Data over zelfstandigen in zorg en welzijn: trends, ondernemingen, klanten
Over deze publicatie
Deze publicatie geeft informatie over het type zelfstandigen in en voor de bedrijfstak zorg en welzijn.
Het aantal zelfstandigen op basis van de Enquête Beroepsbevolking is vergeleken met het aantal actieve zelfstandig ondernemers op basis van het Algemeen Bedrijven Register. Daarnaast wordt getoond wat de belangrijkste type klanten zijn van de zelfstandig ondernemers met een hoofdactiviteit in zorg en welzijn. Binnen de bedrijfstak van zorg en welzijn zijn diverse zelfstandig ondernemers actief, en van hen wordt getoond welk aandeel van hen een hoofdactiviteit heeft binnen of buiten zorg en welzijn.
1. Inleiding
In verschillende bronnen is informatie beschikbaar over zelfstandigen, maar de cijfers uit deze bronnen lopen uiteen. In CBS (2024) is beschreven hoe de Enquête beroepsbevolking (EBB), het Integraal Inkomens- en Vermogensonderzoek (IIV) en het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn (ZZW) zich tot elkaar verhouden en voor welke informatiebehoefte iedere bron het meest geschikt is. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat de keuze voor een bron afhangt van het doel van het onderzoek. In grote lijnen geldt: de EBB is het meest geschikt voor actuele cijfers en globale kenmerken, het IIV voor detailanalyses (zoals regionale uitsplitsingen), en het ZZW voor informatie over motieven van zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn.
De EBB is daarmee de primaire bron voor actuele aantallen zelfstandigen in zorg en welzijn. Door het steekproefkarakter hebben de uitkomsten van de EBB in de tijd echter meer fluctuaties dan het IIV. Vooral op (sub)brancheniveau binnen zorg en welzijn bestaat daarom behoefte aan actuelere en preciezere informatie. Daarnaast speelt de vraag hoeveel zelfstandigen een KvK-registratie hebben buiten zorg en welzijn, maar in de praktijk wel hun belangrijkste opdrachten binnen deze bedrijfstak uitvoeren, waardoor het aantal zelfstandigen in zorg en welzijn mogelijk wordt onderschat.
Op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft het CBS daarom onderzocht in hoeverre het Algemeen Bedrijvenregister (ABR) kan worden gebruikt om een actueel beeld te geven van zelfstandigen in zorg en welzijn. Daarnaast is, met aanvullende vragen uit de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA), geanalyseerd in welke bedrijfstak zelfstandig ondernemers hun belangrijkste opdrachten uitvoeren, en in hoeverre dit overeenkomt met de bedrijfstak waarin zij staan geregistreerd.
Hoofdstuk 2 beschrijft op basis van de EBB hoeveel personen als zelfstandige werken binnen zorg en welzijn en hoe deze aantallen zich ontwikkelen. Hoofdstuk 3 richt zich op de ondernemingen in het ABR en onderzoekt of een benadering vanuit ondernemingen meer actuele details biedt over zelfstandigen in zorg en welzijn. Hoofdstuk 4 gaat in op de klanten van zelfstandig ondernemers. Met aanvullende informatie uit de ZEA wordt zichtbaar in welke bedrijfstak hun belangrijkste opdrachten plaatsvinden en in hoeverre dit aansluit bij de geregistreerde bedrijfstak van hun eigen bedrijf.
2. Aantal zelfstandigen op basis van de EBB
Op basis van de Enquête beroepsbevolking (EBB) blijkt dat het aantal zelfstandigen van 15 tot 75 jaar in zorg en welzijn de afgelopen tien jaar is toegenomen. In het derde kwartaal van 2015 werkten 117 duizend zelfstandigen in deze bedrijfstak, goed voor 8,9 procent van alle werkenden. Tien jaar later, in het derde kwartaal van 2025, waren dat er 175 duizend (10,2 procent).
Hoewel de lange termijn een duidelijke groei laat zien, is in de meest recente kwartalen juist een dalende trend zichtbaar. De afname van het aantal zelfstandigen past bij het beeld dat bedrijven, naar verwachting, minder zelfstandigen zouden inhuren in 2025, onder meer vanwege de handhaving met betrekking tot schijnzelfstandigheid.
| Jaar | Kwartaal | Zelfstandigen (x 1000) |
|---|---|---|
| 2015 | 3e kwartaal | 117 |
| 2015 | 4e kwartaal | 122 |
| 2016 | 1e kwartaal | 127 |
| 2016 | 2e kwartaal | 123 |
| 2016 | 3e kwartaal | 115 |
| 2016 | 4e kwartaal | 124 |
| 2017 | 1e kwartaal | 123 |
| 2017 | 2e kwartaal | 120 |
| 2017 | 3e kwartaal | 125 |
| 2017 | 4e kwartaal | 139 |
| 2018 | 1e kwartaal | 133 |
| 2018 | 2e kwartaal | 138 |
| 2018 | 3e kwartaal | 137 |
| 2018 | 4e kwartaal | 134 |
| 2019 | 1e kwartaal | 140 |
| 2019 | 2e kwartaal | 134 |
| 2019 | 3e kwartaal | 132 |
| 2019 | 4e kwartaal | 145 |
| 2020 | 1e kwartaal | 150 |
| 2020 | 2e kwartaal | 150 |
| 2020 | 3e kwartaal | 154 |
| 2020 | 4e kwartaal | 166 |
| 2021 | 1e kwartaal | 152 |
| 2021 | 2e kwartaal | 147 |
| 2021 | 3e kwartaal | 162 |
| 2021 | 4e kwartaal | 163 |
| 2022 | 1e kwartaal | 176 |
| 2022 | 2e kwartaal | 176 |
| 2022 | 3e kwartaal | 185 |
| 2022 | 4e kwartaal | 176 |
| 2023 | 1e kwartaal | 184 |
| 2023 | 2e kwartaal | 186 |
| 2023 | 3e kwartaal | 185 |
| 2023 | 4e kwartaal | 200 |
| 2024 | 1e kwartaal | 208 |
| 2024 | 2e kwartaal | 204 |
| 2024 | 3e kwartaal | 199 |
| 2024 | 4e kwartaal | 200 |
| 2025 | 1e kwartaal | 192 |
| 2025 | 2e kwartaal | 181 |
| 2025 | 3e kwartaal* | 175 |
| Bron: CBS, EBB | ||
| *voorlopige cijfers | ||
Zelfstandigen zonder personeel (zzp)
Verreweg het grootste deel van de zelfstandigen in zorg en welzijn werkt als zelfstandige zonder personeel (zzp’er). Tussen het derde kwartaal van 2015 en het derde kwartaal van 2025 steeg het aantal zzp’ers van 89 duizend naar 141 duizend, dat is een groei in aandeel van 6,8 procent naar 8,2 procent van alle werkenden in zorg en welzijn. Het aantal zzp’ers bereikte een piek in het eerste kwartaal van 2024, met 166 duizend personen (9,9 procent van de werkenden). Vergeleken met een jaar eerder daalt sinds het eerste kwartaal van 2025 het aantal zzp’ers in zorg en welzijn voor het eerst. Sindsdien was het aantal zzp’ers iedere keer lager dan het voorgaande jaar.
| Zelfstandige zonder personeel (zzp) | Alle economische activiteiten ( % van de werkzame beroepsbevolking) | Zorg en welzijn (incl. kinderopvang) ( % van de werkzame beroepsbevolking) | |
|---|---|---|---|
| 2015 | 3e kwartaal | 11,0 | 6,8 |
| 2015 | 4e kwartaal | 11,2 | 7,0 |
| 2016 | 1e kwartaal | 11,3 | 7,1 |
| 2016 | 2e kwartaal | 11,1 | 6,8 |
| 2016 | 3e kwartaal | 11,1 | 6,4 |
| 2016 | 4e kwartaal | 11,3 | 6,9 |
| 2017 | 1e kwartaal | 11,4 | 6,9 |
| 2017 | 2e kwartaal | 11,2 | 6,8 |
| 2017 | 3e kwartaal | 11,1 | 6,9 |
| 2017 | 4e kwartaal | 11,3 | 7,7 |
| 2018 | 1e kwartaal | 11,3 | 7,7 |
| 2018 | 2e kwartaal | 11,2 | 7,8 |
| 2018 | 3e kwartaal | 11,1 | 7,6 |
| 2018 | 4e kwartaal | 11,2 | 7,4 |
| 2019 | 1e kwartaal | 11,2 | 7,7 |
| 2019 | 2e kwartaal | 11,1 | 7,3 |
| 2019 | 3e kwartaal | 11,1 | 7,3 |
| 2019 | 4e kwartaal | 11,3 | 7,8 |
| 2020 | 1e kwartaal | 11,4 | 8,3 |
| 2020 | 2e kwartaal | 11,6 | 8,5 |
| 2020 | 3e kwartaal | 11,6 | 8,4 |
| 2020 | 4e kwartaal | 11,7 | 8,8 |
| 2021 | 1e kwartaal | 11,7 | 7,4 |
| 2021 | 2e kwartaal | 11,6 | 7,3 |
| 2021 | 3e kwartaal | 11,6 | 7,5 |
| 2021 | 4e kwartaal | 11,7 | 7,5 |
| 2022 | 1e kwartaal | 11,9 | 8,1 |
| 2022 | 2e kwartaal | 12,0 | 8,3 |
| 2022 | 3e kwartaal | 12,6 | 8,7 |
| 2022 | 4e kwartaal | 12,8 | 8,4 |
| 2023 | 1e kwartaal | 12,6 | 8,7 |
| 2023 | 2e kwartaal | 12,4 | 8,8 |
| 2023 | 3e kwartaal | 12,6 | 8,6 |
| 2023 | 4e kwartaal | 12,9 | 9,2 |
| 2024 | 1e kwartaal | 12,8 | 9,9 |
| 2024 | 2e kwartaal | 12,8 | 9,7 |
| 2024 | 3e kwartaal | 12,9 | 9,6 |
| 2024 | 4e kwartaal | 13,0 | 9,4 |
| 2025 | 1e kwartaal | 12,5 | 8,9 |
| 2025 | 2e kwartaal | 12,2 | 8,6 |
| 2025 | 3e kwartaal* | 12,1 | 8,2 |
| Bron: CBS, EBB | |||
| * voorlopige cijfers | |||
Binnen zorg en welzijn werkten in het derde kwartaal van 2025 de meeste zzp’ers in de branche overige zorg en welzijn (waaronder fysiotherapeuten, tandartsen, en samenwerkingsorganen op het gebied van gezondheidszorg), gevolgd door de huisartsen en gezondheidscentra. In deze branches is respectievelijk 25,0 en 16,7 procent van de werkenden zzp’er. De aandelen zijn het laagst in de gehandicaptenzorg, de ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg en de verpleging, verzorging en thuiszorg (allemaal minder dan 5 procent).
| Branche zorg en welzijn | Aandeel zzp ( % van de werkzame beroepsbevolking) |
|---|---|
| Zorg en welzijn (incl. kinderopvang) | 8,2 |
| Ziekenhuizen en overige med. spec. zorg | 4,3 |
| Geestelijke gezondheidszorg | 11,1 |
| Huisartsen en gezondheidscentra | 16,7 |
| Overige zorg en welzijn | 25,0 |
| Verpleging, verzorging en thuiszorg | 3,5 |
| Gehandicaptenzorg | 2,5 |
| Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 8,0 |
| Jeugdzorg | 8,0 |
| Sociaal werk | 13,3 |
| Bron: CBS, EBB | |
| * voorlopige cijfers | |
Tussen het derde kwartaal van 2015 en het derde kwartaal van 2025 lopen de ontwikkelingen per branche sterk uiteen. In huisartsen en gezondheidscentra groeide het aantal zzp'ers van 4 duizend naar 10 duizend, en in het sociaal werk van 4 duizend naar 12 duizend. In beide branches steeg het aandeel met 5,9 procentpunt, de grootste toename van alle branches. De jeugdzorg liet een groei van 4,4 procentpunt zien. In de kinderopvang zette juist een daling in: het aantal zzp’ers nam af van 15 duizend naar 11 duizend, een terugval van 7 procentpunt.
| 3e kwartaal 2015 ( % van de werkzame beroepsbevolking) | 3e kwartaal 2025* ( % van de werkzame beroepsbevolking) | |
|---|---|---|
| Alle economische activiteiten | 11,0 | 12,1 |
| Zorg en welzijn (incl. kinderopvang) | 6,8 | 8,2 |
| Ziekenhuizen en overige med. spec. zorg | 2,7 | 4,3 |
| Geestelijke gezondheidszorg | 10,0 | 11,1 |
| Huisartsen en gezondheidscentra | 10,8 | 16,7 |
| Overige zorg en welzijn | 23,7 | 25,0 |
| Verpleging, verzorging en thuiszorg | 2,3 | 3,5 |
| Gehandicaptenzorg | 1,9 | 2,5 |
| Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 15,0 | 8,0 |
| Jeugdzorg | 3,6 | 8,0 |
| Sociaal werk | 7,4 | 13,3 |
| Bron: CBS, EBB | ||
| * voorlopige cijfers | ||
De daling van het aantal en aandeel zzp’ers in zorg en welzijn in het 3e kwartaal van 2025 (ten opzichte van het 3e kwartaal van 2024) is in verschillende branches zichtbaar. De daling is het grootst in de huisartsen en gezondheidscentra (–4 procentpunt) en de kinderopvang (–3,9 procentpunt). In de ziekenhuizen nam het aantal zzp’ers juist licht toe van 10 duizend naar 11 duizend (het aandeel steeg van 3,7 naar 4,3 procent).
Zelfstandigen met personeel (zmp)
Het aantal zelfstandigen met personeel in zorg en welzijn is aanzienlijk kleiner dan het aantal zzp’ers. Tussen het derde kwartaal van 2015 en het derde kwartaal van 2025 nam het aantal zmp’ers toe van 25 naar 33 duizend. Het aandeel lag zowel in het derde kwartaal van 2015 als van 2025 op 1,9 procent van alle werkenden in zorg en welzijn. In het meest recente jaar is echter, net als bij zzp’ers, een daling zichtbaar: in het derde kwartaal van 2024 waren er nog 37 duizend zmp’ers (2,2 procent). Dit waren er nog 33 duizend (1,9 procent) in het derde kwartaal van 2025.
| Zelfstandige met personeel (zmp) | Alle economische activiteiten ( % van de werkzame beroepsbevolking) | Zorg en welzijn (incl. kinderopvang) ( % van de werkzame beroepsbevolking) | |
|---|---|---|---|
| 2015 | 3e kwartaal | 3,4 | 1,9 |
| 2015 | 4e kwartaal | 3,5 | 2,2 |
| 2016 | 1e kwartaal | 3,5 | 2,5 |
| 2016 | 2e kwartaal | 3,5 | 2,6 |
| 2016 | 3e kwartaal | 3,6 | 2,2 |
| 2016 | 4e kwartaal | 3,7 | 2,5 |
| 2017 | 1e kwartaal | 3,6 | 2,6 |
| 2017 | 2e kwartaal | 3,5 | 2,5 |
| 2017 | 3e kwartaal | 3,5 | 2,6 |
| 2017 | 4e kwartaal | 3,5 | 2,9 |
| 2018 | 1e kwartaal | 3,6 | 2,6 |
| 2018 | 2e kwartaal | 3,5 | 2,5 |
| 2018 | 3e kwartaal | 3,4 | 2,4 |
| 2018 | 4e kwartaal | 3,4 | 2,2 |
| 2019 | 1e kwartaal | 3,4 | 2,4 |
| 2019 | 2e kwartaal | 3,4 | 2,3 |
| 2019 | 3e kwartaal | 3,3 | 2,2 |
| 2019 | 4e kwartaal | 3,5 | 2,2 |
| 2020 | 1e kwartaal | 3,5 | 2,2 |
| 2020 | 2e kwartaal | 3,6 | 2,1 |
| 2020 | 3e kwartaal | 3,6 | 2,3 |
| 2020 | 4e kwartaal | 3,7 | 2,5 |
| 2021 | 1e kwartaal | 3,7 | 2,4 |
| 2021 | 2e kwartaal | 3,6 | 2,1 |
| 2021 | 3e kwartaal | 3,5 | 2,4 |
| 2021 | 4e kwartaal | 3,6 | 2,4 |
| 2022 | 1e kwartaal | 3,6 | 2,7 |
| 2022 | 2e kwartaal | 3,5 | 2,5 |
| 2022 | 3e kwartaal | 3,4 | 2,7 |
| 2022 | 4e kwartaal | 3,4 | 2,4 |
| 2023 | 1e kwartaal | 3,4 | 2,5 |
| 2023 | 2e kwartaal | 3,4 | 2,6 |
| 2023 | 3e kwartaal | 3,3 | 2,4 |
| 2023 | 4e kwartaal | 3,4 | 2,4 |
| 2024 | 1e kwartaal | 3,3 | 2,4 |
| 2024 | 2e kwartaal | 3,3 | 2,3 |
| 2024 | 3e kwartaal | 3,3 | 2,2 |
| 2024 | 4e kwartaal | 3,4 | 2,4 |
| 2025 | 1e kwartaal | 3,3 | 2,2 |
| 2025 | 2e kwartaal | 3,3 | 1,9 |
| 2025 | 3e kwartaal* | 3,2 | 1,9 |
| Bron: CBS, EBB | |||
| * voorlopige cijfers | |||
Binnen zorg en welzijn werken de meeste zmp’ers in de branche huisartsen en gezondheidscentra en in overige zorg en welzijn. In het tweede kwartaal van 2025 gaat het in de huisartsen en gezondheidscentra om 10 duizend werkenden (16,7 procent van alle werkenden daar) en in overige zorg en welzijn om 12 duizend werkenden (5,3 procent). In de overige branches werkt minder dan 2 procent van de werkenden als zmp’er. De daling van het aantal zmp’ers in het afgelopen jaar concentreert zich in de branche overige zorg en welzijn, waar het aantal afnam van 19 naar 12 duizend.
| Branche | Zelfstandigen met personeel (% van de werkzame beroepsbevolking) |
|---|---|
| Zorg en welzijn (incl kinderopvang) | 1,9 |
| Ziekenhuizen en overige med. spec. zorg | 0,8 |
| Geestelijke gezondheidszorg | 0,8 |
| Huisartsen en gezondheidscentra | 16,7 |
| Overige zorg en welzijn | 5,3 |
| Verpleging, verzorging en thuiszorg | 0,2 |
| Gehandicaptenzorg | 0,6 |
| Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 2,2 |
| Jeugdzorg | 2,0 |
| Sociaal werk | 1,1 |
| Bron: CBS, EBB | |
| * voorlopige cijfers | |
3. Ondernemingen in zorg en welzijn
De cijfers uit de Enquête beroepsbevolking (EBB) in het vorige hoofdstuk beschrijven zelfstandigen als personen: iedereen die arbeid verricht voor eigen rekening of risico, ongeacht of dat vanuit een formeel bedrijf gebeurt. De EBB wordt doorlopend uitgevoerd en geeft daarmee een actueel beeld over het aantal zelfstandigen.
Het CBS beheert ook het Algemeen Bedrijvenregister (ABR) waarmee ook actuele cijfers over het aantal zelfstandigen benaderd kunnen worden. Daarbij gaat het alleen om zelfstandigen met een onderneming. In het ABR staan namelijk alleen ondernemingen die bij de Kamer van Koophandel (KvK) zijn ingeschreven. Zelfstandig ondernemers en directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) komen hierin voor, terwijl ‘overige zelfstandigen’ vaak geen formeel bedrijf hebben en daarom niet in bedrijfsregisters zijn opgenomen. Dit gaat bijvoorbeeld om personen die incidenteel of in beperkte omvang opdrachten uitvoeren. Deze groep is kleiner dan de ondernemerspopulatie, maar binnen zorg en welzijn relatief groot vergeleken met de economie als geheel. De populatie zelfstandigen die in de EBB gemeten wordt is per definitie niet dezelfde populatie als de actieve ondernemingen op basis van het ABR. In de EBB worden alle zelfstandigen waargenomen met betaald werk, dit zijn ook zelfstandigen zonder een KvK-inschrijving waaronder ‘overige zelfstandigen’, maar ook meewerkende gezinsleden.
Hoeveel ondernemingen zijn er in zorg en welzijn?
Het ABR bevat alle bedrijven die bij de Kamer van Koophandel staan ingeschreven, ongeacht of het om hoofdactiviteiten of nevenactiviteiten gaat. Een ondernemer kan bij meerdere bedrijven betrokken zijn, waardoor één persoon in het ABR meer dan eens kan voorkomen.
Volgens het ABR is het aantal ondernemingen in zorg en welzijn tussen 2015 en 2024 bijna verdubbeld, tot 219 407 ingeschreven bedrijven in 2024 . Het merendeel hiervan betreft eenmanszaken: in dat jaar ging het om 199.243 ondernemingen.
In hoeverre zijn eenmanszaken daadwerkelijk actief?
Niet elke inschrijving bij de Kamer van Koophandel vertegenwoordigt een economisch actief bedrijf. Uitschrijven is niet verplicht, waardoor gestopte of tijdelijk stilgevallen ondernemingen in het register blijven staan. Dit speelt vooral bij eenmanszaken, die in zorg en welzijn relatief veel voorkomen. Daardoor ligt het aantal ingeschreven ondernemingen hoger dan het aantal ondernemingen dat daadwerkelijk actief is.
Een onderneming geldt als actief wanneer er omzet wordt behaald of wanneer er personeel op de loonlijst staat. Voor eenmanszaken kan economische activiteit het best worden vastgesteld met gegevens uit de aangifte inkomstenbelasting van de ondernemer. Deze bron is echter pas drie jaar na afloop van het kalenderjaar volledig beschikbaar. Voor recente jaren is daarom een schattingsmethode ontwikkeld, waarbij historische informatie en kenmerken zoals bedrijfstak en continuïteit worden meegenomen.
Door de definitieve informatie over 2015 tot en met 2021 te combineren met schattingen over 2022 tot en met 2024 ontstaat een volledige reeks van het aantal actieve eenmanszaken in zorg en welzijn.
| Eenmanszaken in zorg en welzijn (incl. kinderopvang) | Totaal eenmanszaken (x 1000) | Actieve eenmanszaken (x 1000) |
|---|---|---|
| 2015 | 101,7 | 82,8 |
| 2016 | 110,4 | 88,2 |
| 2017 | 118,2 | 93,7 |
| 2018 | 127,3 | 100,1 |
| 2019 | 138,1 | 107,2 |
| 2020 | 147,5 | 109,8 |
| 2021 | 161,1 | 117,1 |
| 2022* | 187,7 | 131,1 |
| 2023* | 207,6 | 144,3 |
| 2024* | 219,4 | 142,6 |
| Bron: CBS, ABR | ||
| * schatting | ||
Figuur 3.2 laat zien dat het aandeel economisch actieve eenmanszaken afneemt van ongeveer 81 procent in 2015 naar 65 procent in 2024. Een vergelijkbare daling is zichtbaar in andere bedrijfstakken met veel eenmanszaken, zoals de bouwnijverheid, de handel en de specialistische zakelijke dienstverlening.
| Aandeel actieve eenmanszaken in zorg en welzijn (incl. kinderopvang) | Aandeel actieve eenmanszaken (% van totaal aantal eenmanszaken) |
|---|---|
| 2015 | 81,4 |
| 2016 | 79,9 |
| 2017 | 79,3 |
| 2018 | 78,6 |
| 2019 | 77,6 |
| 2020 | 74,4 |
| 2021 | 72,7 |
| 2022* | 69,8 |
| 2023* | 69,5 |
| 2024* | 65,0 |
| Bron: CBS, ABR | |
| * schatting | |
Het schattingsmodel kan afwijken van het feitelijke aantal actieve eenmanszaken. Voor 2021 – een jaar waarvan de daadwerkelijke activiteit per bedrijf kan worden bepaald – geeft het model een overschatting van ongeveer 5 procent. Ter vergelijking: een telling van alle KvK-ingeschreven eenmanszaken in het ABR zonder correctie op daadwerkelijke activiteit, zou in dit geval een overschatting van ruim 40 procent geven.
Hoewel het model iets hoger uitkomt dan de feitelijke realisatie, vermindert het een groot deel van de overschatting die ontstaat wanneer alle KvK-inschrijvingen zonder correctie worden meegeteld. Bij de interpretatie van modelmatige uitkomsten is het wel belangrijk om rekening te houden met mogelijke grotere afwijkingen in periodes waarin omstandigheden snel veranderen, zoals bij beleidswijzigingen of ingrijpende gebeurtenissen. De methode maakt gebruik van historische gegevens, waardoor verschuivingen in de mate van activiteit van eenmanszaken niet altijd direct worden opgevangen.
Zelfstandigen in zorg en welzijn op basis van de ABR-schatting en de EBB
Het aantal zelfstandigen en het aantal actieve ondernemingen in zorg en welzijn zijn verschillende populaties die niet rechtstreeks met elkaar kunnen worden vergeleken. De EBB registreert alle personen met betaald werk als zelfstandige, inclusief zelfstandigen zonder KvK-inschrijving. De schatting op basis van het ABR omvat het aantal ondernemingen en bepaalt via de schattingsmethode voor een deel van deze bedrijven of zij economisch actief zijn.
Beide bronnen gaan bovendien anders om met meerdere ondernemingen per persoon. In de EBB worden maximaal twee ondernemingen waargenomen, al komt het aantal personen met meer dan twee ondernemingen in zorg en welzijn vermoedelijk weinig voor. Het ABR registreert elke KvK-inschrijving afzonderlijk, waardoor één ondernemer meerdere keren in het register kan voorkomen. Daarnaast zijn meewerkende gezinsleden wel opgenomen in de EBB als zelfstandige, maar staan niet als zelfstandig ondernemer in het ABR.
Op totaalniveau van zorg en welzijn liggen de cijfers uit beide bronnen dicht bij elkaar, zowel in niveau als in ontwikkeling. De EBB-reeksen zijn stabieler op sectorniveau dan op het niveau van afzonderlijke branches. Voornamelijk bij wat grotere (sub)branches komen de beide reeksen ook overeen. In de gehandicaptenzorg lopen de reeksen echter verder uit elkaar. In de subbranche verpleging en verzorging komen uit de EBB aanzienlijk meer zelfstandigen dan het aantal actieve ondernemingen dat in het ABR wordt geregistreerd.
Hoewel de EBB en het ABR vanuit verschillende invalshoeken naar zelfstandigen kijken, laten beide bronnen een vergelijkbaar totaalbeeld zien van de ontwikkeling van zelfstandigen in zorg en welzijn. Momenteel wordt verder onderzoek verricht over hoe de verschillen tussen het ABR en de EBB kunnen worden verklaard. Concluderend geeft het ABR wel het aantal ondernemingen in zorg en welzijn weer, maar zijn er verschillende beperkingen om het aantal actieve ondernemers op een gedetailleerde manier in kaart te brengen.
4. Wie zijn de klanten van zelfstandig ondernemers binnen zorg en welzijn?
Via het Algemeen Bedrijvenregister (ABR) worden zelfstandig ondernemers ingedeeld naar de bedrijfsactiviteit waaronder zij bij de Kamer van Koophandel (KvK) staan geregistreerd. In cijfers van het CBS, ook op basis van enquêtes zoals de EBB, ZEA en ZZW, zijn de registraties de belangrijkste bron voor het vaststellen van de bedrijfstak. Deze registers geven inzicht in de formeel vastgelegde economische activiteit, maar deze hoeft niet overeen te komen met de plek waar zij hun werkzaamheden feitelijk uitvoeren.
Om zicht te krijgen op het verschil tussen de bedrijfstak waarin ondernemers staan ingeschreven en de bedrijfstak waarin zij in de praktijk werken, is een exploratief onderzoek gedaan op basis van hiertoe toegevoegde vragen aan een groep respondenten in de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA 2025). Vergeleken met de Enquête beroepsbevolking (EBB) omvat de ZEA een kleinere groep zelfstandigen. De ZEA richt zich op zelfstandig ondernemers (15 jaar en ouder) die winst uit onderneming aangeven bij de Belastingdienst en laat directeur-grootaandeelhouders, meewerkende gezinsleden en personen met overige inkomsten buiten beschouwing.
Typen klanten van zelfstandig ondernemers
Om beter zicht te krijgen op de feitelijke werkzaamheden van zelfstandig ondernemers in zorg en welzijn, is gekeken naar het type klanten waarvoor zij werken. Daarbij is binnen de bedrijfstak onderscheid gemaakt tussen zelfstandig ondernemers die:
- vooral voor particulieren werken, zoals vrijgevestigde fysiotherapeuten of hulpverleners via een persoonsgebonden budget (pgb)
- vooral voor bedrijven of instellingen werken, bijvoorbeeld ingehuurde verpleegkundigen bij piekbelasting of organisatieadviseurs in zorginstellingen
- zowel voor particulieren als voor bedrijven werken
Voor zelfstandig ondernemers uit de laatste twee groepen is aanvullend nagegaan in welke bedrijfstak hun belangrijkste klant actief is. Dit geldt voor ondernemers met één dominante klant, een klant waar het grootste deel van de omzet vandaan komt of meerdere klanten die allemaal in dezelfde bedrijfstak werkzaam zijn. Op deze manier kon worden vastgesteld of zelfstandig ondernemers die bij de KvK zijn ingeschreven binnen zorg en welzijn, ook in de praktijk werkzaamheden uitvoeren binnen deze bedrijfstak. Daarnaast is gekeken naar zelfstandig ondernemers die zelf niet binnen zorg en welzijn staan ingeschreven, maar daar wel hun werkzaamheden uitvoeren. Dit betreft bijvoorbeeld organisatieadviseurs of trainers die opdrachten uitvoeren bij zorginstellingen.
Waar werken zelfstandig ondernemers met een hoofdactiviteit in zorg en welzijn
Van de zelfstandig ondernemers binnen zorg en welzijn, geeft ruim de helft (54 procent) aan vooral voor particulieren te werken, bijvoorbeeld als vrijgevestigd psycholoog of therapeut. Een ander deel van de ondernemers valt eveneens buiten de afbakening omdat zij veel verschillende kleine klanten hebben, of omdat er onvoldoende informatie beschikbaar is om één dominante klant te bepalen.
Voor in totaal 34 procent van de zelfstandig ondernemers met een hoofdactiviteit in zorg en welzijn kon de bedrijfstak van de klant wel eenduidig worden vastgesteld. Dit geldt wanneer zij vooral bedrijven of instellingen als klant hebben en wanneer sprake is van één klant die een groot deel van de omzet vormt, of van meerdere klanten die allemaal binnen dezelfde bedrijfstak actief zijn.
Binnen deze afgebakende groep blijkt dat bij het merendeel, 88 procent, zowel de eigen activiteit als die van de klant binnen zorg en welzijn ligt. Bij de overige 12 procent was de belangrijkste klant actief in een andere bedrijfstak, meestal in het openbaar bestuur of in het onderwijs.
| Zelfstandig ondernemers naar type klant, 2025 | Zelfstandig ondernemers |
|---|---|
| Levert alleen aan particulieren | 54 |
| Zakelijke klant(en) grotendeels in één bedrijfstak | 34 |
| Geen 'grote zakelijke klant(en)' | 6 |
| Geen klanten of onbekend | 6 |
| Bron: CBS, TNO (ZEA) | |
Zelfstandig ondernemers actief in zorg en welzijn met een andere hoofdactiviteit
Net zoals zelfstandig ondernemers in zorg en welzijn werkzaamheden kunnen uitvoeren buiten deze bedrijfstak, komt ook het omgekeerde voor. Een zelfstandig ICT’er die voor een ziekenhuis werkt, staat bijvoorbeeld in het ABR geregistreerd binnen de informatie en communicatiesector, terwijl de werkzaamheden feitelijk binnen zorg en welzijn plaatsvinden. Hierdoor is de groep zelfstandig ondernemers die in de praktijk binnen zorg en welzijn werkt groter dan alleen de ondernemers die formeel binnen deze bedrijfstak staan ingeschreven.
Uit de ZEA-analyse blijkt dat van de 474 duizend zelfstandig ondernemers die tot de onderzoekspopulatie behoren, 59 duizend aangeven dat hun grootste of meest voorkomende klant actief is binnen zorg en welzijn. Van deze groep is 68 procent zelf ook ingeschreven in zorg en welzijn. De overige 32 procent staat geregistreerd in een andere sector, vooral binnen de zakelijke dienstverlening of het onderwijs.
Voorbeelden van bedrijfstakken binnen de zakelijke dienstverlening die klanten hebben in zorg en welzijn betreffen organisatieadviesbureaus en advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering. Binnen het onderwijs gaat het bijvoorbeeld om studiebegeleiding, vorming en onderwijs en bedrijfsopleiding en -training. Deze ondernemers leveren dus diensten binnen de sector zorg en welzijn, zonder dat zij zelf geregistreerd zijn in zorg en welzijn.
| ZEA, 2025 | Zelfstandig ondernemers actief voor zorg en welzijn (incl. kinderopvang) |
|---|---|
| bedrijfstak binnen Zorg en welzijn (incl. kinderopvang) | 68 |
| bedrijfstak buiten Zorg en welzijn | 32 |
| Bron: CBS, TNO (ZEA) | |
5. Conclusie
Er zijn verschillende bronnen beschikbaar om statistieken samen te stellen over zelfstandigen in zorg en welzijn. Eerder onderzoek van het CBS (2024) liet zien dat de EBB vooral geschikt is voor actuele cijfers en globale kenmerken, het IIV voor detailinformatie (bijvoorbeeld naar regio), en het ZZW voor motieven van zelfstandigen zonder personeel in zorg en welzijn. In dit artikel zijn de meest recente cijfers uit de EBB beschreven en is verkend in hoeverre het Algemeen Bedrijvenregister (ABR) kan worden gebruikt om vergelijkbare informatie te leveren. Daarnaast is met aanvullende vragen uit de ZEA onderzocht in welke bedrijfstak zelfstandig ondernemers hun belangrijkste opdrachten uitvoeren.
Uit de EBB blijkt dat het aantal zelfstandigen in zorg en welzijn over de afgelopen tien jaar sterk is gegroeid, maar dat in de meest recente kwartalen een daling zichtbaar is. Sinds het eerste kwartaal van 2025 daalt het aantal zelfstandigen vergeleken met een jaar eerder. De daling speelt voornamelijk bij zzp’ers.
Uit cijfers van het ABR blijkt dat het aantal ondernemingen in zorg en welzijn tussen 2015 en 2024 wel is blijven stijgen, maar een aanzienlijk deel van met name de eenmanszaken is niet economisch actief. Een eerste analyse van ABR-data laat zien dat de ontwikkeling van economisch actieve ondernemingen tot en met 2024 een vergelijkbaar beeld geeft als de EBB-cijfers voor de sector als geheel. Op basis van belasting- en loongegevens blijkt dat ongeveer twee derde van de ingeschreven eenmanszaken daadwerkelijk actief is. De modelmatige uitkomsten op basis van het ABR hebben echter mogelijk grotere afwijkingen in periodes waarin omstandigheden snel veranderen, zoals bij beleidswijzigingen of ingrijpende gebeurtenissen. De schattingen uit het ABR en de EBB sluiten op totaalniveau goed op elkaar aan, al wijken niveaus per branche uiteen doordat beide bronnen verschillende populaties meten.
Binnen CBS-cijfers vormen registraties, ook in enquêtes zoals de EBB, ZEA en ZZW, de basis voor de bedrijfstakindeling. Uit de ZEA-analyse blijkt dat zelfstandig ondernemers die formeel staan ingeschreven in zorg en welzijn meestal ook binnen deze bedrijfstak werken. Een kleiner deel voert zijn opdrachten vooral buiten de sector uit. Tegelijkertijd werkt een substantiële groep ondernemers die formeel in andere sectoren staat geregistreerd, zoals de zakelijke dienstverlening of het onderwijs, wel degelijk voor zorginstellingen. De feitelijke inzet van zelfstandigen in zorg en welzijn is daarmee breder dan alleen zichtbaar wordt op basis van de geregistreerde bedrijfstak.