Besparingen huishoudens alleen groter tijdens corona
Over deze publicatie
"De Nederlandse economie” is een reeks artikelen waarin actuele macro-economische fenomenen worden beschreven en geduid. De artikelen zijn grotendeels gebaseerd op de uitkomsten van de nationale rekeningen. Dit artikel gaat in op de inkomens van huishoudens en bedrijven in 2024.
Samenvatting
De brutowinst voor belasting steeg met 4,0 procent ten opzichte van 2023. Dit was vooral te danken aan een stijging van de operationele winst. De winstquote nam iets af, maar bleef met 43,5 procent van de toegevoegde waarde het op twee-na-hoogste niveau sinds de start van de tijdreeks in 1995. Ondanks dat de besparingen toenamen met 13 miljard euro, werd er maar 2 miljard euro extra geïnvesteerd. De investeringsquote daalde dan ook, naar 16,1 procent van de toegevoegde waarde.
1. Inleiding
Na de economische stagnatie in 2023 groeide het volume van de Nederlandse economie in 2024 met 1,0 procent. In 2024 stegen de lonen aanzienlijk, mede als reactie op de hoge inflatie in de jaren daarvoor. Het beschikbaar inkomen van huishoudens steeg en de niet-financiële vennootschappen maakten meer winst, maar het vertrouwen van consumenten in de economie bleef laag.
Het CBS analyseert in dit artikel de economische situatie van Nederland in 2024. Eerst wordt gekeken naar de algehele ontwikkeling van de Nederlandse economie. Vervolgens staat de ontwikkeling van het inkomen en de consumptie door Nederlandse huishoudens1) centraal. Ook wordt ingegaan op de economische ontwikkelingen van de niet-financiële vennootschappen.
In dit artikel worden de cijfers uit het systeem van nationale rekeningen gebruikt. Dit systeem geeft een kwantitatieve beschrijving van het economische proces in Nederland en de economische relaties met het buitenland. Voor 2023 en 2024 worden voorlopige cijfers ingezet. Deze cijfers kunnen nog worden bijgesteld wanneer nieuwe informatie beschikbaar komt.
Met ‘bruto’ wordt in de nationale rekeningen en in dit artikel niet ‘voor belasting’ bedoeld, maar ‘voor afschrijvingen’. De cijfers zijn niet gecorrigeerd voor prijsveranderingen, tenzij anders vermeld. De cijfers in dit artikel betreffen de totalen van de Nederlandse economie. Het geschetste macro-economische beeld hoeft niet in gelijke mate op te gaan voor individuele huishoudens en bedrijven.
2. Inkomen van Nederland
Het bruto nationaal inkomen (bni) is het totaal van de door ingezeten institutionele eenheden ontvangen primaire inkomens. Het primaire inkomen is de beloning voor het beschikbaar stellen van arbeid en kapitaal. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld lonen, dividenden en rente. Het bni is gelijk aan het bruto binnenlands product (bbp) plus het saldo van primaire inkomens verdiend in en betaald aan het buitenland. Het bni is een belangrijke indicator voor de omvang van de economie en een belangrijke maatstaf voor de Europese Unie (EU) om de afdrachten van de lidstaten aan de EU te bepalen. Ongeveer 60 tot 70 procent van de begroting van de EU komt voort uit afdrachten die gebaseerd zijn op het bni.
In 2024 steeg het bni met 5,6 procent ten opzichte van een jaar eerder. De stijging was iets kleiner dan in 2023, toen het bni groeide met 8,1 procent. Het bni was met 1 118 miljard euro kleiner dan het bbp, dat 1 134 miljard euro bedroeg. Het inkomen dat niet-ingezetenen verdienden in Nederland was dus hoger dan het inkomen dat Nederlands ingezetenen in het buitenland verdienden. Het bbp groeide in 2024 met 6,2 procent.
Jaar | Bbp (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | Bni (% verandering t.o.v. een jaar eerder) |
---|---|---|
2015 | 2,0 | 1,6 |
2016 | 3,0 | 1,5 |
2017 | 4,3 | 5,5 |
2018 | 4,8 | 6,1 |
2019 | 5,4 | 3,7 |
2020 | -1,6 | -2,6 |
2021 | 9,2 | 14,1 |
2022 | 11,5 | 8,5 |
2023 | 7,4 | 8,1 |
2024 | 6,2 | 5,6 |
Het bni wordt via al dan niet verplichte inkomensoverdrachten, zoals belastingen, sociale premies en sociale uitkeringen, herverdeeld door de overheid. Elke sector houdt zo een inkomen over dat beschikbaar is voor consumptie, besparingen of investeringen. Doordat er ook herverdelingen zijn met huishoudens en bedrijven in het buitenland heeft het totale (nationaal) beschikbaar inkomen een iets andere ontwikkeling dan het bruto nationaal inkomen.
Het beschikbaar inkomen van Nederland groeide in 2024 met 5,3 procent, waarmee de groei van het beschikbaar inkomen iets lager uitkwam dan de groei van het bni. Het beschikbaar inkomen van de huishoudens steeg met 30 miljard euro, een toename van 5,7 procent. Dit is vooral toe te schrijven aan de gestegen lonen. Het beschikbaar inkomen van de overheid nam toe met 7,6 procent, en de niet-financiële vennootschappen hadden 8,2 procent meer te besteden dan in 2023. Alleen voor de financiële instellingen kromp het beschikbaar inkomen.
Jaar | Huishoudens (incl. IZWh's) (mld euro) | Overheid (mld euro) | Niet-financiele vennootschappen (mld euro) | Financiele instellingen (mld euro) |
---|---|---|---|---|
2015 | 342,2 | 185,1 | 105,5 | 46,8 |
2016 | 355,2 | 201,9 | 95,6 | 41,9 |
2017 | 364,5 | 213,9 | 114,6 | 38,2 |
2018 | 384,5 | 226,1 | 115,4 | 48,9 |
2019 | 404,6 | 243,3 | 113,4 | 42,4 |
2020 | 420,8 | 209,6 | 113,9 | 33,9 |
2021 | 446,7 | 238,3 | 155,4 | 53,4 |
2022 | 483,6 | 277,0 | 139,1 | 72,4 |
2023 | 522,9 | 296,9 | 163,1 | 70,5 |
2024 | 552,9 | 319,3 | 176,4 | 60,8 |
Het beschikbaar inkomen wordt gebruikt voor consumptie, investeringen en besparingen. Wat er na deze activiteiten overblijft binnen een sector is het vorderingensaldo, het totaal van alle inkomsten minus de uitgaven. Voor de gehele Nederlandse economie is dit saldo in 2024 met 6,3 procent gestegen tot bijna 109 miljard euro.
Het vorderingensaldo van de huishoudens steeg met bijna 13 miljard euro. Er werd in 2024 ten opzichte van voorgaande jaren relatief meer gespaard, waardoor het vorderingensaldo toenam. Ook de niet-financiële vennootschappen hielden meer geld over, hier nam het vorderingensaldo toe met ruim 14 miljard euro. De brutowinst steeg namelijk flink, maar deze stijging werd nauwelijks gebruikt om extra te investeren. Omdat bij de financiële instellingen de uitgaven stegen en de totale inkomsten gelijk bleven, daalde het vorderingensaldo met bijna 12 miljard euro.
Het vorderingensaldo van de overheid wordt ook wel het overheidstekort of -overschot genoemd. Dit jaar was het overheidstekort 10,1 miljard euro (CBS, 2025a). Dit is 0,9 procent van het bbp. De uitgaven van de overheid liepen meer op dan de inkomsten, wat grotendeels toe te schrijven is aan de gestegen prijzen. Deze werkten onder andere door in de lonen van ambtenaren en de uitkeringen die de overheid verstrekt.
Jaar | Niet-financiele vennootschappen (mld euro) | Financiele instellingen (mld euro) | Overheid (mld euro) | Huishoudens (incl. IZWh's) (mld euro) |
---|---|---|---|---|
2015 | -6,2 | 18,1 | -12,4 | 15,1 |
2016 | 20,6 | 12,2 | 1,6 | 17,4 |
2017 | 35,6 | 8,7 | 9,9 | 4,7 |
2018 | 25,3 | 19,3 | 11,6 | 4,8 |
2019 | 20,6 | 6,7 | 14,8 | 12,6 |
2020 | 32,8 | 3,4 | -29,5 | 39,4 |
2021 | 54,9 | 29,3 | -19,6 | 27,7 |
2022 | 128,2 | 40,8 | 0,1 | 3,7 |
2023 | 61,9 | 36,0 | -3,8 | 8,7 |
2024 | 76,1 | 24,2 | -10,1 | 21,5 |
3. Inkomen van de Nederlandse huishoudens
Het reëel beschikbaar inkomen (rbi) groeide in 2024 met 3 procent ten opzichte van 2023. Dit is het beschikbaar inkomen gecorrigeerd voor de prijsverandering van de consumptieve bestedingen van huishoudens. De bevolking groeide ook in 2024, waardoor er per inwoner 2,3 procent meer was te besteden dan in 2023. Deze toename wordt voor een deel veroorzaakt door hogere lonen, een toename van de werkgelegenheid en hogere inkomens van zelfstandigen. Daarnaast was de stijging van de prijsindex van de consumptie van huishoudens in 2024 lager dan in 2023, namelijk 2,6 procent in 2024 tegenover 6,9 procent in 20232).
Het reëel beschikbaar inkomen (rbi) kijkt naar de verandering van het inkomen van alle huishoudens in Nederland samen. Dit is niet hetzelfde als koopkracht, die het CBS ook jaarlijks berekent. De koopkracht is gebaseerd op het inkomen van een doorsnee huishouden. Het doel van de koopkrachtcijfers is om te laten zien hoeveel een gemiddeld huishouden meer of minder kan kopen, door de inkomensontwikkeling te vergelijken met de prijsstijgingen. Het reëel beschikbaar inkomen kan ook stijgen door bevolkingsgroei, terwijl koopkrachtontwikkeling alleen naar bestaande personen kijkt. De door het CBS gepubliceerde koopkrachtcijfers houden rekening met veranderingen in persoonlijke omstandigheden, zoals mensen die gaan samenwonen of juist uit elkaar gaan, of iemand met pensioen gaat of wanneer iemand van baan wisselt. De koopkrachtcijfers gepubliceerd door het Centraal Planbureau houden geen rekening met persoonlijke veranderingen.
Met het netto reëel beschikbaar inkomen van huishoudens wordt ook een indruk verkregen van de mate waarin huishoudens profiteren van de economische groei. Het bbp groeide in 2024 met 1,0 procent, wat betekent dat huishoudens er meer op vooruitgingen dan de economie als geheel. Ook dit werd voornamelijk veroorzaakt door hogere lonen en toegenomen werkgelegenheid.
Jaar | Bbp (in volume) (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | Netto reëel beschikbaar inkomen (% verandering t.o.v. een jaar eerder) |
---|---|---|
2015 | 2,1 | 2,4 |
2016 | 2,4 | 3,3 |
2017 | 2,8 | 0,5 |
2018 | 2,3 | 3,2 |
2019 | 2,3 | 2,8 |
2020 | -3,9 | 1,7 |
2021 | 6,3 | 1,6 |
2022 | 5,0 | 0,6 |
2023 | 0,1 | 1,4 |
2024 | 1,0 | 3,0 |
De cao-lonen in Nederland stegen in 2024 met 6,6 procent ten opzichte van 2023. Deze loonstijging was de hoogste na 1982. In 2022 liep de ontwikkeling van de cao-lonen nog sterk achter op de ontwikkeling van de consumentenprijzen, die snel stegen door de energiecrisis en de nasleep van de coronapandemie. In de jaren 2015 tot en met 2021 lag de ontwikkeling van de cao-lonen daarentegen iets hoger dan de ontwikkeling van de consumentenprijzen. Door de loonstijgingen in 2023 en 2024 hebben de cao-lonen de prijsstijgingen weer ingehaald.
Jaar | Cao-lonen per uur incl. bijzondere beloningen (2015=100) | Consumentenprijzen (2015=100) |
---|---|---|
2015 | 100,0 | 100,0 |
2016 | 101,8 | 100,3 |
2017 | 103,2 | 101,7 |
2018 | 105,3 | 103,4 |
2019 | 107,9 | 106,2 |
2020 | 111,1 | 107,5 |
2021 | 113,4 | 110,4 |
2022 | 117,0 | 121,4 |
2023 | 124,1 | 126,1 |
2024 | 132,3 | 130,3 |
De totale beloning van werknemers steeg in 2024 met 7,2 procent, door het toegenomen minimumloon en de aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt. Het werkloosheidspercentage in 2024 bedroeg 3,7 procent. Dat is iets hoger dan in 2023, toen 3,6 procent van de beroepsbevolking werkloos was (CBS, 2025b). Ook de spanning op arbeidsmarkt bleef aanhouden, maar nam wel wat af. Eind 2024 waren er 108 openstaande vacatures voor elke 100 werklozen (CBS, 2025c).
In 2023 en 2024 werd de groei van de beloning van werknemers voornamelijk veroorzaakt door een toename van de lonen per gewerkt uur. In de jaren 2021 en 2022 werd deze groei juist veroorzaakt door een toename van het aantal gewerkte uren. Deze ontwikkeling hangt samen met het einde van de coronamaatregelen, waardoor mensen weer meer konden werken. In 2024 nam het loon per gewerkt uur met 5,6 procent toe, terwijl het aantal gewerkte uren steeg met 1,4 procent. De overige looncomponenten, zoals opleidingskosten voor personeel, eindheffingen en loonkostensubsidies, namen in 2024 met 0,2 procent toe ten opzichte van 2023.
Jaar | Lonen per gewerkt uur (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | Gewerkte uren (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | Overige looncomponenten (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | Beloning van werknemers (% verandering t.o.v. een jaar eerder) |
---|---|---|---|---|
2015 | 1,8 | 0,4 | -1,5 | 0,7 |
2016 | 1,0 | 2,3 | 0,2 | 3,5 |
2017 | 0,9 | 2,4 | 0,2 | 3,5 |
2018 | 1,6 | 2,9 | 0,7 | 5,2 |
2019 | 2,2 | 2,6 | 0,6 | 5,4 |
2020 | 7,0 | -3,6 | 0,0 | 3,4 |
2021 | 0,2 | 4,2 | -0,1 | 4,3 |
2022 | 2,8 | 3,4 | 1,1 | 7,3 |
2023 | 7,1 | 1,0 | -0,4 | 7,7 |
2024 | 5,6 | 1,4 | 0,2 | 7,2 |
Het bruto beschikbaar inkomen van huishoudens (niet gecorrigeerd voor inflatie) nam in 2024 met 5 procent per persoon toe, van ruim 29 duizend euro per persoon naar bijna 31 duizend euro. Niet alleen de beloning van werknemers en de inkomsten van zelfstandigen, maar ook de overige componenten van het bruto beschikbaar inkomen namen toe.
De ontvangen premies en uitkeringen stegen met 6,1 procent. De meeste uitkeringen zijn direct gekoppeld aan het minimumloon, dat net als in 2023 toenam (CBS, 2025d). Het inkomen uit vermogen nam per saldo in 2024 toe met 7,9 procent. Dit saldo bestaat voornamelijk uit betaalde en ontvangen rente, dividenden en het inkomen dat via pensioenfondsen aan huishoudens wordt toegerekend. Aan de andere kant stegen ook de betaalde belastingen en premies, met 8 procent ten opzichte van een jaar eerder.
In 2023 groeide het bruto beschikbaar inkomen van huishoudens nog met 7 procent per persoon. In 2024 was de groei vooral lager doordat het gemengd inkomen van huishoudens minder sterk groeide dan een jaar eerder. Het gemengd inkomen van huishoudens bestaat voornamelijk uit het resultaat van zelfstandigen. De groei hiervan nam in 2024 sterk af.
Jaar | Beloningen voor werknemers (1 000 euro p.p.) | Betaalde belastingen en premies (1 000 euro p.p.) | Gemengd inkomen (1 000 euro p.p.) | Ontvangen premies en uitkeringen (1 000 euro p.p.) | Saldo inkomen uit vermogen (1 000 euro p.p.) | Saldo overige inkomsensoverdrachten (1 000 euro p.p.) | Totaal (1 000 euro p.p.) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2015 | 19,2 | -13,4 | 4,2 | 7,3 | 2,8 | 0,1 | 20,2 |
2016 | 19,7 | -13,7 | 4,5 | 7,4 | 2,8 | 0,1 | 20,9 |
2017 | 20,3 | -14,2 | 4,9 | 7,5 | 2,7 | 0,1 | 21,3 |
2018 | 21,2 | -14,7 | 5,3 | 7,6 | 2,8 | 0,1 | 22,3 |
2019 | 22,2 | -15,6 | 5,5 | 7,9 | 3,3 | 0,1 | 23,3 |
2020 | 22,8 | -15,7 | 5,5 | 8,3 | 3,0 | 0,2 | 24,1 |
2021 | 23,7 | -15,9 | 6,1 | 8,5 | 2,9 | 0,2 | 25,5 |
2022 | 25,1 | -16,8 | 6,9 | 8,8 | 2,8 | 0,5 | 27,3 |
2023 | 26,8 | -18,4 | 8,0 | 9,7 | 2,8 | 0,4 | 29,3 |
2024 | 28,5 | -19,8 | 8,4 | 10,3 | 3,0 | 0,3 | 30,7 |
4. Consumptie en besparingen Nederlandse huishoudens
4.1 Consumptie en vrije besparingen
Huishoudens kunnen ervoor kiezen om hun beschikbaar inkomen te gebruiken voor de consumptie van goederen of diensten. Ook kunnen ze het sparen en vervolgens al dan niet gebruiken voor investeringen in bijvoorbeeld nieuwbouwwoningen. In 2024 kwam de totale consumptie van huishoudens uit op 489 miljard euro, een toename van 3,8 procent ten opzichte van een jaar eerder.
Gecorrigeerd voor de stijging van de consumentenprijzen nam de consumptie per persoon in 2024 met 0,5 procent toe tot ruim 27 duizend euro. Consumenten gaven in 2024 meer uit aan elektronische apparatuur, kleding, verzorging, vervoer en cultuur, terwijl ze minder uitgaven aan diensten als horeca, onderwijs en IT.
Het deel van het beschikbaar inkomen dat overblijft na de consumptie van goederen en diensten, wordt toegerekend aan de vrije besparingen van de huishoudens. In totaal waren de vrije besparingen bijna 64 miljard euro in 2024, een toename van ruim 23 procent. Dit is de grootste toename van de vrije besparingen na coronajaar 2020, toen de stijging 79 procent bedroeg. In totaal lagen in 2024 de vrije besparingen 58 procent hoger dan in 2019, het laatste jaar voor de coronapandemie.
Per persoon namen de vrije besparingen in 2024 met ruim 600 euro toe tot 3,5 duizend euro.
Jaar | Consumptie (mld euro) | Vrije besparingen (mld euro) |
---|---|---|
2015 | 316,8 | 25,4 |
2016 | 323,1 | 32,1 |
2017 | 337,2 | 27,4 |
2018 | 352,3 | 32,2 |
2019 | 364,3 | 40,3 |
2020 | 348,7 | 72,1 |
2021 | 380,4 | 66,2 |
2022 | 437,4 | 46,1 |
2023 | 471,2 | 51,8 |
2024 | 489,1 | 63,7 |
In 2024 besteedden Nederlandse huishoudens een kleiner deel van hun beschikbaar inkomen aan consumptie dan het jaar ervoor. Waar huishoudens in 2023 nog ruim 90 procent van hun inkomen uitgaven aan goederen en diensten, daalde dit aandeel in 2024 naar iets meer dan 88 procent. Dit betekent dat een groter deel van het inkomen werd gereserveerd voor besparingen.
De spaarquote, oftewel het percentage van het beschikbaar inkomen dat niet aan consumptie wordt besteed, steeg van 14,5 procent in 2023 naar 16,3 procent in 2024. Deze stijging wijst op een terughoudender bestedingsgedrag van huishoudens. Alleen tijdens de coronajaren lag de spaarquote nog hoger, toen door de beperkingen veel minder mogelijkheden bestonden om geld uit te geven. Hierdoor werd er noodgedwongen meer gespaard.
De spaarquote en het aandeel consumptie van het beschikbaar inkomen tellen samen tot meer dan 100 procent van het beschikbaar inkomen. Dat komt doordat in de spaarquote niet alleen de individuele, maar ook de collectieve besparingen zijn opgenomen. Deze collectieve besparingen bestaan uit de pensioenvermogens die Nederlandse huishoudens opbouwen bij pensioenfondsen en verzekeraars. Door deze mee te nemen, geeft de spaarquote een completer beeld van de totale besparingen van huishoudens in Nederland.
Jaar | Spaarquote (% van beschikbaar inkomen incl. pensioenaanspraken) |
---|---|
'95 | 16,3 |
'96 | 15,0 |
'97 | 14,7 |
'98 | 13,0 |
'99 | 11,1 |
'00 | 10,8 |
'01 | 12,0 |
'02 | 12,1 |
'03 | 11,7 |
'04 | 11,4 |
'05 | 10,2 |
'06 | 9,4 |
'07 | 9,5 |
'08 | 11,3 |
'09 | 15,0 |
'10 | 13,1 |
'11 | 12,7 |
'12 | 14,2 |
'13 | 14,1 |
'14 | 14,8 |
'15 | 14,1 |
'16 | 15,4 |
'17 | 13,2 |
'18 | 13,9 |
'19 | 16,2 |
'20 | 22,0 |
'21 | 19,1 |
'22 | 14,4 |
'23 | 14,5 |
'24 | 16,3 |
Een mogelijke verklaring voor het achterblijven van de consumptie bij het beschikbaar inkomen is het dalende consumentenvertrouwen. Na het begin van de coronapandemie is het consumentenvertrouwen onafgebroken negatief geweest. Het consumentenvertrouwen geeft actuele informatie over wat consumenten vinden van de algemene economische ontwikkeling en de financiële situatie van het eigen huishouden. Het is niet duidelijk waarom het vertrouwen zo laag is en steeds verder wegzakt. Mogelijk spelen de nog steeds hoge inflatie en geopolitieke spanningen hierbij een rol (CBS, 2025e).
Jaar | Kwartaal | Consumentenvertrouwen (Gemiddelde van de deelvragen) | Economische situatie laatste 12 maanden (Gemiddelde van de deelvragen) |
---|---|---|---|
2016 | januari | 11 | 23 |
2016 | februari | 6 | 17 |
2016 | maart | 2 | 8 |
2016 | april | 6 | 15 |
2016 | mei | 7 | 18 |
2016 | juni | 11 | 23 |
2016 | juli | 9 | 22 |
2016 | augustus | 9 | 21 |
2016 | september | 12 | 27 |
2016 | oktober | 17 | 33 |
2016 | november | 20 | 40 |
2016 | december | 21 | 41 |
2017 | januari | 21 | 43 |
2017 | februari | 22 | 46 |
2017 | maart | 24 | 49 |
2017 | april | 26 | 51 |
2017 | mei | 23 | 47 |
2017 | juni | 23 | 47 |
2017 | juli | 25 | 50 |
2017 | augustus | 26 | 54 |
2017 | september | 23 | 49 |
2017 | oktober | 23 | 47 |
2017 | november | 22 | 44 |
2017 | december | 25 | 49 |
2018 | januari | 24 | 48 |
2018 | februari | 23 | 47 |
2018 | maart | 24 | 48 |
2018 | april | 25 | 53 |
2018 | mei | 23 | 51 |
2018 | juni | 23 | 52 |
2018 | juli | 23 | 53 |
2018 | augustus | 21 | 50 |
2018 | september | 18 | 42 |
2018 | oktober | 15 | 37 |
2018 | november | 13 | 32 |
2018 | december | 9 | 27 |
2019 | januari | 1 | 16 |
2019 | februari | -2 | 14 |
2019 | maart | -3 | 9 |
2019 | april | -3 | 7 |
2019 | mei | -3 | 7 |
2019 | juni | -1 | 11 |
2019 | juli | 1 | 13 |
2019 | augustus | -1 | 8 |
2019 | september | -2 | 9 |
2019 | oktober | -1 | 6 |
2019 | november | -2 | 5 |
2019 | december | -2 | 2 |
2020 | januari | -2 | 3 |
2020 | februari | -2 | 5 |
2020 | maart | -3 | 10 |
2020 | april | -23 | 6 |
2020 | mei | -31 | -38 |
2020 | juni | -27 | -56 |
2020 | juli | -26 | -67 |
2020 | augustus | -29 | -73 |
2020 | september | -28 | -75 |
2020 | oktober | -30 | -76 |
2020 | november | -26 | -71 |
2020 | december | -19 | -70 |
2021 | januari | -19 | -71 |
2021 | februari | -19 | -72 |
2021 | maart | -18 | -77 |
2021 | april | -14 | -71 |
2021 | mei | -9 | -62 |
2021 | juni | -3 | -54 |
2021 | juli | -4 | -45 |
2021 | augustus | -6 | -38 |
2021 | september | -5 | -30 |
2021 | oktober | -10 | -31 |
2021 | november | -20 | -38 |
2021 | december | -26 | -50 |
2022 | januari | -28 | -55 |
2022 | februari | -30 | -61 |
2022 | maart | -39 | -60 |
2022 | april | -48 | -73 |
2022 | mei | -47 | -78 |
2022 | juni | -50 | -77 |
2022 | juli | -51 | -81 |
2022 | augustus | -54 | -86 |
2022 | september | -59 | -90 |
2022 | oktober | -59 | -89 |
2022 | november | -56 | -88 |
2022 | december | -52 | -84 |
2023 | januari | -49 | -84 |
2023 | februari | -44 | -81 |
2023 | maart | -39 | -74 |
2023 | april | -37 | -74 |
2023 | mei | -38 | -74 |
2023 | juni | -39 | -74 |
2023 | juli | -39 | -73 |
2023 | augustus | -40 | -75 |
2023 | september | -39 | -76 |
2023 | oktober | -38 | -74 |
2023 | november | -33 | -66 |
2023 | december | -29 | -62 |
2024 | januari | -28 | -59 |
2024 | februari | -26 | -56 |
2024 | maart | -22 | -42 |
2024 | april | -21 | -40 |
2024 | mei | -22 | -43 |
2024 | juni | -23 | -46 |
2024 | juli | -24 | -47 |
2024 | augustus | -24 | -51 |
2024 | september | -21 | -45 |
2024 | oktober | -22 | -46 |
2024 | november | -25 | -51 |
2024 | december | -26 | -54 |
4.2 Vermogen van huishoudens
Huishoudens kunnen hun vrije besparingen gebruiken om hun financieel vermogen te versterken of te investeren in niet-financiële bezittingen. Omdat de verkoop van bestaande woningen een investering is voor het ene huishouden en een desinvestering voor het andere, gaat het bij investeringen vooral om de aankoop van nieuwbouwwoningen en grond. Die aankopen worden gedaan door huishoudens, terwijl de verkoop in een andere sector wordt geregistreerd.
In 2024 investeerden huishoudens samen ruim 76 miljard euro in niet-financieel vermogen, tegenover bijna 71 miljard euro in 2023. In 2024 werden 54,9 procent meer nieuwbouwwoningen verkocht dan een jaar eerder (CBS, 2025f).
Naast investeren in niet-financieel bezit kunnen huishoudens hun vrije besparingen ook gebruiken om aandelen te kopen of verkopen, schulden af te lossen of te sparen. Het saldo aan financiële transacties was in 2024 7,6 miljard euro lager dan in het jaar ervoor. Dit was minder negatief dan in 2023, waardoor het financieel vermogen toenam. Huishoudens stortten in 2024 meer op spaarrekeningen en verkochten minder aandelen dan in de voorgaande jaren. In de coronajaren 2020 en 2021 werd er juist minder geconsumeerd, waardoor het financieel vermogen toen toenam.
Jaar | Versterking niet-financieel vermogen (investeringen, aan- en verkopen niet-geproduceerde activa) (mld euro) | Versterking financieel vermogen (sparen, inkoop aandelen) (mld euro) | Overige kapitaaloverdrachten en statistisch verschil (mld euro) | Vrije besparingen (mld euro) |
---|---|---|---|---|
2015 | 35,6 | -9,0 | -1,1 | 25,4 |
2016 | 39,8 | -8,6 | 0,9 | 32,1 |
2017 | 44,7 | -19,4 | 2,1 | 27,4 |
2018 | 50,4 | -17,3 | -1,0 | 32,2 |
2019 | 56,2 | -14,7 | -1,2 | 40,3 |
2020 | 57,5 | 14,3 | 0,2 | 72,1 |
2021 | 61,5 | 8,4 | -3,7 | 66,2 |
2022 | 68,8 | -18,6 | -4,0 | 46,1 |
2023 | 70,7 | -13,8 | -5,1 | 51,8 |
2024 | 76,3 | -7,2 | -5,3 | 63,7 |
Ondanks de afname in de uitgaven om het financieel vermogen te versterken, nam het totale financiële vermogen van huishoudens (exclusief pensioenaanspraken) toe tot bijna 519 miljard euro, vooral door waardestijgingen van aandelen. Het totaal aan uitstaande leningen nam toe met bijna 42 miljard euro. Dat is 4,2 procent meer dan in 2023. Leningen van huishoudens bestaan uit kortlopende leningen, langlopende leningen en hypotheken. De toename in 2024 was vooral toe te wijzen aan de toegenomen hypotheekschulden.
De toename van de schulden van huishoudens werd meer dan gecompenseerd door een toename van de financiële bezittingen. Het totale bezit in aandelen en deelnemingen nam met ruim 58 miljard euro toe, ondanks dat er voor meer dan 4 miljard euro aan aandelen werd verkocht. Deze stijging zat voornamelijk in herwaarderingen en prijsmutaties, bijvoorbeeld door veranderingen van de koersen van beursgenoteerde aandelen.
Jaar | Leningen (mld euro) | Aandelen en overige deelnemingen (mld euro) | Chartaal geld en deposito's (mld euro) | Lijfrente- en levensverzekeringsrechten (mld euro) | Schuldbewijzen (mld euro) | Overig (mld euro) | Totaal (mld euro) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2015 | -822,2 | 506,3 | 412,8 | 143,3 | 8,1 | 31,7 | 279,9 |
2016 | -839,6 | 545,9 | 422,7 | 143,9 | 7,5 | 29,1 | 309,5 |
2017 | -859,1 | 562,2 | 429,4 | 134,5 | 7,3 | 27,0 | 301,4 |
2018 | -878,5 | 564,5 | 437,8 | 122,3 | 7,0 | 28,8 | 282,0 |
2019 | -897,8 | 597,7 | 461,7 | 134,6 | 7,2 | 25,8 | 329,1 |
2020 | -924,3 | 636,3 | 506,1 | 130,4 | 7,2 | 24,4 | 380,0 |
2021 | -959,9 | 719,7 | 541,9 | 122,1 | 6,7 | 28,2 | 458,5 |
2022 | -996,2 | 721,9 | 576,7 | 99,9 | 6,4 | 22,0 | 430,8 |
2023 | -1007,3 | 733,1 | 599,7 | 102,2 | 7,4 | 23,6 | 458,8 |
2024 | -1049,2 | 791,3 | 634,2 | 102,3 | 8,2 | 31,7 | 518,5 |
De hypotheekschuld van Nederlandse huishoudens nam in 2024 toe met ruim 35 miljard euro. In 2023 nam de hypotheekschuld nog met ruim 18 miljard euro toe. Alleen in 2021 was de mutatie van de hypotheekschuld groter. De relatief sterke toename van de hypotheekschuld in 2024 hangt mogelijk samen met de in de loop van het jaar gedaalde hypotheekrente, gestegen lonen en opnieuw stijgende huizenprijzen. Als percentage van het bbp nam de totale hypotheekschuld af van 80 procent in 2023 naar ruim 78 procent in 2024, omdat de economie harder groeide dan de hypotheekschuld toenam. Dit is het laagste percentage na 2001.
Jaar | Mutatie hypotheekschuld (mld euro) |
---|---|
2015 | 8,1 |
2016 | 11,6 |
2017 | 11,2 |
2018 | 13,4 |
2019 | 11,5 |
2020 | 17,8 |
2021 | 37,2 |
2022 | 29,6 |
2023 | 18,1 |
2024 | 35,7 |
Het totaal aan chartaal geld en deposito’s nam in 2024 met bijna 6 procent toe tot iets meer dan 634 miljard euro, oftewel ruim 35 duizend euro per persoon. Het grootste deel hiervan staat op spaarrekeningen. In 2024 kwam het saldo op spaarrekeningen voor het eerst uit op meer dan 500 miljard euro, een toename van bijna 48 procent ten opzichte van 2015.
Tegelijkertijd nam het totale bedrag op betaal- en rekeningcourantrekeningen af met bijna 5 miljard euro naar 110 miljard euro, nadat er in 2023 ook al een daling was. In de jaren tot 2022 steeg het bedrag op deze rekeningen juist. Een mogelijke verklaring voor deze omslag is de stijging van de spaarrente. Hierdoor is het verschil met de rente op betaalrekeningen groter geworden.
De hoeveelheid chartaal (contant) geld in het bezit van Nederlandse huishoudens is daarentegen sinds 2018 hard toegenomen. In 2024 steeg de hoeveelheid contant geld het sterkst, met ruim 20 procent. Een mogelijke oorzaak hiervan is het advies van onder andere Nederlandse banken en de overheid aan het eind van 2024 om als gevolg van geopolitieke spanningen contant geld in huis te nemen. Gemiddeld hadden Nederlanders in 2024 per persoon ruim 1 100 euro aan contant geld in huis. In 2018 was dit nog 509 euro per persoon.
Jaar | Chartaal geld (2015 = 100) | Betaalrekeningen (2015 = 100) | Spaarrekeningen (2015 = 100) |
---|---|---|---|
2015 | 100,0 | 100,0 | 100,0 |
2016 | 92,3 | 107,7 | 101,8 |
2017 | 86,4 | 114,3 | 102,7 |
2018 | 83,5 | 118,6 | 104,5 |
2019 | 88,6 | 135,8 | 108,2 |
2020 | 102,5 | 166,4 | 115,3 |
2021 | 123,5 | 196,7 | 119,8 |
2022 | 139,5 | 212,2 | 126,7 |
2023 | 160,1 | 187,9 | 137,2 |
2024 | 192,5 | 179,9 | 147,7 |
4.3 Collectieve besparingen
Naast vrije besparingen, waar huishoudens zelf over kunnen beslissen, bouwen huishoudens ook pensioenen op. Deze worden niet tot de vrije besparingen gerekend, maar tot de collectieve besparingen. Dit is dus wel onderdeel van het vermogen van huishoudens, maar is in beheer bij pensioenuitvoerders, zoals pensioenfondsen en levensverzekeraars.
De collectieve besparingen bedroegen in 2024 ruim 31 miljard euro, afkomstig uit inkomsten uit vermogen van pensioenfondsen. Het totaal aan opgebouwde pensioenrechten van huishoudens nam toe naar ruim 1 700 miljard euro, waar ongeveer 87 procent werd beheerd door pensioenfondsen.
Het totale financiële vermogen van pensioenfondsen nam in 2024 met bijna 31 miljard euro toe. Dit vermogen bestaat uit schuldpapieren (zoals obligaties) en beleggingen in aandelen of beleggingsfondsen, verminderd met de pensioenaanspraken van deelnemers. Zo namen de bezittingen in beursgenoteerde aandelen en langlopende schuldpapieren toe met respectievelijk 77 miljard euro en 61 miljard euro. Ondanks dat pensioenfondsen voor ruim 28 miljard euro aan participaties in beleggingsfondsen verkochten, zorgden koersstijgingen ervoor dat de totale waarde van deze beleggingen toenam met ruim 8 miljard euro. Termijncontracten en overige bezittingen namen met bijna 18 miljard euro af. Tegelijkertijd namen de pensioenverplichtingen bij pensioenfondsen ook met ruim 97 miljard euro toe. Het CBS heeft geen uitsplitsing van het pensioenvermogen dat bij andere uitvoerders wordt beheerd.
In 2024 nam de rekenrente die pensioenfondsen gebruiken af van 2,5 procent naar 2,4 procent. Deze rente wordt gebruikt om de waarde van in de toekomst toegezegde pensioenen in het huidige jaar te bepalen. Eind 2024 bedroeg de dekkingsgraad 116,2 procent (DNB, 2025). Dit is een toename van 1,6 procentpunt ten opzichte van eind 2023. De dekkingsgraad geeft de verhouding aan tussen het financieel vermogen van pensioenfondsen en de pensioenverplichtingen. Dit betekent dat het financieel vermogen harder gegroeid is dan de totale pensioenverplichtingen. Omdat de hogere dekkingsgraden toereikend zijn, indexeren veel pensioenfondsen hun pensioenverplichtingen in 2025, net als in 2024.
Jaar | Pensioenverplichtingen (mld euro) | Aandelen in beleggingsfondsen (mld euro) | Langlopende schuldpapieren (mld euro) | Beursgenoteerde aandelen (mld euro) | Termijncontracten (mld euro) | Overig (mld euro) | Totaal (mld euro) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2015 | -1143,1 | 643,4 | 307,5 | 147,5 | 40,6 | 18,0 | 13,9 |
2016 | -1259,9 | 719,9 | 328,6 | 165,2 | 41,9 | 12,3 | 8,0 |
2017 | -1246,8 | 751,0 | 373,3 | 170,3 | 39,7 | -0,4 | 87,0 |
2018 | -1297,5 | 727,5 | 400,6 | 151,3 | 37,2 | 6,0 | 25,1 |
2019 | -1515,9 | 818,2 | 487,4 | 196,4 | 73,3 | -18,3 | 41,1 |
2020 | -1705,8 | 858,7 | 525,7 | 212,8 | 114,3 | -26,4 | -20,8 |
2021 | -1613,4 | 841,6 | 611,4 | 273,2 | 52,6 | 33,2 | 198,6 |
2022 | -1266,1 | 590,6 | 512,3 | 271,8 | -65,2 | 130,0 | 173,4 |
2023 | -1392,3 | 595,4 | 575,8 | 301,7 | -54,6 | 154,2 | 180,1 |
2024 | -1489,9 | 603,8 | 636,6 | 378,8 | -54,0 | 135,5 | 210,8 |
5. Niet-financiële vennootschappen
De brutowinst voor belastingen van niet-financiële vennootschappen kwam in 2024 uit op 373 miljard euro. Dat is ruim 14 miljard euro meer dan in 2023. De toename komt vooral door een stijging van de operationele winst met bijna 11 miljard euro. Deze operationele winst bestaat uit het exploitatieoverschot minus de niet-productgebonden subsidies. Het exploitatieoverschot is de toegevoegde waarde minus de beloning van werknemers en het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer.
Jaar | Operationele winst (mld euro) | Winst van buitenlandse dochters (mld euro) | Niet-productgebonden subsidies (mld euro) | Overige winst (mld euro) |
---|---|---|---|---|
2015 | 156,0 | 60,3 | 6,3 | -4,3 |
2016 | 159,3 | 54,7 | 6,8 | -2,5 |
2017 | 169,0 | 64,3 | 7,1 | -3,8 |
2018 | 173,9 | 84,0 | 7,4 | -1,3 |
2019 | 184,1 | 81,5 | 7,9 | -1,0 |
2020 | 161,9 | 54,3 | 26,0 | -0,7 |
2021 | 199,4 | 93,1 | 24,2 | -1,0 |
2022 | 238,8 | 126,2 | 17,4 | -7,5 |
2023 | 264,3 | 83,7 | 12,0 | -1,6 |
2024 | 275,0 | 84,8 | 13,1 | -0,1 |
In 2024 was de winst van buitenlandse dochters goed voor 22,7 procent van de brutowinst voor belasting. Dit is bijna het laagste percentage na 2010, alleen in coronajaar 2020 was het aandeel net iets kleiner. De winst van buitenlandse dochters nam in 2024 met 1,0 miljard euro toe. In 2023 daalde de winst van buitenlandse dochters met ruim 42 miljard euro. Deze afname had echter te maken met het vertrek van enkele grote ondernemingen naar het buitenland. Dit had gevolgen voor de brutowinst voor belasting, die in 2023 afnam met 4,4 procent. In 2024 steeg de brutowinst met 4 procent en lag weer bijna op het niveau van 2022. De afname van de winst van buitenlandse dochters in 2023 is dus gecompenseerd door een hogere in Nederland gemaakte winst (operationele winst) over de afgelopen twee jaar.
Jaar | Winst buitenlandse dochters (% van brutowinst voor belasting) |
---|---|
2009 | 20,5 |
2010 | 22,5 |
2011 | 30,3 |
2012 | 31,6 |
2013 | 28,1 |
2014 | 25,7 |
2015 | 27,6 |
2016 | 25,1 |
2017 | 27,2 |
2018 | 31,8 |
2019 | 29,9 |
2020 | 22,5 |
2021 | 29,5 |
2022 | 33,7 |
2023 | 23,4 |
2024 | 22,7 |
De winstquote daalde in 2024 met een 0,5 procentpunt naar 43,5 procent. Dit komt vooral door de hogere lonen voor werknemers, waardoor het exploitatieoverschot minder hard is gestegen dan de toegevoegde waarde. De winstquote voor niet-financiële vennootschappen bleef echter relatief hoog. In de afgelopen drie jaar was de winstquote hoger dan in de jaren daarvoor. De winstquote is het bruto exploitatieoverschot als percentage van de toegevoegde waarde van de niet-financiële vennootschappen.
Jaar | Winstquote (% van toegevoegde waarde) |
---|---|
'95 | 36,7 |
'96 | 37,2 |
'97 | 38,6 |
'98 | 38,9 |
'99 | 37,7 |
'00 | 37,4 |
'01 | 38,9 |
'02 | 38,9 |
'03 | 38,0 |
'04 | 39,4 |
'05 | 40,7 |
'06 | 42,2 |
'07 | 42,7 |
'08 | 41,8 |
'09 | 39,0 |
'10 | 40,0 |
'11 | 39,3 |
'12 | 38,7 |
'13 | 39,0 |
'14 | 38,5 |
'15 | 40,7 |
'16 | 40,3 |
'17 | 40,8 |
'18 | 40,1 |
'19 | 40,1 |
'20 | 40,4 |
'21 | 43,4 |
'22 | 44,3 |
'23 | 44,0 |
'24 | 43,5 |
Het hogere exploitatieoverschot zorgde ook voor een stijging van het beschikbaar inkomen van niet-financiële vennootschappen. Het beschikbaar inkomen nam in 2024 met 13,4 miljard euro toe. Dit beschikbaar inkomen bestaat uit het exploitatieoverschot minus de belasting op inkomens en vermogens en de saldi van de inkomens uit vermogen en inkomensoverdrachten. In 2024 hadden niet-financiële vennootschappen ruim 176 miljard euro te besteden.
Het saldo van de inkomens uit vermogen, wat onderdeel is van het beschikbaar inkomen, is in 2024 redelijk stabiel gebleven ten opzichte van 2023 (respectievelijk 71,5 en 69,6 miljard euro meer uitgaven dan inkomsten). Het saldo blijft erg negatief vergeleken met de afgelopen tien jaar. In 2022 werd het saldo flink negatiever omdat de ontvangen dividenden afnamen met 7 miljard euro en de betaalde dividenden toenamen met 15 miljard euro. Ook stegen de betaalde rentes harder dan de ontvangen rentes.
In 2024 was dit deels ook het geval, de betaalde dividenden stegen namelijk harder dan de ontvangen dividenden. Hierbij worden winstuitkeringen van coöperaties meegerekend. De ontvangen rente steeg echter wel harder dan de betaalde rente. Het saldo van inkomens uit vermogen is voornamelijk negatief door het verschil tussen de ontvangen en betaalde ingehouden winsten op directe buitenlandse investeringen. Niet-financiële vennootschappen ontvingen in 2024 namelijk 3 miljard euro aan ingehouden winsten, maar betaalden ruim 50 miljard euro.
Jaar | Exploitatieoverschot (mld euro) | Saldo van ontvangen minus betaalde inkomens uit vermogen (voornamelijk rente en dividend) (mld euro) | Belasting op inkomens en vermogens (mld euro) | Saldo van ontvangen minus betaalde inkomensoverdrachten (mld euro) | Bruto beschikbaar inkomen (mld euro) |
---|---|---|---|---|---|
2015 | 162,3 | -41,2 | -13,4 | -2,2 | 105,5 |
2016 | 166,1 | -49,8 | -18,3 | -2,4 | 95,6 |
2017 | 176,1 | -41,4 | -17,7 | -2,4 | 114,6 |
2018 | 181,3 | -44,1 | -19,6 | -2,3 | 115,4 |
2019 | 192,0 | -53,2 | -22,6 | -2,7 | 113,4 |
2020 | 187,9 | -52,8 | -19,4 | -1,7 | 113,9 |
2021 | 223,6 | -40,3 | -25,8 | -2,1 | 155,4 |
2022 | 256,2 | -78,7 | -36,1 | -2,3 | 139,1 |
2023 | 276,3 | -69,6 | -41,5 | -2,1 | 163,1 |
2024 | 288,1 | -71,5 | -38,7 | -1,5 | 176,4 |
Omdat bedrijven per definitie geen consumptieve bestedingen doen, zijn de bruto besparingen gelijk aan het bruto beschikbaar inkomen. Met de besparingen kunnen niet-financiële vennootschappen investeren in vaste activa. De besparingen waren 13 miljard euro hoger dan in 2023. De investeringen namen echter maar met 2 miljard euro toe. Bedrijven hebben dus niet alle extra besparingen aangewend voor meer investeringen. Dit zorgt ook voor een daling in de investeringsquote, het percentage van de toegevoegde waarde van de gehele economie dat bedrijven aanwenden voor investeringen in vaste activa. De investeringsquote daalde naar 16,1 procent.
Jaar | Bruto besparingen (mld euro) | Investeringen in vaste activa (mld euro) |
---|---|---|
2015 | 105,5 | 89,1 |
2016 | 95,6 | 71,5 |
2017 | 114,6 | 73,9 |
2018 | 115,4 | 76,6 |
2019 | 113,4 | 85,0 |
2020 | 113,9 | 81,3 |
2021 | 155,4 | 87,9 |
2022 | 139,1 | 98,4 |
2023 | 163,1 | 104,9 |
2024 | 176,4 | 106,9 |
In 2024 is bijna 113 miljard euro aan dividend uitgekeerd door niet-financiële vennootschappen. Dit is 1,3 miljard euro meer dan in 2023. Het grootste deel van de dividenden, ruim 50 miljard euro, stroomt naar het buitenland. Dit is wel 1,6 miljard euro minder dan in 2023. De dividenduitkeringen aan andere niet-financiële vennootschappen en huishoudens namen toe in 2024, met respectievelijk 2,1 miljard euro en 0,8 miljard euro.
Jaar | Buitenland (mld euro) | Financiële instellingen (mld euro) | Niet-financiële vennootschappen (mld euro) | Huishoudens + IZWh's (mld euro) | Overheid (mld euro) |
---|---|---|---|---|---|
2020 | 45,3 | 23,4 | 17,1 | 11,2 | 1,2 |
2021 | 48,0 | 25,1 | 17,0 | 10,2 | 1,2 |
2022 | 59,2 | 28,8 | 18,9 | 11,8 | 1,1 |
2023 | 51,7 | 26,3 | 18,5 | 13,8 | 1,2 |
2024 | 50,1 | 26,2 | 20,6 | 14,6 | 1,4 |
6. Conclusie
Het beschikbaar inkomen van Nederland groeide ook, met 5,3 procent. De economische groei sloeg in 2024 in grotere mate neer bij huishoudens dan in voorgaande jaren. Het reëel beschikbaar inkomen (rbi) groeide met 3,0 procent sterker dan het bbp. Dat komt vooral doordat de stijging van de lonen groter was dan de inflatie en de werkgelegenheid groeide. In 2021 en 2022 nam vooral het aantal gewerkte uren sterk toe; in 2023 en 2024 stegen vooral de uurlonen flink.
Door de stijging van het beschikbare inkomen hebben huishoudens meer te besteden dan ooit. Het consumentenvertrouwen is echter al vijf jaar lang negatief. Mogelijk hebben de inflatie en globale spanningen van de afgelopen jaren een weerslag op het sentiment en koopgedrag van de consument. Huishoudens gaven in 2024 een kleiner deel van hun beschikbaar inkomen uit aan consumptie en spaarden meer. De spaarquote steeg van 14,5 procent in 2023 naar 16,3 procent in 2024. Alleen tijdens de coronajaren werd er noodgedwongen meer gespaard.
Huishoudens hielden dus geld achter de hand. Ze besteedden dit voor een groot deel aan versterking van het niet-financieel vermogen, zoals het kopen van nieuwbouwwoningen. Ook kwam het geld op spaarrekeningen van huishoudens voor het eerst uit boven de 500 miljard euro. Ook het chartaal geld in handen van huishoudens groeide in 2024 sterk, met 20,3 procent tot ruim 1 100 euro per persoon.
Niet-financiële vennootschappen boekten in 2024 ruim 14 miljard euro meer brutowinst voor belasting dan een jaar eerder. Dit was vooral te danken aan een toename van de operationele winst. Deze in Nederland gemaakte winst vormde in 2023 en 2024 een groter aandeel van de totale winst van Nederlandse bedrijven dan in de jaren daarvoor.
De winst van buitenlandse dochters droeg echter minder bij dan de afgelopen vijftien jaar het geval was. De winstquote bleef ondanks de inflatie en stijgende loonkosten ook in 2024 hoog, namelijk 43,5 procent. De groei van de investeringen met 2 miljard euro bleef achter bij die van de winst en ander inkomen van bedrijven. Hierdoor daalde de investeringsquote tot 16,1 procent.
Bronnen
CBS (2025), Tekort overheid opgelopen, 0,9 procent bbp over 2024
CBS (2025), Kerncijfers sectoren; nationale rekeningen
CBS (2025), Arbeidsdeelname; kerncijfers seizoengecorrigeerd
CBS (2025), Spanning op de arbeidsmarkt
CBS (2025), De arbeidsmarkt in cijfers 2024
CBS (2025), Het historisch laag consumentenvertrouwen verklaard | CBS
CBS (2025), Meer transacties en prijsstijging nieuwbouwkoopwoningen | CBS
DNB (2025), Dekkingsgraad pensioensector afgenomen
Kadaster (2025), Vastgoeddashboard hypotheken