Vooronderzoek besparingsbereidheid van huishoudens met energiearmoede

Over deze publicatie

Op verzoek van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheid om de houding van huishoudens met energiearmoede ten opzichte van energiebesparende maatregelen te bepalen. Het CBS heeft hiervoor onderzocht of enquêtedata die bij het CBS aanwezig zijn hiervoor technisch en inhoudelijk geschikt zijn. De uitkomsten van dit vooronderzoek worden beschreven in deze notitie.

1. Achtergrond

1.1 Eerder onderzoek besparingsbereidheid

Het CBS heeft eerder op verzoek van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een onderzoek gedaan naar de besparingsbereidheid van Nederlandse huishoudens. In april 2023 is een tabel1) gepubliceerd over de houding van mensen op het gebied van bepaalde energiebesparende maatregelen. Hiervoor was per gemeente en wijk een score voor alle huishoudens berekend op 3 indicatoren (zie hieronder).

Om tot deze indicatoren te komen is er gebruik gemaakt van enquêtedata uit het Woon Onderzoek Nederland (WoON) 20212). Dit onderzoek levert statistische informatie over de woonsituatie van de Nederlandse bevolking en haar wensen en behoeften op het gebied van wonen. Naast vragen over bijvoorbeeld de samenstelling van huishoudens en de woning wordt er ook een aantal vragen gesteld over de houding van respondenten ten opzichte van energietransitie. Een selectie van vraagitems waarvan verwacht wordt dat ze iets zeggen over energiebesparingsbereidheid zijn meegenomen in een zogenoemde factoranalyse.

Bij factoranalyse wordt de variatie in een groot aantal variabelen verklaard door een kleiner aantal (niet-waargenomen) achterliggende variabelen, die men ‘factoren’ noemt. Met behulp van factoranalyse zijn antwoorden op vragen rondom energiebesparingsbereidheid gegroepeerd op basis van onderlinge correlaties. Dit leverde acht factoren op:

  1. Heeft isolatie en dubbel glas voor comfort; 
  2. Heeft een nieuwe CV vanwege onderhoud; 
  3. Wil een zuinigere woning, maar het moet zich wel terugverdienen; 
  4. Heeft zonnepanelen, vooral omdat ze zich terugverdienen; 
  5. Woning is al energiezuinig, dit komt niet overeen met het ervaren wooncomfort; 
  6. Woning is al energiezuinig, dit komt overeen met het ervaren wooncomfort; 
  7. Heeft verschillende redenen waarom er geen energiebesparende maatregelen zijn doorgevoerd (wil niet, weet niet, te duur, niet aan toegekomen); 
  8. Vindt het milieu belangrijk en wil daar ook voor betalen.

Voor het eerdere onderzoek werden in overleg met de VNG drie factoren (factoren 1, 5 en 8) uitgekozen op basis van implementatiemogelijkheden. Deze factoren werden vervolgens geschat op gemeente- en wijkniveau via een zogenaamde ‘kleine domeinschatter’ (KDS). Een KDS-model schat het gemiddelde per gemeente en wijk door de antwoorden van deelnemers aan de enquête in deze gemeente of wijk te nemen, en deze te combineren met informatie over de samenstelling van de gemeente of wijk en antwoorden van andere personen in Nederland. Op deze manier is er per gemeente en wijk geschat of de inwoners  laag, midden of hoog scoren op een bepaalde factor ten opzichte van het gemiddelde van Nederland. Aan de hand van deze informatie kunnen gemeenten gerichter inspelen op de motivatie van inwoners om energiebesparende maatregelen te treffen.

1.2 Energiearmoede

In dit vooronderzoek is informatie over besparingsbereidheid gekoppeld aan huishoudens met energiearmoede. Energiearmoede is gedefinieerd op basis van inkomen, energierekening en energiekwaliteit van de woning. Huishoudens met energiearmoede hebben een laag inkomen, en hebben een hoge energierekening óf wonen in een woning met lage energiekwaliteit. Met een laag inkomen wordt een inkomen tot 130 procent van de lage-inkomensgrens bedoeld, uitgezonderd huishoudens met een financieel vermogen bij de hoogste 10 procent van Nederland. Een huishouden heeft een hoge energierekening als deze hoger is dan de gemiddelde energierekening van een eenpersoonshuishouden in een woning met energielabel C. Een woning heeft een lage energiekwaliteit als de verwachte energierekening hoger is dan de mediane verwachte energierekening.

Energiearmoede is een belangrijk maatschappelijk onderwerp, omdat deze vorm van armoede niet enkel afhangt van inkomen maar ook van bijvoorbeeld energieprijzen of de mate van isolatie van een woning. Daarom maakt het CBS een jaarlijkse Monitor Energiearmoede in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), in overleg met BZK en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Energiearmoede komt voor bij circa 7 procent van de Nederlandse huishoudens (zie de Monitor Energiearmoede3)).

1) https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2023/14/bereidheid-energietransitiemaatregelen-2021.
2) https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/06/09/woononderzoek-nederland-2021.
3) https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/aanvullende-statistische-diensten/2023/monitor-energiearmoede-in-nederland-2019-en-2020.

2. Het huidige vooronderzoek

2.1 Doel

Het doel van het huidige vooronderzoek was om de acht hierboven opgesomde factoren en/of andere factoren over de energiebesparingsbereidheid te onderzoeken voor huishoudens met energiearmoede.

Door de factoren voor deze specifieke groep huishoudens in kaart te brengen, willen we de volgende vraag beantwoorden: Wat zijn voor huishoudens met energiearmoede de drijfveren om wel of juist niet te investeren in de verduurzaming van hun woning? Het beantwoorden van deze vraag geeft handvatten voor gemeentes en andere overheden om mensen met energiearmoede zo effectief mogelijk te benaderen. Helpt het bijvoorbeeld om deze huishoudens te motiveren, of moeten ze beter geïnformeerd worden? Of is er enkel behoefte aan betere financieringsmogelijkheden?

2.2 Onderzoekspopulatie

Van de 46.700 personen die de WoON 2021 enquête hebben ingevuld konden voor 37.200 personen de factoren bepaald worden (de overige personen hadden missende waardes bij vraagitems die werden meegenomen in de factoranalyse). Van deze 37.200 personen maakten er 1.600 (4 procent) deel uit van een huishouden met energiearmoede in 2020. Voor deze huishoudens is er gekeken naar hun houding ten opzichte van energiebesparende maatregelen. Een huishouden met energiearmoede werd hierbij gedefinieerd als een huishouden met een laag inkomen, dat een hoge energierekening heeft en/of woont in een huis met lage energetische kwaliteit (indicator ‘LIHELEK’, zie de Monitor Energiearmoede voor nadere informatie). Het aandeel huishouden met energiearmoede valt lager uit dan de hierboven genoemde 7 procent huishoudens met energiearmoede. Voor enquêtes (zoals WoOn 2021) wordt gebruikt gemaakt van een steekproef van de bevolking. Door toevalligheid in zo’n steekproef kan het voorkomen dat specifieke groepen minder vaak voorkomen.

2.3 Analyse deel 1: bestaande factoren en energiearmoede

Voor de bovengenoemde acht factoren hebben we bekeken hoe deze scoren binnen de populatie van huishoudens met energiearmoede. Een factor is interessant wanneer deze varieert binnen de populatie, dus wanneer er zowel huishoudens zijn die hoog als laag scoren op de betreffende factor. Op deze manier kan er namelijk onderscheid worden gemaakt in de populatie, waardoor er per subgroep een passende aanpak kan worden uitgedacht om personen te motiveren tot het doorvoeren van energiebesparende maatregelen. Binnen de populatie met energiearmoede liet geen van de factoren deze variatie duidelijk zien. Een mogelijke oorzaak van dit gebrek aan variatie is dat er voor deze populatie andere factoren gelden.

2.4 Analyse deel 2: nieuwe factoren voor energiearmoede

Omdat de bestaande factoren uit eerder onderzoek niet relevant bleken te zijn binnen de populatie huishoudens met energiearmoede, was het tweede doel van dit vooronderzoek om nieuwe factoren samen te stellen specifiek voor onze doelpopulatie. Hiertoe werd de factoranalyse opnieuw uitgevoerd voor huishoudens die de WoON 2021 enquête hebben ingevuld én te maken hebben met energiearmoede. De nieuwe factoren gaven helaas geen nuttig inzicht in de houding of het gedrag van huishoudens met energiearmoede. Deze conclusie wordt hieronder toegelicht.

3. Discussie

3.1 Geen goede factoren voor energiearmoede

De bestaande factoren uit eerder onderzoek bleken niet relevant voor de huidige populatie met energiearmoede. Daarnaast leverde een nieuwe factoranalyse specifiek voor deze populatie ook geen zinvolle factoren op. Een mogelijke oorzaak is dat vragen in de WoON 2021 enquête met name gericht zijn op personen met een koopwoning, terwijl energiearmen over het algemeen huurders zijn.

3.2 Huishoudens met energiearmoede zijn meestal geen woningeigenaar

Een belangrijk verschil tussen het totale WoON 2021 onderzoek en de huishoudens met energiearmoede binnen WoON 2021 is het eigendom van de woning. Van de totale WoON 2021 populatie van 37.200 personen is 66 procent eigenaar van een woning, huurt 24 procent bij een woningcorporatie en 9 procent bij een particuliere verhuurder (Figuur 4.2.1). De 1.600 personen die deel uitmaken van een huishouden met energiearmoede laten een ander beeld zien. Van deze personen is slechts 13 procent woningeigenaar, tegenover 65 procent huurders bij een woningcorporatie en 22 procent huurders bij een particuliere verhuurder (Figuur 4.2.2).

Type eigenaar WoON2021 voor alle personen
 Column 2
Woningcorporatie24,2
Particuliere huur9,4
Eigenaar66,4

Type eigenaar WoON2021 voor personen in een huishouden met energiearmoede
 Column 2
Woningcorporatie64,7
Particuliere huur21,7
Eigenaar13,2

3.3 Vragen gericht op woningeigenaren

De vragen uit WoON 2021 die gerelateerd zijn aan energiebesparende maatregelen (en dus geselecteerd zijn voor de factoranalyse) zijn vooral relevant voor woningeigenaren. Huurders hebben zelf minder mogelijkheden wat betreft energiebesparende maatregelen. Voor ingrijpende maatregelen zoals isolatie of dubbel glas zijn zij over het algemeen afhankelijk van de wooncorporatie of particuliere verhuurder.

De doelgroepen voor energiebesparende maatregelen bij huishoudens met energiearmoede zouden dan ook eerder de woningcorporaties en particuliere verhuurders zijn, in plaats van de bewoners zelf.

3.4 Conclusie

Energiearmoede is een belangrijk maatschappelijk probleem. Zowel de rijksoverheid als gemeenten proberen huishoudens met energiearmoede te helpen. Om deze huishoudens beter te kunnen bereiken zou het nuttig zijn om te weten welke aspecten van verduurzaming de mensen zelf belangrijk vinden. Daarom heeft het CBS een vooronderzoek gedaan naar de mogelijkheid om de besparingsbereidheid van energiearme huishoudens in kaart te brengen.

Helaas leverde dit vooronderzoek geen duidelijke groepen op met een bepaalde houding ten opzichte van energiebesparende maatregelen onder energiearmen. Nader onderzoek laat zien dat dit vooral komt doordat de vragen in WoON 2021 die hiervoor gebruikt (en geschikt) zijn meer gericht zijn op woningeigenaren, terwijl huishoudens met energiearmoede meestal juist huurder zijn. Deze WoON 2021-vragen bleken daarmee niet goed bruikbaar voor een uitgebreider vervolgonderzoek naar besparingsbereidheid onder energiearmen.