Auteur: Ronald Nelisse
Multinationals in de Nederlandse economie

2. Niet-financiële vennootschappen

De sectorrekeningen is een stelsel om de nationale economie te beschrijven. In dit stelsel wordt de economie verdeeld in vijf hoofdsectoren: de niet-financiële vennootschappen, de financiële instellingen, de overheid, de huishoudens en de instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens. Daarnaast worden in dit stelsel de relaties met het buitenland weergegeven.

De sector van de niet-financiële vennootschappen is de verzameling van alle ondernemingen die goederen en niet-financiële diensten produceren. In Nederland betreft dit met name rechtspersonen zoals bv’s en nv’s. Voorwaarde daarbij is dat het gaat om marktproducenten. De goederen en niet-financiële diensten moeten worden aangeboden met de intentie om geld te verdienen. De graadmeter hiervoor is dat ten minste 50 procent van de kosten met marktverkopen moeten worden terugverdiend. 

Bedrijven en instellingen die zich bezighouden met marktproductie op het gebied van financiële dienstverlening horen tot de financiële instellingen. De belangrijkste niet-marktproducent is de overheid. De instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (IZWh) hebben ook het kenmerk niet-marktproducent te zijn. De overheid heeft hierbij een algemeen belang terwijl een IZWh juist een specifieke groep huishoudens bedient. Te denken valt daarbij aan sport- en hobbyclubs. Ten slotte rest de sector huishoudens. Ook zij zijn marktproducenten die daarbij zowel goederen, niet-financiële diensten als financiële diensten kunnen produceren. Zij doen dit echter als natuurlijke persoon en niet vanuit een rechtspersoon. Onder de huishoudens vallen onder meer ook kleine zelfstandigen en zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers).

De toegevoegde waarde van de niet-financiële vennootschappen is het belangrijkste onderdeel van het bbp en beslaat meer dan 50 procent. Op enige afstand zijn de huishoudens de tweede sector. Het saldo van de productgebonden belastingen en subsidies is te zien als een speciale vorm van overheidsproductie. Als dit saldo ook zou worden meegenomen, dan was de overheid de tweede sector geweest in plaats van huishoudens.

2.1 Toegevoegde waarde naar sectoren
 Niet-financiële vennootschappen (mld euro)Financiële instellingen (mld euro)Overheid (mld euro)Huishoudens (mld euro)IZW's t.b.v. huishoudens (mld euro)
2015397,351,981,787,32,7
2016406,349,183,493,32,7
2017425,447,585,6100,32,8
2018446,445,988,5109,12,8
2019468,046,992,4114,72,9
2020450,445,896,6113,93,0

De structuur van de Nederlandse economie is vergelijkbaar met die van andere Europese economieën. In Nederland is de sector niet-financiële vennootschappen relatief groot, vergelijkbaar met die in Duitsland. De Nederlandse financiële sector is relatief gezien iets groter dan het gemiddelde van de Europese Unie. Het belang van de overheid en huishoudens is dan weer wat kleiner dan het gemiddelde. Vooral Ierland en Griekenland wijken sterk van het gemiddelde af. In Ierland is de sector niet-financiële vennootschappen relatief groot terwijl in Griekenland de sector huishoudens relatief groot is. 

2.2 Bijdrage sectoren in bbp in Europa, 2020
LandNiet-financiële vennootschappen (%)Financiële instellingen (%)Overheid (%)Huishoudens en IZW's t.b.v. huishoudens (%)Belastingen en subsidies (%)
Ierland73,34,288,95,6
Zwitserland63,19,710,613,92,7
Zweden60,13,918,56,311,2
Duitsland57,83,510,618,89,3
Nederland56,55,712,114,710,9
Noorwegen54,44,920,38,611,8
Tsjechië55,63,615,316,59
Oostenrijk54,53,814,516,910,2
België53,7615,314,810,3
Denemarken53,54,71810,713,1
Finland53,22,616,514,313,4
Europese Unie534,11418,610,2
Roemenië52,81,714,2229,4
Frankrijk50,93,917,117,310,8
Spanje50,54,115,321,48,8
Portugal47,74,614,620,312,8
Polen463,713,42511,9
Italië45,74,41426,49,5
Griekenland31,44,617,434,212,3

2.1 Subsectoren

De sector niet-financiële vennootschappen is een omvangrijke sector met een groot belang in de Nederlandse economie. Het is alleen daarom al wenselijk om hier meer onderscheid in te maken zodat beter geduid kan worden welke rol de verschillende groepen in deze sector hebben. 

Er is gekozen voor een indeling naar ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap en ondernemingen onder Nederlandse zeggenschap. Ondernemingen onder Nederlandse zeggenschap zijn vervolgens verdeeld naar multinationals, overig grootbedrijf en zelfstandig midden- en kleinbedrijf (ZMKB). In het CBS-rapport ‘Multinationals en niet-multinationals in de Nederlandse economie’ (CBS 2018) is volgens een gelijksoortige indeling gewerkt.

Volgens de nationale rekeningen valt een onderneming onder buitenlandse zeggenschap als de onderneming een buitenlandse grootaandeelhouder heeft die ten minste 50 procent van het aandelenkapitaal in bezit heeft. Als bijvoorbeeld een Belgisch huishouden een Nederlandse onderneming in bezit heeft, wordt dit gedefinieerd als een onderneming onder buitenlandse zeggenschap. Over het algemeen gaat het echter over ondernemingen die onderdeel zijn van een vanuit het buitenland aangestuurde ondernemingengroep.

Een Nederlandse onderneming zonder buitenlandse grootaandeelhouder die zelf actief is als grootaandeelhouder van een buitenlandse onderneming wordt een Nederlandse multinational genoemd. De overgebleven ondernemingen worden verdeeld naar overig grootbedrijf en ZMKB op basis van het aantal werkzame personen. De grens wordt daarbij gesteld op 250 werkzame personen. Ondernemingen met meer dan 250 werkzame personen in Nederland behoren tot het overig grootbedrijf.

Qua aantal vennootschappen is het ZMKB veruit de grootste subsector: 92 procent van de niet-financiële vennootschappen kwalificeert als ZMKB. Buitenlandse en Nederlandse multinationals vormen respectievelijk 4 procent en 3 procent van de niet-financiële vennootschappen. Onder het overig grootbedrijf vallen relatief weinig ondernemingen.

2.1.1 Aantal ondernemingen per subsector, 2020
 Ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap (%)Nederlandse multinationals (%)Overig grootbedrijf (%)Zelfstandig midden- en kleinbedrijf (%)
Aantal ondernemingen13,911,11,1307,8