Zelfstandigen in zorg en welzijn

5. Conclusie en vervolg

Op verzoek van het ministerie van VWS is onderzoek gedaan naar de aantallen zelfstandigen zonder personeel op basis van verschillende bronnen. Daarbij ging het in eerste instantie om de EBB en IIV, en is aanvullend ook gekeken naar het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn omdat IIV de basis is voor het steekproefkader van dit zelfstandigenonderzoek.

In de vergelijking tussen de EBB en het IIV blijkt dat de beide bronnen verschillen in aantallen. Kijk je over de tijd dan blijkt dat de bronnen weliswaar verschillen qua niveau, maar dat beide een toename laten zien. Voor de EBB geldt dat het verloop over de tijd wat meer fluctueert dan IIV. Dit hangt samen met het steekproefkarakter van de gegevens. Ook lopen de cijfers iets meer uit elkaar vanaf 2020.

Uit de koppeling van de microdata blijkt dat 85 procent van de zelfstandigen zonder personeel die werkzaam zijn in zorg en welzijn ook met inkomen uit werkzaamheden als zelfstandige terug te vinden is in IIV. Wordt gekeken of ze ook volgens IIV werkzaam zijn in zorg en welzijn dan gaat het om 79 procent.

Voor de verschillen tussen de EBB en IIV moet rekening gehouden worden met het feit dat het in IIV gaat om jaarcijfers en bij de EBB om de situatie op enquêtedatum. Daarnaast gaat het in de EBB om de hoofdbaan, dat wil zeggen de baan waaraan volgens de respondent de meeste tijd wordt besteed, en in IIV om de voornaamste inkomensbron. Dit is bijvoorbeeld terug te zien bij scholieren en studenten, en uitkerings- en pensioenontvangers. Zij worden in de EBB meegeteld als zelfstandigen terwijl zij in IIV voor de voornaamste inkomensbron worden getypeerd als schoolgaand dan wel ontvanger van een uitkering of pensioen. Naast deze verschillen zijn er ook nog verschillen in de leeftijdsafbakening, dit effect is echter beperkt, en in SBI op basis van zelfrapportage versus registratie. Dit laatste kan effect hebben op het aantal zelfstandigen in zorg en welzijn omdat ze zelf bijvoorbeeld aangeven in die sector werkzaam te zijn, hoewel hun registratie in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel anders is. Tot slot zijn er ook verschillen als gevolg van verschillen in waarneming. De verschillen kunnen niet allemaal (goed) gekwantificeerd worden.

Voor het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn geldt dat de gekozen afbakening van zelfstandig ondernemers zonder personeel die eigen arbeid aanbieden smaller is dan op basis van de EBB en IIV. In dit rapport is in beeld gebracht wat deze afbakening betekent voor de aantallen zelfstandigen zonder personeel. Daaruit blijkt dat het buiten beschouwing laten van de overige zelfstandigen en de zzp’ers die producten aanbieden heroverwogen zou kunnen worden.

Er is geen aanleiding om te concluderen dat de ene bron beter is dan de andere. De verschillende bronnen zijn aanvullend ten opzichte van elkaar en het hangt van de context af waar welke bron het beste voor gebruikt kan worden. De EBB geeft inzicht in de kenmerken van de verschillende zelfstandigen. Als gevolg van het steekproefkarakter kent het verloop in de tijd van de EBB iets meer fluctuaties dan op basis van IIV. Wel zijn de cijfers op kwartaalbasis beschikbaar en daarmee ook eerder beschikbaar. Voor de actuele situatie ligt het gebruik van de EBB dan ook voor de hand, net als wanneer de informatie in combinatie met andere kenmerken zoals beroep gebruikt wordt. Omdat het een steekproef is, moet wel rekening gehouden worden met de massa van de EBB. Gaat het over het inkomen, zoals de voornaamste inkomensbron, dan ligt IIV voor de hand. Hetzelfde geldt voor onderzoek op gedetailleerd niveau, zoals bij laag regionale uitsplitsingen. Het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn (ZZW) is niet primair bedoeld om inzicht te bieden in aantallen zelfstandig ondernemers, maar ligt voor de hand als het gaat om inzicht in beweegredenen en keuzes van zelfstandig ondernemers.

Vervolg

In dit rapport zijn de EBB en IIV met elkaar vergeleken, en in het verlengde van IIV ook het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn. Naast deze bronnen is er ook het Algemeen bedrijvenregister (ABR) van het CBS. Deze bron bevat alle bedrijven in Nederland en wordt onder meer als steekproefkader gebruikt voor de AZW Werkgeversenquête (WGE). Het ABR bevat op zich geen gegevens over het aantal zelfstandigen, maar omdat er een overlap is tussen zelfstandigen en bedrijven kan het ABR wel gebruikt worden door alle natuurlijke personen (waaronder eenmanszaak, VOF, CV en maatschap) als zelfstandigen te tellen. Voor al deze rechtsvormen geldt dat één bedrijf gelijk wordt gesteld aan één zelfstandige. Het ministerie van VWS heeft al aangegeven in aanvulling op het gedane onderzoek ook te willen bekijken welke mogelijkheden het ABR biedt.

In voorgaande is genoemd dat de SBI-codes op basis van zelfrapportage en registratie bij inschrijving bij de KvK kunnen verschillen. Dat heeft meerdere oorzaken. Men kan in verschillende bedrijfstakken werkzaam zijn. Ook kan informatie intussen verouderd zijn. Om in beeld te brengen om welke verschillen het gaat, is nader onderzoek nodig. Dit wordt in 2024 door het CBS opgepakt, waarbij de informatie uit de registers wordt vergeleken met hetgeen een respondent in de EBB aangeeft.

In het Zelfstandigenonderzoek Zorg en Welzijn is in navolging van de ZEA gekozen voor het selecteren van de zelfstandig ondernemers (zonder personeel), waarbij overige zelfstandigen zijn uitgesloten. Deze keuze voor de ZEA was (deels) pragmatisch ingegeven vanwege de benodigde aanpassingen van de vragenlijst. Overwogen zou kunnen worden om te onderzoeken of voor ZZW het steekproefkader uitgebreid kan worden met de overige zelfstandigen en wat daar voor- en nadelen van zijn.