heet de Fixed Base Extending Window methode (FBEW). Fixed base omdat de index altijd in een vaste basismaand begint (december). Extending window omdat de indexreeks langer wordt naarmate er meer maanden verstrijken in het jaar. De FBEW is een zogenaamde extensiemethode; een methode om indexreeksen in de tijd aan elkaar te koppelen. FBEW is niet de enige mogelijke extensiemethode, maar voor de verwerking van jaarlijkse reeksen met jaarlijks aanpasbare parameters, zoals het gemiddeld energieverbruik is het een goed bruikbare methode. Een uitgebreide beschrijving van extensiemethoden staat in Chessa (2021b).

    De berekening van de rekenprijzen voor de basisperiode
    Zoals hierboven is uitgelegd, worden jaar-indexreeksen gemaakt die uit 13 maanden bestaan. De eerste maand (december) ligt in het vorig jaar en wordt gebruikt om de huidige, nieuwe jaarreeks aan de eerdere indexreeks te koppelen. Bij de jaarlijkse basisverlegging stellen we ook het jaarlijkse verbruik bij naar de laatste inzichten. Dit heeft de volgende consequenties voor de berekening van de basismaand:

    • Voor alle 13 maanden wordt het ‘standaard’ verbruik van het huidige jaar toegepast, ook voor december vorig jaar;
    • Voor huishoudens met een dubbele elektriciteitsmeter wordt het percentage van het verbruik in het dal- respectievelijk normaaltarief constant gehouden gedurende de 13 maanden. Ook voor december vorig jaar wordt de verhouding van het huidige jaar toegepast.

    De berekening van de heffingskorting verdient bijzondere aandacht. Voor december vorig jaar wordt de totale korting aangehouden van (december) vorig jaar, maar in de daaropvolgende maanden is de totale korting gelijk aan die van het huidige jaar. De verdeling van de korting over gas en elektriciteit wordt voor alle 13 maanden gelijk aan de verdeling in het huidige jaar. De verdeling van de heffingskorting in december vorig jaar wordt daarom gecorrigeerd naar de verdeling in het huidige jaar.

    Op deze manier wordt wel de verandering van de totale heffingskorting in de prijsindex zichtbaar, dat is immers een reële mutatie in de energierekening van huishoudens. Maar de verdeelsleutel wordt in de mutatie van december op januari gelijk gehouden. Daardoor komen er geen effecten van verschuiving in de verdeling van de heffingskorting over elektriciteit en gas in de index terecht.

    3.5 Aggregeren van berichtgevers en van gas en elektriciteit tot de CPI

    Zoals in de vorige paragraaf is uitgelegd wordt er eerst per berichtgever een indexreeks gemaakt voor elektriciteit en voor gas. De indexreeksen per berichtgever moeten daarna worden samengevoegd om te komen tot een index voor elektriciteit of voor gas voor alle berichtgevers. Deze gas- en elektriciteitsindices kunnen daarna ook weer verder worden samengevoegd met de indexreeksen van de overige COICOP’s, bijvoorbeeld tot de gehele CPI voor alle bestedingen. In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe dit gebeurt.

    Indexreeksen kunnen worden gecombineerd door toepassing van een weging. De verschillende indexcijfers worden met gewichten vermenigvuldigd om te komen tot een geaggregeerde index. Hierbij worden de gewichten aan het begin van een jaar vastgesteld en een jaar lang vastgehouden. Dit is de werkwijze van de zogenaamde Laspeyres index.

    De gewichten voor het aggregeren over de berichtgeverindices worden afgeleid uit de marktaandelen van de berichtgevers voor elektriciteit of gas in de basismaand. Deze omzetfracties volgen uit de rekenprijzen en aantallen contracten in de transactiedata. De gewichten voor het aggregeren van productgroepen worden bepaald uit de consumptieaandelen (finale bestedingen) van de betreffende productgroepen in de Nationale rekeningen. Binnen de CPI wordt hiervoor een weegschema gehanteerd, met gewichten die optellen tot 100 000. Elektriciteit en gas hebben hierin 2 627 respectievelijk 3 013 weegpunten (2022). Zie hiervoor verder CBS (2023b) en Eurostat (2018).

    Omdat de weegfactoren jaarlijks veranderen, wordt de weging uitgevoerd op de korte ‘jaarlijkse’ indexreeksen die uit 13 maanden bestaan. De aggregatie over producten (met Geary-Khamis) en berichtgevers (met Laspeyres) gaat vooraf aan het koppelen van de indexreeksen in de tijd, zoals uitgelegd in paragraaf 3.4.3 onder het kopje “koppelen van jaarreeksen”.

    3.6 Overige aspecten

    Deze paragraaf beschrijft relevante aspecten bij de toepassing van de nieuwe methode die niet eerder aan bod zijn gekomen.

    3.6.1 Indexreeksen per subpopulatie: per berichtgever of per contractduur

    De Geary-Khamis index kan worden berekend voor een subpopulatie door een selectie toe te passen op de microdata. Dit geeft bijvoorbeeld een index per berichtgever of per looptijd. Daardoor kunnen er subpopulatie-specifieke indexreeksen worden berekend.

    In de figuren in paragraaf 5.1 worden de indexreeksen gespecificeerd naar looptijd (zie bijlage, hoofdstuk 5). Ze laten zien dat de variabele contracten het meest in prijs zijn gestegen en de langdurige vaste contracten het minst. Die laatste zijn veelal contracten die in het verleden zijn afgesloten vόόr de grote prijsstijgingen vanaf medio 2021, en gebaseerd zijn op een vaste prijs. De index voor langdurige contracten is zelfs iets gedaald door belastingmaatregelen.

    3.6.2 Afgeleide reeksen

    Naast de standaard publicaties van de consumentenprijsindices worden ook zogenaamde afgeleide reeksen gepubliceerd. Dit is een prijsindex waarin het effect van veranderingen in de tarieven van productgebonden belastingen (bijvoorbeeld BTW en accijns op alcohol en tabak), subsidies en consumptiegebonden belastingen (bijvoorbeeld motorrijtuigenbelasting) niet wordt meegenomen. In de afgeleide reeksen Elektriciteit en Gas worden naast het verbruik ook de belastingen en heffingen constant gehouden gedurende het jaar, gelijk aan de waarden in december vorig jaar.

    Constant zijn:

    • Opslag Duurzame Energie (ODE);
    • Energiebelasting;
    • Heffingskorting (vermindering energiebelasting);
    • BTW.

    Variabel zijn:

    • Variabele tarief per kWh of per m3;
    • Transporttarief;
    • Vastrecht.

    De afgeleide reeks wordt gemaakt door bovenstaande aanpassingen in de micro-data door te voeren bij de berekening van de rekenprijs, zoals uitgelegd in paragraaf 3.2. Het prijsplafond wordt net zoals bij de normale reeksen ook meegenomen in de afgeleide reeksen.

    Voor afgeleide reeksen zie de figuren in paragraaf 5.2. Te zien is dat de afgeleide reeksen voor elektriciteit en voor gas boven de gewone reeksen liggen. Dit komt vooral door de toename van de heffingskorting in januari 2022 ten opzicht van december 2021. Dit is in de normale reeksen wel zichtbaar maar niet in de afgeleide reeksen. In januari 2023 neemt de heffingskorting juist af, wat echter een kleiner effect heeft.

    Vanaf juli 2022 tot en met december 2022 is er een BTW verlaging doorgevoerd op energie van 21% naar 9%. Deze belastingverlaging wordt meegenomen in de standaardreeks maar niet in de afgeleide reeks. Het effect van het weglaten hiervan blijkt echter klein ten opzichte van de variabele componenten die wel in de afgeleide reeksen worden meegenomen.

    3.6.3 Overstap van de oude naar de nieuwe methode

    Vanaf juni 2023 is overgestapt van de oude methode (met ACM data) naar de nieuwe methode (met transactiedata).

    Een uitgangspunt bij die overstap is dat de cijfers tot en met mei 2023 niet zijn aangepast. Dat zijn uitkomsten van de oude methode. Het overstappen van de oude naar een nieuwe methode kan op verschillende manieren. Uitkomen op het juiste lange-termijnniveau van de index heeft de hoogste prioriteit. Daarom is gekozen is voor een zogenaamde annual-overlap methode. Deze methode zorgt ervoor dat de prijsindex op lange termijn ongeveer op hetzelfde niveau uitkomt als wanneer de nieuwe methode al in 2020 – dus vόόr de grote prijsstijgingen - zou zijn ingevoerd.

    Hiermee wordt vermeden dat een prijsstijging dubbel wordt meegenomen. De oude methode loopt voor op de nieuwe. De prijsontwikkeling van nieuwe contracten wordt namelijk met vertraging doorgevoerd in de bestaande contracten. Het is niet de bedoeling dat een bepaalde prijsstijging die al is verwerkt in de oude methode nog een keer wordt meegenomen na de overstap op de nieuwe methode.

    Hieronder wordt meer in detail de annual-overlap methode uitgelegd. Tot en met mei 2023 wordt de index van de oude methode gepubliceerd. Per juni 2023 is overgestapt op de indexcijfers van de nieuwe methode. De indexcijfers van de nieuwe methode worden met een correctiefactor vermenigvuldigd om deze aan te sluiten bij de oude index. Deze factor is berekend als het gemiddelde niveau van de oude index over de 12 maanden van 2020 gedeeld door het gemiddelde niveau van de nieuwe index.

    De figuren in paragraaf 5.3 illustreren de overstapmethode voor het fictieve geval waarin deze wordt toegepast vanaf april 2023. Tot en met maart 2023 wordt volgens de oude methode gepubliceerd, daarna volgt de indexreeks vrijwel de nieuwe index.

    3.6.4 Alternatieve indexmethoden

    Naast de Geary-Khamis indexmethode zijn verschillende alternatieve indexmethoden onderzocht op de transactiedata van energie. Eén van deze methoden is de unit-value index. Dit is een eenvoudige methode die de ontwikkeling meet van de gemiddelde rekenprijs, waarbij dit gemiddelde gewogen wordt met het aantal contracten. Er is een unit-value index berekend voor elektriciteit en voor gas, zonder onderscheid te maken naar het soort contract en berichtgever.

    De figuren in paragraaf 5.4 laten zien dat de unit-value index boven de uitgekozen Geary-Khamis index ligt; voor elektriciteit, gas en alle bestedingen. Dit is niet alleen terug te zien in de index, maar ook in de jaar-op-jaar-mutaties van die indices (in de figuren in paragraaf 5.5). Hier is een logische verklaring voor. In 2022 liep voor veel huishoudens een eerder afgesloten vast contract af. Die huishoudens moesten verplicht overstappen naar een nieuw variabel contract, omdat er in 2022 vrijwel geen nieuwe vaste contracten werden aangeboden. De prijsstijging die hiermee gepaard gaat wordt wel meegenomen in de unit-value index maar niet direct in de Geary-Khamis index. De unit-value index berekent de gemiddelde prijs over alle contracten. Dit gemiddelde stijgt als goedkope vaste contracten worden ingewisseld tegen dure variabele contracten. De effecten zijn minder groot bij Geary-Khamis omdat een kwaliteitscorrectie wordt toegepast.

    Geary-Khamis wordt toegepast in productie omdat dit een verfijndere methode is dan Unit-value. Zoals bovenstaande analyse laat zien kan een vergelijking tussen methoden inzichten opleveren. De bedoeling is dan ook om naast Geary-Khamis ook een unit-value index te berekenen, ter interne duiding.