Auteur: Rik van der Vliet, Femke Bosman, Sabrina de Regt, Jeanine van Wissen-Floris
Methodewijziging Monitor Loonverschillen mannen en vrouwen

5. Vergelijking van uitkomsten oude en nieuwe methode

Verandering van methode geeft altijd verschillen tussen de uitkomsten van de oude en nieuwe methode. Met een verbeterd regressiemodel voor het bepalen van gecorrigeerde loonverschillen tussen mannen en vrouwen, een nieuwe bron voor de onderzoekspopulatie en de methode van meervoudige imputatie is er het nodige veranderd. Dit hoofdstuk vergelijkt voor verslagjaar 2020 een aantal belangrijke uitkomsten tussen de oude en nieuwe methode en sluit af met een conclusie.

5.1 Populatiegrootte

De wijzigingen in de doelpopulatie zorgen vooral voor een afname van het aantal banen in de onderzoekspopulatie. Het doortrekken van de leeftijd tot de AOW-leeftijd zorgt weliswaar voor extra banen, maar het wegvallen van bijbanen, stageplekken, banen in de sociale werkvoorziening en de eventuele extra banen van werknemers hebben een veel groter effect op de grootte van de onderzoekspopulatie. Tabel 5.1.1 laat voor 2020 de aantallen van de onderzoekspopulatie volgens de oude en volgens de nieuwe methode zien. Overigens gaat het bij de oude methode om opgehoogde steekproefaantallen en bij de nieuwe methode om integraal waargenomen aantallen.

5.1.1 Banen in de onderzoekspopulatie, 2020
(x 1 000)
TotaalManVrouw
Bedrijfsleven, oude methode6 9773 6123 365
Bedrijfsleven, nieuwe methode5 7253 0792 646
Overheid, oude methode1 044454590
Overheid, nieuwe methode971423549

Het verschil tussen de grootte van de onderzoekspopulatie van de oude en de nieuwe methode is bij het bedrijfsleven een stuk groter dan bij de overheid. De onderzoekspopulatie van het bedrijfsleven voor verslagjaar 2020 kent in de nieuwe methode 1,25 miljoen minder banen dan in de oude methode. Dat is een daling van 18 procent. Bij de onderzoekspopulatie van de overheid gaat het om 73 duizend minder banen, een daling van 7 procent. Een grote rol bij dit verschil in afname van banen tussen het bedrijfsleven en de overheid spelen de banen van scholieren en studenten die vrijwel alleen in het bedrijfsleven voorkomen.

De verdeling van mannen en vrouwen in de onderzoekspopulatie verandert bij de overheid niet tussen de oude en de nieuwe methode (tabel 5.2.1). Bij het bedrijfsleven neemt het aandeel mannen met 2 procentpunt toe in de onderzoekspopulatie volgens de nieuwe methode. 

5.2 Leeftijd

De verandering van de leeftijdssamenstelling binnen de onderzoekspopulaties van de oude en nieuwe methode betreft vooral de jongste en oudste leeftijdsgroep (figuur 5.2.1). De jongste leeftijdsgroep van 15 tot 23 jaar vormt bij het bedrijfsleven in 2020 in de oude methode nog 16 procent van de onderzoekspopulatie. In de nieuwe methode is dat teruggelopen tot 5 procent. Ook bij de overheid is het aandeel jongeren in de onderzoekspopulatie gedaald, al was dat aandeel al veel minder groot dan in het bedrijfsleven. Bij de overheid halveerde het aandeel jongeren van 3,4 naar 1,6 procent. Met de aanpassing van de onderzoekspopulatie naar reguliere banen was ook de verwachting dat er minderen jongeren in de onderzoekspopulatie over zouden blijven. Jongeren zijn tenslotte oververtegenwoordigd in bijbanen en stageplekken. En die tellen in de onderzoekspopulatie van de nieuwe methode niet meer mee.

5.2.1 Leeftijdsverdeling van werknemers in de onderzoekspopulatie, 2020
Groep1Groep215 tot 23 jaar (%)23 tot 35 jaar (%)35 tot 45 jaar (%)45 tot 55 jaar (%)55 tot 65 jaar (%)65 jaar en ouder (%)
Bedrijfslevenoude methode16,026,218,621,617,6
Bedrijfslevennieuwe methode4,927,821,524,619,81,3
Overheidoude methode3,425,323,024,224,1
Overheidnieuwe methode1,622,423,124,826,22,0

Waar het aandeel banen van jongeren afneemt, neemt het aandeel banen binnen de oudste leeftijdsgroep juist toe in de onderzoekspopulatie van de nieuwe methode. Dat is niet vreemd, want de leeftijdsgroep van 65 jaar en ouder kwam bij de oude methode nog niet voor. Bij de nieuwe methode loopt de leeftijd binnen de onderzoekspopulatie tot de AOW-datum, en die was in 2020 66 jaar en 4 maanden. Omdat de leeftijd in het onderzoek wordt vastgesteld op basis van het hele jaar, zorgt dat in de nieuwe onderzoekspopulatie voor werknemers van 65 en 66 jaar die nog geen onderdeel uitmaakten van de onderzoekspopulatie van de oude methode.

5.3 Arbeidsduur (deeltijd/voltijd)

Het aandeel deeltijdbanen van meer dan 12 uur per week in de onderzoekspopulatie verandert niet veel tussen de oude en nieuw methode (figuur 5.3.1). Het zijn juist de kleine deeltijdbanen die in de onderzoekspopulatie van de nieuwe methode veel minder vaak voorkomen dan in de onderzoekspopulatie van de oude methode. In de onderzoekspopulaties van 2020 nam het aandeel deeltijdbanen van minder dan 12 uur bij zowel het bedrijfsleven als de overheid met twee derde af. Bij het bedrijfsleven van 15 naar 5 procent en bij de overheid van 6 naar 2 procent. Dit zal te maken hebben met het niet meer voorkomen van banen van scholieren en studenten in de onderzoekspopulatie. Deze banen zijn immers vaak enkele dagdelen naast de studie.

5.3.1 Verdeling banen naar arbeidsduur in de onderzoekspopulatie, 2020
Groep1Groep2Deeltijd, minder dan 12 uur (%)Deeltijd, 12 uur of meer (%)Voltijd (%)
Bedrijfslevenoude methode15,041,543,5
Bedrijfslevennieuwe methode4,639,056,4
Overheidoude methode5,846,148,1
Overheidnieuwe methode1,946,851,3

5.4 Loonverschillen

De veranderde onderzoekspopulatie en de gewijzigde methode van onderzoek hebben invloed op de uitkomsten van de Monitor Loonverschillen. Figuur 5.4.1 vergelijkt de ongecorrigeerde loonverschillen tussen mannen en vrouwen in de oude en de nieuwe methode en figuur 5.4.2 vergelijkt de gecorrigeerde loonverschillen. De vergelijking is voor de jaren 2014, 2016, 2018 en 2020. Dit zijn de verslagjaren waarop zowel de oude als de nieuwe methode is toegepast.

5.4.1 Ongecorrigeerde loonverschillen tussen vrouwen en mannen
Groep1Groep22014 (%)2016 (%)2018 (%)2020 (%)
Bedrijfslevenoude methode-20-19-19-19
Bedrijfslevennieuwe methode-19,2-18,7-18,1-17,3
Overheidoude methode-10-8-8-6
Overheidnieuwe methode-9,6-9,6-8,5-6,7
 

De verschillen tussen de oude en de nieuwe methode wat betreft de ongecorrigeerde loonverschillen zijn ondanks de aangepast onderzoekspopulatie beperkt. Voor het bedrijfsleven laat de nieuwe methode een licht dalende trend van de loonverschillen tussen mannen en vrouwen zien, waar bij de oude methode de ongecorrigeerde loonverschillen nauwelijks veranderen (figuur 5.4.1). De grootte van de verschillen is echter wel vergelijkbaar. Die ligt tussen 17 en 20 procent verschil. Dat is een stuk hoger dan de ongecorrigeerde loonverschillen tussen mannen en vrouwen bij de overheid. Die liggen zowel bij de oude als de nieuwe methode tussen 6 en 10 procent. En zowel in de oude als de nieuwe methode nemen de ongecorrigeerde loonverschillen tussen mannen en vrouwen bij de overheid af tussen 2014 en 2020.

5.4.2 Gecorrigeerde loonverschillen tussen vrouwen en mannen
Groep1Groep22014 (%)2016 (%)2018 (%)2020 (%)
Bedrijfslevenoude methode-7-7-7-6
Bedrijfslevennieuwe methode-9,6-8,2-7,9-7,0
Overheidoude methode-5-5-4-3
Overheidnieuwe methode-6,4-4,8-4,1-2,9

De gecorrigeerde loonverschillen in de nieuwe methode zijn nauwkeuriger en hebben een kleinere onzekerheidsmarge dan bij de oude methode. Desondanks is bij de overheid de trend van kleiner wordende gecorrigeerde loonverschillen vergelijkbaar tussen de oude en de nieuwe methode. En het niveau van het gecorrigeerde loonverschil bij de overheid is alleen in 2014 anders. In de andere jaren is het gecorrigeerde loonverschil bij de overheid in de oude en de nieuwe methode vrijwel gelijk. Bij het bedrijfsleven is er meer verschil. De trend tussen 2016 en 2020 is bij het bedrijfsleven in de nieuwe methode vergelijkbaar met die in de oude methode. Maar de gecorrigeerde loonverschillen zijn bij het bedrijfsleven wel iets groter geworden in de nieuwe methode. In 2014 was dat 2,6 procentpunt groter, terwijl het in de andere jaren ongeveer 1 procentpunt was. Daarmee zijn de verschillen tussen de oude en nieuwe methode wat betreft de gecorrigeerde loonverschillen tussen mannen en vrouwen bij het bedrijfsleven relatief klein, maar wel groter dan bij de overheid. Dit komt overeen met de bevindingen in de eerdere paragrafen in dit hoofdstuk dat de veranderingen van de onderzoekspopulatie voor het bedrijfsleven groter waren dan voor de overheid.

5.5 Conclusie

Verandering van methode gaat altijd gepaard met verandering van de uitkomsten. Doordat de onderzoekspopulatie in de nieuwe methode beperkt is tot reguliere banen, is deze kleiner geworden dan bij de oude methode. Dat onder de werknemers van de onderzoekspopulatie volgens de nieuwe methode minder jongeren, meer ouderen en minder deeltijdbanen onder 12 uur per week zijn, is te verklaren vanuit aanpassingen van de onderzoekspopulatie. De ongecorrigeerde en gecorrigeerde loonverschillen tussen mannen en vrouwen in het bedrijfsleven en bij de overheid kennen relatief kleine verschillen tussen de oude en nieuwe methode, zowel wat betreft niveau als wat betreft de trend. Daarmee heeft de verandering van de methode van de Monitor Loonverschillen slechts beperkte gevolgen gehad voor de uitkomsten.