Extra uitvraag Tegenprestatie 2025

3. Resultaat extra uitvraag

Paragraaf 3.1 gaat in op de representativiteit van de respons op de enquête. Paragraaf 3.2 beschrijft het aandeel responsgemeenten dat de tegenprestatie uitvoert, het geschatte - opgehoogde - aantal tegenprestaties in de maand maart 2025 en de representativiteit van de gekozen verslagperiode. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting van de opmerkingen die gemeenten hebben gemaakt in de enquête.

3.1 Representativiteit van de respons

Van de 342 uitgestuurde enquêtes zijn er 257 ingevuld teruggestuurd. Dit is een respons van 75 procent.

De responderende gemeenten zijn wat betreft de grootteklasse en het softwarepakket dat gebruikt wordt voor de gemeentelijke registraties getoetst op hun representativiteit voor alle Nederlandse gemeenten. Dit zijn tevens de in de imputatie-analyse gebruikte hulpvariabelen.

De grootteklasse van een gemeente wordt bepaald op basis van het aantal inwoners. De gemeenten zijn ingedeeld in acht grootteklassen:

  1. Minder dan 5 000 inwoners (5 gemeenten)
  2. 5 000 tot 10 000 inwoners (6 gemeenten)
  3. 10 000 tot 20 000 inwoners (55 gemeenten)
  4. 20 000 tot 50 000 inwoners (180 gemeenten)
  5. 50 000 tot 100 000 inwoners (64 gemeenten)
  6. 100 000 tot 150 000 inwoners (14 gemeenten)
  7. 150 000 tot 250 000 inwoners (14 gemeenten)
  8. 250 000 inwoners of meer (4 gemeenten)

De minimale respons van de verschillende grootteklassen is 67 procent. Dit percentage hoort bij de grootteklasse 5 000 tot 10 000 inwoners. Bij de grootste grootteklasse was de respons 100 procent.

In figuur 3.1.1 is voor drie groepen het relatieve aandeel per grootteklasse weergegeven: voor alle 342 aangeschreven gemeenten, voor de 257 gemeenten die hebben gerespondeerd en voor de 85 gemeenten die niet hebben gerespondeerd. De staven betreffen afgeronde percentages. Hierdoor tellen de staven niet altijd op tot 100 procent. Dit figuur laat zien dat de verdeling voor de responderende gemeenten in de meeste grootteklassen weinig afwijkt van de verdeling van alle gemeenten. Dit betekent dat de responderende gemeenten qua inwoneraantal representatief zijn voor alle gemeenten. In het figuur is bijvoorbeeld te zien dat iets meer dan de helft van alle Nederlandse gemeenten valt in de grootteklasse 20 000 tot 50 000 inwoners. Bij de responderende gemeenten behoort iets minder dan de helft tot deze grootteklasse.

3.1.1 (Non-)respons naar grootteklasse gemeenten 2025
GemeentegrootteMinder dan 5 000 inwoners (%)5 000 tot 10 000 inwoners (%)10 000 tot 20 000 inwoners (%)20 000 tot 50 000 inwoners (%)50 000 tot 100 000 inwoners (%)100 000 tot 150 000 inwoners (%)150 000 tot 250 000 inwoners (%)250 000 inwoners of meer (%)
Geen respons (n=85)12126215520
Respons (n=257)22184920452
Totaal (n=342)12165319441

Daarnaast is voor de verschillende softwarepakketten die gemeenten gebruiken voor de registratie/administratie bekeken of de respons representatief is. Dit bleek inderdaad het geval te zijn. Voor aanlevering van de BUS worden door gemeenten vier verschillende softwarepakketten gebruikt. In figuur 3.1.2 is te zien dat driekwart van de gemeenten (75 procent) gebruik maakt van softwarepakket 3. Van de responderende gemeenten gebruikt 71 procent dit pakket. Ook wat betreft het gebruikte softwarepakket voor de gemeentelijke registraties zijn de responderende gemeenten dus representatief voor alle Nederlandse gemeenten.

3.1.2 (Non-)respons naar softwarepakket 2025
Softwarepakket1 (%)2 (%)3 (%)4 (%)
Geen respons (n=85)80875
Respons (n=257)262712
Totaal (n=342)211753

3.2 Aantal tegenprestaties

Uitvoeren van de tegenprestatie

In de enquête konden gemeenten aangeven of zij de tegenprestatie uitvoeren (dus of er tegenprestaties worden opgedragen) of niet. Van de 257 gemeenten die hebben gerespondeerd, hebben 141 gemeenten aangegeven de tegenprestatie niet uit te voeren. De overige 116 gemeenten (45 procent) doen dit wel. Van de 85 gemeenten die niet gerespondeerd hebben, is het niet bekend of zij in 2025 de tegenprestatie uitvoeren.

Het percentage gemeenten dat bijstandsontvangers vraagt om een tegenprestatie uit te voeren is lager dan afgelopen jaar waar het nog 49 procent was. In de uitvraag van 2023 lag dit percentage ook op 49 procent.

Aantal tegenprestaties

Op basis van de respons op de uitvraag en met behulp van de imputatiemethode (zie hoofdstuk 2) is een schatting gemaakt van het totaal aantal door gemeenten opgelegde tegenprestaties in Nederland in de maand maart 2025. In tabel 3.2.1 is het geschatte aantal, de relatieve marge en het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven. In deze tabel zijn tevens de resultaten van alle onderzoeken opgenomen, van 2018 tot en met 2025.

3.2.1 Aantal personen met een algemene bijstandsuitkering en geschat aantal personen met een tegenprestatie in de maand maart, 2018-2025
Aantal personen met een bijstandsuitkering (tot AOW-leeftijd)Aantal personen met een tegenprestatie1)Relatieve marge95%-betrouwbaarheids-
interval
2018455 42026 2008%[24 100:28 400]
2019431 56023 3002%[22 800:23 800]
2020421 30034 30013%[29 900:38 700]
2021430 21034 20019%[27 800:40 600]
2022405 86026 30018%[21 600:30 900]
2023399 99025 20015%[21 500:28 900]
2024403 83028 80016%[24 100:33 600]
2025408 00028 70019%[23 300:34 000]
Bron: CBS
1) De geschatte aantallen en de betrouwbaarheidsintervallen zijn afgerond op honderdtallen.

Uit het onderzoek blijkt dat er in maart 2025 naar schatting 28,7 duizend personen met een bijstandsgerelateerde uitkering waren die een maatschappelijk nuttige activiteit als tegenprestatie opgedragen hebben gekregen en/of uitvoerden. Dit is vergelijkbaar met het jaar ervoor waarin er ongeveer 28,8 duizend personen met een tegenprestatie waren. Van 2021 tot en met 2023 was er een daling in het aantal bijstandsgerechtigden te zien dat een tegenprestatie heeft uitgevoerd of opgedragen heeft gekregen. In 2020 ging het naar schatting om 34,3 duizend personen, in 2021 om 34,2 duizend personen, in 2022 om 26,3 duizend personen en in 2023 om 25,2 duizend personen. Bij de uitvraag in 2024 is echter gebleken dat enkele gemeenten voor maart 2023 per abuis te lage cijfers hadden aangeleverd. Het aantal personen met een tegenprestatie over verslagjaar 2023 was daardoor mogelijk een lichte onderschatting van de werkelijkheid.

De schattingen gaan gepaard met een bepaalde onzekerheidsmarge, uitgedrukt in de relatieve marge. De relatieve marge geeft aan hoeveel het werkelijke aantal kan afwijken van de puntschatting. Door middel van deze marges zijn de 95%-betrouwbaarheidsintervallen bepaald. Er wordt een ondergrens en een bovengrens aangegeven, waarbij er een kleine kans is dat het aantal buiten deze grenzen ligt. De relatieve marge in maart 2025 laat zien dat het werkelijke aantal tegenprestaties naar schatting tot 19 procent kan afwijken van de puntschatting en geeft daarmee een onder- en een bovengrens aan. Het 95%-betrouwbaarheidsinterval heeft als ondergrens 23,3 duizend en als bovengrens 34 duizend. 

De onzekerheid van de schatting is met 19 procent vergelijkbaar met de onzekerheid van het onderzoek uitgevoerd in 2021, toen het ook 19 procent was.

In tabel 3.2.1 is tevens het aantal personen tot de AOW-leeftijd4) met een algemene bijstandsuitkering weergegeven. In maart 2025 waren dit er 408 duizend5). Rekening houdend met een 95%-betrouwbaarheidsinterval, heeft naar schatting 5,7 tot 8,3 procent van deze personen een tegenprestatie opgedragen gekregen of uitgevoerd in maart 2025. Daarmee is het geschatte aandeel personen met een tegenprestatie in maart 2025 naar verhouding vergelijkbaar met het voorgaande jaar, toen het aandeel bijstandsontvangers met tegenprestaties met 95 procent zekerheid tussen 6 en 8,3 procent lag.

Op het moment van verschijnen van deze publicatie heeft het CBS het aantal personen met een IOAW- of een IOAZ-uitkering in maart 2025 nog niet gepubliceerd. Deze aantallen zijn daarom - evenals in voorgaande jaren - niet opgenomen in de tabel en niet meegenomen in de berekening.

In figuur 3.1.3 is de ontwikkeling van het geschatte aandeel bijstandsgerechtigden met tegenprestatie van maart 2018 tot en met maart 2025 weergegeven, inclusief de bijbehorende boven- en ondergrens.

3.1.3 Geschat aandeel bijstandsgerechtigden met tegenprestatie in de maand maart
jaarPuntschatting (%)Puntschatting (95%-interval) (%)
20185,85,3 - 6,2
20195,45,3 - 5,5
20208,17,1 - 9,2
20218,06,5 - 9,4
20226,55,3 - 7,6
20236,35,4 - 7,3
20247,26,0 - 8,3
20257,05,7 - 8,3

Aantal opgegeven tegenprestaties

Van de 116 gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren, hebben er 111 in de enquête een aantal opgegeven. Bijna 60 procent (64 gemeenten, 58 procent) hiervan heeft aangegeven dat het aantal tegenprestaties in maart 2025 nul was. Dit is iets hoger ten opzichte van het voorgaande jaar, toen het aantal tegenprestaties nul was bij 53 procent van de gemeenten die de tegenprestatie uitvoerden.

Van de gemeenten die hebben aangegeven de tegenprestatie in maart 2025 uit te voeren, is het gemiddeld aantal opgegeven tegenprestaties 215. Het voorgaande jaar was dit vergelijkbaar, namelijk 212.

Representativiteit van de verslagperiode

Van de 116 gemeenten die in de enquête hebben aangegeven de tegenprestatie uit te voeren, zegt 95 procent dat het opgegeven aantal tegenprestaties in maart 2025 representatief is ten opzichte van andere maanden in dat jaar.

Volgens de contactpersoon van één gemeente is maart geen representatieve maand, omdat het aantal lager is dan in andere maanden van het jaar. Bij één andere gemeente is maart geen representatieve maand, omdat het aantal hoger is dan in andere maanden van het jaar. De reden hiervoor is bij beide gemeenten onbekend. 

3.3 Opmerkingen van gemeenten

Bij 29 procent van de gemeenten met een ingevulde enquête is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een toelichting te geven op de antwoorden. Alle opmerkingen zijn doorgenomen en verwerkt. Deze paragraaf geeft een samenvatting. Daarbij zijn de gemeenten verdeeld in drie groepen:

A. gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren,
B. gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren maar nul tegenprestaties opgaven of de vraag over het aantal uitgevoerde tegenprestaties niet hebben beantwoord,
C. gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren en een aantal tegenprestaties groter dan nul opgaven.

A. Gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren

Gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren, geven onder meer aan dat voor een andere aanpak gekozen is, zoals het stimuleren van participatie. Gemeenten formuleerden dit bijvoorbeeld als volgt:

“Indien klanten in staat zijn om een activiteit te verrichten zetten we in op re-integratie.”

“We zetten enkel in op re-integratie en participatie (vrijwilligerswerk, dagbesteding, zorgtrajecten, enz.).”

“We leggen geen tegenprestatie op, maar gaan wel met inwoners in gesprek om maatschappelijk zinvolle activiteiten uit te voeren. We begeleiden ze naar vrijwilligerswerk. De tegenprestatie mag over een korte periode voor niet te veel uren. Wij zien meer in het duurzaam naar vrijwilligerswerk toe leiden.”

Bij een aantal gemeenten werd expliciet aangegeven dat er in het gemeentelijk beleid voor is gekozen om geen (formele) tegenprestatie te vragen.

Ten slotte gaf een gemeente aan dat de uitvoeringscapaciteit ontoereikend is:

“Binnen de gemeente is een Verordening in het kader van tegenprestatie vastgesteld. De huidige reguliere uitvoeringscapaciteit is niet toereikend om actief klanten op te roepen voor het vervullen en opleggen van een tegenprestatie in het kader van deze verordening. Dit neemt niet weg dat van iedereen die een bijstandsuitkering ontvangt, gevraagd wordt om naar vermogen mee te werken aan toeleiding naar werk of participatie. […] Dit gebeurt zonder formele oplegging van een tegenprestatie zoals bepaald in de verordening. Deze activiteiten worden daarom niet als tegenprestatie geregistreerd.”

Bij een groot deel van de gemeenten in deze groep lijkt het erop dat zij activiteiten als vrijwilligerswerk of mantelzorg niet als tegenprestatie zien.

B. Gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren, maar nul tegenprestaties opgaven of de vraag over het aantal uitgevoerde tegenprestaties niet hebben beantwoord

Bij de gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren, maar een aantal van nul opgaven, lopen de redenen hiervoor uiteen.

Door een gedeelte van de gemeenten werd aangegeven dat de tegenprestatie niet als zodanig wordt geregistreerd. Bij meerdere gemeenten blijkt uit de gegeven toelichting dat de gehanteerde definitie van een tegenprestatie een rol speelt. Zoals in paragraaf 1.2 is beschreven kunnen de regels over de tegenprestatie verschillen tussen gemeenten. Deze gemeenten gaven wellicht een aantal van nul op, omdat zij bepaalde maatschappelijk nuttige activiteiten niet als tegenprestatie zien of niet als tegenprestatie registreren. Voorbeelden hiervan zijn:

“In verordening en beleid is in 2015 vastgelegd dat het bij gemeente […] mogelijk is om de tegenprestatie op te leggen. In de praktijk bieden we maatwerk. Dat betekent dat de begeleiding en aanpak afhankelijk is van de situatie van de inwoner. Vaak is een gedeeltelijke ontheffing met re-integratieplicht passend. Op deze manier kunnen de inwoners ‘groeien’ richting uitstroom, door bv. in de inzet van een re-integratietraject, een werkervaringsplaats of vrijwilligerswerk. Door het groei-element en meer structurele karakter in deze instrumenten wordt dit vaker verkozen, boven de tegenprestatie. […] Dit betekent dat we de tegenprestatie “officieel” niet hebben toegepast, maar er anders (en volgens ons beter) mee omgaan. […]”

“Wij voeren de tegenprestatie niet actief uit. Als gemeente kiezen wij ervoor om de inwoners met een afstand tot de arbeidsmarkt te verleiden en/of stimuleren en/of ondersteunen richting mogelijkheden op het gebied van participatie in de […] samenleving. Denk hierbij aan enige vorm van vrijwilligerswerk, mantelzorg of deelname aan groepsactiviteiten.”

“Ons beleid omtrent tegenprestatie is vastgelegd in de Verordening Tegenprestatie en nadere regels Re-integratie. Kort gezegd hoeven inwoners die in een re-integratietraject zitten, al vrijwilligerswerk doen, mantelzorger zijn, een parttimebaan hebben, een vrijstelling van de arbeidsplicht hebben vanwege zorg voor kind(eren) onder 5 jaar of om een andere reden ontheven zijn van de arbeidsplicht, geen tegenprestatie te verrichten. Op dit moment behoren al onze bijstandsgerechtigden tot één van de genoemde categorieën.”

“In de gemeente […] registreren wij niet of er een tegenprestatie verricht of opgedragen wordt. In de gemeente […] gaan we er wel vanuit dat men ‘iets’ doet, het zij een re-integratietraject, hetzij mantelzorg/vrijwilligerswerk/activeringstraject. Men wordt zoveel mogelijk gestimuleerd om wat te ondernemen.”

Verder zijn er gemeenten waarbij wordt aangegeven dat de tegenprestatie als een uiterst middel wordt gezien. Dit werd door contactpersonen als volgt omschreven:

“In ons beleid is vastgesteld dat klanten gestimuleerd worden om te participeren en dat de verplichting tot een tegenprestatie een uiterst middel is.”

“Wij leggen niet een concrete tegenprestatie op zolang de inwoner zich houdt aan de arbeids- en re-integratie-verplichtingen. Pas als iemand zich hier bewust niet aan wil houden, kan het zijn dat we overgaan tot het formeel opleggen van een tegenprestatie. De meeste inwoners werken echter gewoon mee aan het plan van aanpak dat met hen is opgesteld.”

Naast de gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren, maar voor maart 2025 een aantal van nul opgaven, zijn er ook gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren maar geen aantallen hebben genoemd. Hieronder volgen enkele verklaringen:

“We voeren het wel uit maar hebben het niet goed in beeld. We kunnen daardoor geen antwoord geven op bovenstaande vragen.”

“Cliënten met een arbeidsverplichting nemen deel aan een actief re-integratietraject. Voor deze groep geldt daarom geen verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie en er vindt geen maandelijkse registratie plaats.”

“Wij registeren de tegenprestatie niet. Wel worden de inwoners in het algemeen gemotiveerd tot actie. Het aantal vrijwilligersplekken, werkervaringsplekken en activeringstrajecten worden wel vastgelegd.”

C. Gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren en een aantal groter dan nul opgaven

Van de gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren en een aantal groter dan nul opgaven verklaarde één gemeente dat zij alleen over informatie beschikken over de daadwerkelijk verrichte tegenprestatie en niet over hoeveel bijstandsgerechtigden in die periode een tegenprestatie opgedragen hebben gekregen. De opgegeven aantallen van deze gemeenten voor maart 2025 gaan dan ook alleen over de daadwerkelijk uitgevoerde tegenprestatie.

“Het is mij niet bekend hoeveel mensen in maart 2025 te horen hebben gekregen dat zij verplicht zijn een tegenprestatie te verrichten. Het gaat om de personen die deze daadwerkelijk hebben verricht.”

Verder betrof de toelichting vaak een verantwoording van wat geteld is als tegenprestatie. Daaruit blijkt dat in deze groep een ruimere definitie wordt gehanteerd, waardoor vrijwilligerswerk of mantelzorg vaak juist wel als tegenprestatie worden gezien. Twee voorbeelden hiervan zijn:

“Werkzoekenden kunnen de tegenprestatie op diverse manieren invullen. Het grootste deel van de werkzoekenden verricht vrijwilligerswerk, levert mantelzorg of doet overige maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Maar ook het volgen van taal- of beweegtraining behoort tot de mogelijkheden.”

“Beleidsmatig is er niet gekozen voor het verplicht opleggen van een tegenprestatie. Maar […] is van mening dat zichtbaar moet zijn dat de inwoner wel iets onderneemt. […] hanteert daarbij de volgende definitie: In principe is er een vrijstelling van de tegenprestatie bij een arbeidsontheffing. Maar bij […] doet iemand wel mee, en dus tegenpresteert, als diegene een aangeboden activiteit verricht, of zelf een activiteit heeft gevonden, of mantelzorgt. Diegene is dan niet vrijgesteld van arbeid.”

Een gemeente gaf een verklaring voor het lage aantal bijstandsgerechtigden dat een tegenprestatie heeft uitgevoerd of opgedragen heeft gekregen:

“Omdat bijna alle klanten met een arbeidsverplichting een re-integratietraject volgen, gedeeltelijk aan het werk zijn of al vrijwilligerswerk verrichten in het kader van een re-integratietraject hebben weinig personen een tegenprestatie opgedragen gekregen.”

4) In 2025 is de AOW-leeftijd 67 jaar. 
5) Dit betreft een voorlopig cijfer.