Auteur: C. van Bruggen
Dierlijke mest en mineralen 2022

3. Rekenmethodiek graasdieren

Door een lager stikstofgehalte en een hoger fosforgehalte van het gevoerde ruwvoer daalde de stikstofexcretie maar steeg de fosfaatexcretie van rundvee in 2022 vergeleken met 2021.

3.1 Ruwvoer en krachtvoer

Runderen, schapen, geiten, paarden en pony’s krijgen in hoofdzaak ruwvoer aangevuld met krachtvoer. Het ruwvoer wordt in Nederland geteeld en bestaat voornamelijk uit graskuil, hooi, snijmaïskuil en weidegras. Het krachtvoer omvat mengvoeders, enkelvoudige krachtvoergrondstoffen, melk(poeder) en vochtrijk krachtvoer. Bij schapen, geiten, paarden en pony’s wordt krachtvoer verstrekt in de vorm van mengvoer. Bij rundvee wordt het krachtvoer voor circa 90 procent verstrekt als mengvoer en voor de rest als enkelvoudige krachtvoergrondstoffen en vochtrijk krachtvoer. Vochtrijk krachtvoer bestaat vooral uit bijproducten van de levensmiddelenindustrie met een lager drogestofgehalte dan het mengvoer. 

Het voerverbruik van graasdieren is gebaseerd op de voederbehoefte van het dier en de landelijke beschikbaarheid aan voedermiddelen. Bij het voerverbruik wordt rekening gehouden met 2 procent voerverliezen voor droge en vochtrijke krachtvoeders en 5 procent voor geconserveerd ruwvoer. De voerverliezen worden bij het voerverbruik opgeteld waarbij wordt aangenomen dat de voerverliezen in de mest terechtkomen (zie ook Van Bruggen en Gosseling, 2019).

Omdat er in de melkveehouderij grote verschillen bestaan tussen de rantsoenen op zandgronden en in veen- en kleigebieden maakt de Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (WUM) voor de berekening van de excretiefactoren van melk- en kalfkoeien en het bijbehorende jongvee onderscheid in twee regio's: Zuid-Oost Nederland en Noord-West Nederland. In regio Noord-West is het aandeel snijmaïs in het rantsoen relatief klein en in Zuid-Oost relatief groot. Regio Noord-West bestaat uit de provincies Groningen, Friesland, Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland en de regio Zuid-Oost bestaat uit de provincies Drenthe, Overijssel, Flevoland, Gelderland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. Figuur 3.1.1 laat het verschil zien in de rantsoensamenstelling van melk- en kalfkoeien tussen de beide regio’s.

3.1.1 Rantsoensamenstelling van melkkoeien in Noord-West en Zuid-Oost Nederland in 2022
 Graskuil en hooi (% van droge stof)Snijmais (% van droge stof)Vers gras (% van droge stof)Eiwitarm krachtvoer (% van droge stof)Eiwitrijk krachtvoer (% van droge stof)Vochtrijk krachtvoer (% van droge stof)
Noord-West501072355
Zuid-Oost3625616125

Ruwvoer

De totale beschikbaarheid en het verbruik van graskuil en hooi is gebaseerd op de resultaten van het CBS-onderzoek naar graslandgebruik. Het verbruik van snijmaïs wordt berekend op basis van de opbrengst per hectare in het Bedrijveninformatienet (BIN) van Wageningen Economic Research en het areaal snijmaïs in de Landbouwtelling, verminderd met 4 procent conserveringsverlies (Schröder et al., 2018). Voor de berekening van het snijmaïsverbruik zijn gegevens over voorraadmutaties in het BIN niet tijdig beschikbaar. Daarom is het verbruik gebaseerd op de gemiddelde opbrengst per hectare over de afgelopen vier jaar vermenigvuldigd met het areaal van het jaar voorafgaand aan het verslagjaar. Op deze manier worden sterke, niet realistische, schommelingen in het verbruik vermeden die in de praktijk worden opgevangen door voorraadvorming en -onttrekking. 

Het verbruik van weidegras wordt berekend uit de resterende voederbehoefte van graasdieren na vervoedering van alle andere verbruikte voeders. De weidegrasproductie wordt dus berekend als restpost waarin alle onnauwkeurigheden samenkomen. In de loop der jaren is het totale aandeel van geconserveerde ruwvoeders zoals graskuil en snijmaïskuil en van krachtvoer steeds verder toegenomen waardoor weidegras inmiddels een kleine voercomponent is. Hierdoor hebben kleine veranderingen in het verbruik van geconserveerd ruwvoer en krachtvoer al een sterk effect op de opname van weidegras. Omdat de versgrasopname in omvang beperkt is, is de invloed daarvan op het eindresultaat gering. 

Hoewel er jaarlijks behoorlijke fluctuaties optreden in de productie van weidegras en geconserveerd gras, neemt de productie van weidegras per hectare sinds 1990 af ten gunste van geconserveerd gras (Figuur 3.1.2). Enkele oorzaken zijn een toename van de periode waarin de koeien op stal staan en mede daardoor een steeds groter verbruik van geconserveerd ruwvoer (snijmaïs, graskuil en hooi) in de weideperiode. Door de gunstige groeiomstandigheden in 2021 viel de oogst aan graskuil in dat jaar hoog uit. In 2022 lag de oogst weer op het niveau van eerdere jaren.

3.1.2 Graslandproductie netto
 Graskuil (miljoen kg droge stof)Hooi (miljoen kg droge stof)Weidegras (miljoen kg droge stof)
199043364455430
200042533003906
201051391832929
202055371982618
202170012042082
202254662291701

Figuur 3.1.3 laat zien dat de opbrengst van snijmaïs per hectare sinds het begin van de jaren negentig is toegenomen van krap 12 ton droge stof per hectare tot ca. 16 ton per hectare. De omvang van de snijmaïsoogst in 2022 is nog een voorlopig cijfer en speelt geen rol in de excretieberekening over 2022. Het definitieve cijfer over de omvang van de snijmaïsoogst in 2022 wordt toegepast in de excretieberekening over 2023.

3.1.3 Snijmaïsoogst per hectare
 Snijmaisoogst per hectare (kilogram droge stof per hectare)
199011709
200013833
201015595
202016772
202116678
2022*15717
* Voorlopig cijfer

De samenstelling van ruwvoer is gebaseerd op gegevens van Eurofins Agro. Dit bedrijf bepaalt van een groot aantal monsters van kuilvoer en vers gras de voederwaarde en de mineralengehalten. Variaties in mineralengehalten tussen verschillende jaren worden veroorzaakt door weers- en groeiomstandigheden (temperatuur en vocht) en verschillen in bemesting. Voor hooi worden vaste voederwaarden aangehouden omdat het aandeel in het rantsoen zeer gering is.
In Tabel 3.1.4 is de hoeveelheid van het verbruikte voer weergegeven en in Tabel 3.1.5 de samenstelling. Voor geconserveerd voer wordt er normaliter van uitgegaan dat tot en met de weideperiode voer wordt verstrekt dat in het voorgaande jaar is geoogst. In de stalperiode van circa half oktober tot en met 31 december wordt dan gerekend met de samenstelling van het voer dat in dat jaar is geoogst. 

In studies naar de forfaitaire stikstofexcretie is de ruwvoersamenstelling gedifferentieerd naar gangbaar en extensief graslandbeheer (Tamminga et al., 2000; 2004; 2009; Heeres-Van der Tol, 2002). De samenstelling van extensief beheerd grasland is toegepast in de excretieberekeningen van zoog-, mest- en weidekoeien, jongvee ouder dan 1 jaar en schapen. Vanaf 2015 is de samenstelling van graskuil bestemd voor schapen gebaseerd op de samenstelling van kuilmonsters die zijn geselecteerd op de maaidatum die geldt voor natuurgrasland (na 15 juni) en celwandgehalte (zie ook Van Bruggen, 2016). 

3.1.4 Verbruik van graasdiervoeders1) in 2022 (mln kg)
Verbruik
Graskuil voor rundvee, schapen en geiten (droge stof)6 627
Grashooi voor rundvee, schapen en geiten (droge stof)161
Graskuil voor paarden en pony's (droge stof)86
Grashooi voor paarden en pony's (droge stof)69
Graszaadstro voor paarden en pony's (droge stof)11
Snijmaïskuil voor rundvee, schapen en geiten (droge stof)2 853
Weidegras voor rundvee en schapen (droge stof)1 611
Weidegras voor paarden en pony's (droge stof)90
Rundveekrachtvoer - eiwitarm2)2 746
Rundveekrachtvoer - eiwitrijk2)3)1 172
Volle melk voor opfok jongvee106
Krachtvoer voor rosévleeskalveren en vleesstieren431
Startmelk voor rosévleeskalveren en vleesstieren 17
Kunstmelk voor witvleeskalveren298
Melkvervangmix voor witvleeskalveren393
Vochtrijk krachtvoer voor rundvee (droge stof)620
Krachtvoer voor schapen23
Kunstmelk voor geitenbokjes4
Krachtvoer voor geiten234
Krachtvoer voor paarden en pony's38
1) Inclusief voeders voor vleeskalveren.
2) Inclusief aanvullende voeders en enkelvoudig vervoederde krachtvoedergrondstoffen.
3) Eiwitkernvoeders en overig eiwitrijk voer met minimaal 120 g DVE (Darm Verteerbaar Eiwit) per kg droge stof.

3.1.5a Samenstelling van graasdiervoeders in 2022
Stikstof (N)Fosfor (P)Kalium (K)VEM1)
g/kg droge stofg/kg droge stofg/kg droge stofaantal/kg
Graskuil oogst 202125,83,730,6891
Graskuil oogst 202226,63,328,9921
Grashooi21,12,734,1790
Graskuil en hooi in de stalperiode26,03,530,0901
Graskuil en hooi in de weideperiode25,63,730,7889
Graskuil en hooi extensief grasland in de stalperiode2)23,33,429,6857
Graskuil en hooi extensief grasland voor schapen2)19,03,224,7728
Graskuil voor paarden en pony's20,53,325,2
Grashooi voor paarden en pony's14,12,518,5
Graszaadstro voor paarden en pony's9,81,718,3
Snijmaïskuil oogst 202111,21,89,6989
Snijmaïskuil oogst 202211,01,610,0983
Snijmaïskuil in de stalperiode11,11,79,8986
Snijmaïskuil in de weideperiode11,21,89,6989
Weidegras van regulier beheerd grasland voor rundvee31,23,629,8960
Weidegras extensief grasland3) voor rundvee en schapen25,03,229,8900
Weidegras voor paarden en pony's29,13,929,0
Vochtrijk krachtvoer totaal24,03,38,91 000
Vochtrijk krachtvoer voor melkvee25,03,48,9
Vochtrijk krachtvoer voor vleesvee16,23,08,8
1) Voederwaarde uitgedrukt in Voedereenheden Melk (VEM).
2) Mest-, weide- en zoogkoeien en schapen krijgen graskuil en hooi van laag bemest grasland. 
3) Jongvee ouder dan 1 jaar, mest-, weide- en zoogkoeien en schapen krijgen weidegras van laag bemest grasland.

3.1.5b Samenstelling van graasdiervoeders in 2022
Stikstof (N)Fosfor (P)Kalium (K)VEM1)
g/kgg/kgg/kgaantal/kg
Rundveekrachtvoer - eiwitarm2)27,24,210,4960
Rundveekrachtvoer - eiwitrijk2)3)36,45,012,5960
Startmelk voor rosévleeskalveren en vleesstieren 33,05,920,4
Opfokvoer voor rosévleeskalveren32,55,510,8
Groei- en afmestvoer voor rosévleeskalveren25,94,610,7
Opfokvoer voor vleesstieren42,75,710,8
Groei- en afmestvoer voor vleesstieren25,94,610,7
Kunstmelk voor witvleeskalveren27,45,915,9
Melkvervangmix witvleeskalveren24,13,04,0
Krachtvoer voor schapen24,93,811,7
Kunstmelk voor geitenbokjes34,07,016,0
Krachtvoer voor geiten27,64,69,0
Krachtvoer voor paarden en pony's4)22,35,511,7
1) Voederwaarde uitgedrukt in Voedereenheden Melk (VEM).
2) Inclusief aanvullende voeders en enkelvoudig vervoederde krachtvoedergrondstoffen.
3) Eiwitkernvoeders en overig eiwitrijk voer met minimaal 120 g DVE (Darm Verteerbaar Eiwit) per kg droge stof.
4) Gewogen gemiddelde samenstelling van diverse typen krachtvoeders.

Krachtvoer

Onder krachtvoer vallen mengvoer, enkelvoudig vervoederde krachtvoergrondstoffen, vochtrijk krachtvoer en kunstmelk(poeder). 

Voerleveranciers zijn verplicht om leveringen van mengvoer en enkelvoudig voer voor rundvee te rapporteren aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). In de leveringen van mengvoer wordt aangegeven voor welke diergroep het voer bestemd is. In de overzichten van mengvoerleveringen komen soms ook leveringen voor van ruwvoer en vochtrijk krachtvoer. Om gedeeltelijke dubbeltellingen met gegevens uit andere bronnen te vermijden, wordt hiervoor gecorrigeerd. Voor de afzet van vochtrijk krachtvoer en de verdeling over rundvee en varkens wordt geen gebruik gemaakt van de geregistreerde voerleveringen. Deze gegevens worden jaarlijks beschikbaar gesteld door de Circular Feed Association (CFA). 

Bij de berekening van excretiefactoren voor de stal- en weideperiode in de regio’s Noord-West  en Zuid-Oost Nederland wordt voor melkvee onderscheid gemaakt in eiwitarm en eiwitrijk krachtvoer. Voor de bepaling van de afzetvolumes aan eiwitarm en eiwitrijk krachtvoer worden gegevens van Wageningen Economic Research gebruikt waarbij de afzet van mengvoer is ingedeeld naar het gehalte aan Darm Verteerbaar Eiwit (DVE). Voeders met een DVE-gehalte tot en met 115 gram DVE per kg zijn beschouwd als eiwitarm en voeders met 120 gram DVE of meer als eiwitrijk. De afzetgegevens zijn gecombineerd met gegevens over de stikstof-, fosfor- en kaliumgehalten van mengvoer per DVE-gehalte van Wageningen Livestock Research. Ten slotte is de berekende samenstelling van eiwitrijk en eiwitarm krachtvoer gekalibreerd met de samenstelling van melkveevoer in de gegevens van RVO.

Voor de verschillende categorieën vleesvee wordt gewerkt met vaste hoeveelheden opfok- en afmestvoer in het rantsoen. De samenstelling van opfok- en afmestvoer voor rosévleeskalveren en vleesstieren is gebaseerd op gegevens van RVO. De gemiddelde samenstelling van het aan witvleeskalveren verstrekte voer is gebaseerd op informatie van de kalversector. Het kaliumgehalte van het mengvoer wordt incidenteel bijgesteld.

3.2 Dierlijke productie

De vastlegging van mineralen in dierlijke producten is afhankelijk van het productieniveau van melk en vlees en van de mineralengehalten van die producten. De mineralengehalten van dierlijke producten worden jaarlijks afgestemd op de forfaitaire waarden in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Nieuwe gegevens over het levend gewicht van graasdieren en de gehalten aan stikstof, fosfor en kalium komen incidenteel beschikbaar. De samenstelling van dierlijke producten is weergegeven Tabel 3.2.1. 

3.2.1 Gewicht en samenstelling van graasdieren en van dierlijke producten in 2022
Gewicht (Gew) (kg)Stikstof (N) (g/kg)Fosfor (P) (g/kg)Kalium (K) (g/kg)Bron [Gew] [N] [P] [K]
Kalf, geboortegewicht 4429,48,002,05[1] [2] [2] [3]
Vleeskalf, blank, begingewicht4429,48,002,05[2] [2] [3]
Vleeskalf, rosé, begingewicht5029,48,002,05[5] [2] [2] [3]
Vleeskalf, blank 27027,37,201,67[4] [6] [7] [6]
Vleeskalf, rose33026,46,851,69[8] [6] [9] [6]
Vleesstier, begingewicht 5029,48,002,05[5] [2] [2] [3]
Vleesstier op 12 maanden45028,57,501,91[10] [10] [10] [3]
Vleestier, eindgewicht-kruisling 62527,07,401,91[11] [10] [12] [3]
Vleesstier, eindgewicht-zuiver vleesras 70027,07,401,91[11] [10] [12] [3]
Jongvee, 1 jaar 32024,17,402,00[13] [13 [12] [3]
Jongvee, 2 jaar en ouder 54023,17,402,00[14] [13] [12] [3]
Melkkoe 65022,57,402,00[14] [13] [12] [3]
Zoog-, mest- en weidekoe65022,57,402,00[15] [13] [12] [3]
Fokstier van 1 jaar40025,67,402,00[12] [2] [12] [3]
Fokstier van 3,5 jaar 1 10025,37,402,00[12] [2] [12] [3]
Volwassen schaap 7525,07,801,70[15] [15] [11] [15]
Schaap - vleeslam4226,25,201,70[11] [16] [16] [15]
Melkgeit 7524,07,901,70[8] [13] [11] [15]
Geiten - vleeslam924,06,301,70[8] [13] [16] [15]
Paard54029,97,502,00[17] [17] [17] [3]
Pony28529,97,502,00[17] [17] [17] [3]
Melkproductie per melkkoe per jaar1)8 9685,60,991,60[18] [18] [19] [15]
Melkproductie per melkgeit per jaar1 0005,01,122,00[8] [11] [11] [15]
Wolproductie per schaap per jaar31220,111,45[11] [15] [15] [15]
1) Wordt jaarlijks geactualiseerd.
N.B. Het gewicht van dieren is het levend gewicht.
[1] Tamminga et al. (2004).
[2] Jongbloed et al. (1985).
[3] Jongbloed et al. (1984).
[4] Bewerkting van data van Stichting Brancheorganisatie Kalversector over karkasgewicht en aanhoudingspercentage.
[5] KWIN (2022).
[6] Heeres - van der Tol en Gerrits (1999).
[7] Kemme et al. (2004).
[8] Bikker et al. (2019).
[9] Kemme et al. (2003).
[10] Heeres - van der Tol (2001).
[11] Kemme et al. (2005a).
[12] Van der Hoek (1987).
[13] Tamminga et al. (2000).
[14] Handreiking Bedrijfsspecifieke Excretie melkvee, 2022.
[15] IKC (1993).
[16] Jongbloed en Kemme (2002b).
[17] Kemme et al. (2005b).
[18] Rijksdiest voor Ondernemend Nederland (RVO).
[19] Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO).

3.3 Mineralenexcretie

De excretiefactoren voor graasdieren zijn weergegeven in Tabel 3.3.1.

3.3.1 Excretiefactoren van graasdieren in 2022 (kg/dier/jaar)
StalperiodeStalperiodeStalperiodeWeideperiodeWeideperiodeWeideperiodeGehele jaarGehele jaarGehele jaar
Stikstof (N)Fosfaat (P2O5)Kali (K2O)Stikstof (N)Fosfaat (P2O5)Kali (K2O)Stikstof (N)Fosfaat (P2O5)Kali (K2O)
Noord- en West-Nederland (graskuilrantsoen) Vrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar29,87,341,24,40,95,534,28,246,7
Noord- en West-Nederland (graskuilrantsoen) Vrouwelijk jongvee, 1 jaar en ouder49,913,772,518,04,628,067,918,3100,5
Noord- en West-Nederland (graskuilrantsoen) Melk- en kalfkoeien totaal1)77,322,789,268,620,389,4145,943,0178,6
Noord- en West-Nederland (graskuilrantsoen) Melk- en kalfkoeien - excretie in de stal77,322,789,248,314,362,9125,637,0152,1
Noord- en West-Nederland (graskuilrantsoen) Melk- en kalfkoeien - excretie in de wei20,36,026,520,36,026,5
Zuid- en Oost-Nederland (snijmaïsrantsoen) Vrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar27,06,634,82,80,63,529,87,238,3
Zuid- en Oost-Nederland (snijmaïsrantsoen) Vrouwelijk jongvee, 1 jaar en ouder50,213,872,514,33,722,264,517,594,7
Zuid- en Oost-Nederland (snijmaïsrantsoen) Melk- en kalfkoeien totaal1)77,522,284,059,217,574,3136,739,7158,3
Zuid- en Oost-Nederland (snijmaïsrantsoen) Melk- en kalfkoeien - excretie in de stal77,522,284,045,513,557,1123,035,7141,1
Zuid- en Oost-Nederland (snijmaïsrantsoen) Melk- en kalfkoeien - excretie in de wei13,74,017,213,74,017,2
Nederland - rundvee voor de melkveehouderijVrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar28,16,937,43,40,74,331,57,641,7
Nederland - rundvee voor de melkveehouderijMannelijk jongvee jonger dan 1 jaar30,96,741,9
Nederland - rundvee voor de melkveehouderijVrouwelijk jongvee, 1-2 jaar50,113,872,515,84,124,665,917,997,1
Nederland - rundvee voor de melkveehouderijMannelijk jongvee, 1-2 jaar78,122,9107,3
Nederland - rundvee voor de melkveehouderijVrouwelijk jongvee, 2 jaar en ouder50,113,872,516,04,124,866,117,997,3
Nederland - rundvee voor de melkveehouderijMelk- en kalfkoeien totaal1)77,422,486,263,218,780,8140,641,1167,0
Nederland - rundvee voor de melkveehouderijMelk- en kalfkoeien - excretie in de stal77,422,486,246,713,859,6124,136,2145,8
Nederland - rundvee voor de melkveehouderijMelk- en kalfkoeien - excretie in de wei16,54,921,216,54,921,2
Nederland - rundvee voor de melkveehouderijStieren voor de fokkerij, 2 jaar en ouder78,122,9107,3
Nederland - rundvee voor de vleesproductieWitvleeskalveren17,74,213,8
Nederland - rundvee voor de vleesproductieRosévleeskalveren26,88,521,9
Nederland - rundvee voor de vleesproductieVrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar27,76,836,33,20,74,030,97,540,3
Nederland - rundvee voor de vleesproductieMannelijk jongvee (incl. ossen) jonger dan 1 jaar30,76,821,7
Nederland - rundvee voor de vleesproductieVrouwelijk jongvee, 1-2 jaar50,113,872,515,33,923,765,417,796,2
Nederland - rundvee voor de vleesproductieMannelijk jongvee (incl. ossen), 1-2 jaar54,115,738,5
Nederland - rundvee voor de vleesproductieVrouwelijk jongvee, 2 jaar en ouder50,113,872,515,33,923,865,417,796,3
Nederland - rundvee voor de vleesproductieMannelijk jongvee (incl. ossen), 2 jaar en ouder54,115,738,5
Nederland - rundvee voor de vleesproductieZoog-, mest- en weidekoeien, 2 jaar en ouder34,911,057,843,712,069,678,623,0127,4
Schapen (ooien)2)1,30,51,912,33,420,013,63,921,9
Geiten (melkgeiten)2)19,15,916,4
Paarden40,815,653,135,713,145,876,528,798,9
Pony's16,16,121,719,56,925,435,613,047,
1) In de weideperiode van melkkoeien (mei-oktober) kan sprake zijn van opstallen of beweiden. 
2) Excretie per moederdier, inclusief de excretie van lammeren, mannelijke dieren en opfokdieren.

Melk- en kalfkoeien 

De voederbehoefte, de samenstelling van het voerrantsoen en de vastlegging van stikstof en fosfor worden jaarlijks geactualiseerd. Met ingang van 2017 wordt ook het fosforgehalte van de geproduceerde melk jaarlijks aangepast (Van Bruggen, 2018; Koning en Šebek, 2019). Voor de andere categorieën runderen, schapen en geiten worden alleen de voederwaarden en de mineralengehalten van het voer jaarlijks aangepast.

De totale melkproductie is de som van de melkleveringen aan fabrieken en de melk die achterblijft op de boerderij voor bijvoorbeeld de productie van boerderijzuivel en de opfok van kalveren. Voor de melk die achtergehouden wordt op de boerderij wordt gebruikgemaakt van het BIN. Het BIN heeft echter nog geen cijfer voor 2022 en daarom is de achterhouding van melk op de boerderij gebaseerd op het gemiddelde van de laatste vijf jaar: 2,3 procent. 

De melkproductie per koe wordt normaliter berekend door de totale melkproductie te delen door het aantal melkkoeien in de Landbouwtelling. Er wordt daarbij van uitgegaan dat het aantal melkkoeien in de Landbouwtelling representatief is voor het gemiddeld aantal melkkoeien in het jaar. In jaren met een sterke toe- of afname van het aantal melkkoeien in de loop van het jaar wordt bij de berekening van de melkproductie per koe het gemiddeld aantal dieren gecorrigeerd (Van Bruggen en Gosseling, 2019). 
De uitgangspunten voor de berekening van de voederbehoefte van melkkoeien en jongvee en voor de vastlegging van mineralen in dierlijke producten zijn afgestemd met de Handreiking Bedrijfsspecifieke Excretie (BEX). Van het aantal kalveren dat gedurende het leven van de koe wordt geboren, wordt het eerste kalf berekend als vastlegging bij de vaars (jongvee van 1 jaar en ouder). 

Om het voerverbruik van melkkoeien te berekenen, wordt gebruik gemaakt van een voerbalans. Daarbij wordt uitgegaan van vaste kengetallen voor het voerverbruik van rundvee (exclusief melk- en kalfkoeien), schapen, geiten, paarden en pony’s (zie ook Van Bruggen en Gosseling, 2019). Na verdeling van het benodigde krachtvoer en ruwvoer over rundvee (exclusief melk- en kalfkoeien) en over schapen, geiten, paarden en pony’s wordt de rest van het beschikbare voer (circa 70 procent) aan melk- en kalfkoeien toebedeeld. In de voederbehoefte die bij melk- en kalfkoeien dan nog resteert, wordt voorzien door vers gras. Het verbruik van vers gras door melkkoeien wordt dus berekend als restpost waarin alle onzekerheden in de aannames terechtkomen. Het percentage melkkoeien dat weidegang krijgt neemt de laatste jaren toe, maar het aantal uren weidegang per etmaal daalt. Hierdoor neemt het gemiddeld aantal uren weidegang per melkkoe jaarlijks af. Door deze trend is het verbruik van vers gras door melkkoeien inmiddels een kleine voercomponent. Doordat het verbruik van vers gras relatief gering is en een restpost in de voerbalans, kan het verbruik van jaar op jaar forse schommelingen vertonen (zie ook Van Bruggen, 2018). Omdat het verbruik in omvang beperkt is, is de invloed daarvan op het eindresultaat gering. De excretie van melkkoeien is weergegeven in Tabel 3.3.2.

3.3.2 Mineralenexcretie van melk- en kalfkoeien
Noord- en West NederlandNoord- en West NederlandZuid- en Oost NederlandZuid- en Oost NederlandNederlandNederland
202120222021202220212022
VEM-behoefte (kVEM)kVEM6 8406 8757 0857 1256 9807 020
Weidegrasopnamekg droge stof/dier/jaar707549786462752499
Graskuil- en hooi-opnamekg droge stof/dier/jaar3 3233 6342 2122 7862 6883 150
Snijmaïskuilopnamekg droge stof/dier/jaar8287542 0311 8741 5151 394
Vochtrijk krachtvoeropnamekg droge stof/dier/jaar394348394348394348
Eiwitarm krachtvoeropnamekg/dier/jaar1 8821 9471 3121 3481 5561 604
Eiwitrijk krachtvoeropname kg/dier/jaar3934039631003719746
Vastlegging melkkoekg/dier/jaar292829282928
Vastlegging kalfkg/dier/jaar313131313131
Vastlegging melkkg/dier/jaar8 5618 6879 0549 1798 8438 968
Stikstofopname (N)kg/dier/jaar199,0195,7189,4189,1193,5192,0
Fosforopname (P)kg/dier/jaar26,927,826,026,926,427,3
Kaliumopname (K)kg/dier/jaar164,4162,2146,7146,1154,3153,0
Stikstofvastlegging (N)kg/dier/jaar49,649,852,452,551,251,4
Fosforvastlegging (P)kg/dier/jaar8,99,19,49,59,29,3
Kaliumvastlegging (K)kg/dier/jaar13,814,014,614,814,314,5
Stikstofexcretie (N)kg/dier/jaar149,3145,9137,0136,7142,3140,6
Fosfaatexcretie (P2O5)2)kg/dier/jaar41,143,037,839,739,341,1
Kali-excretie (K2O)3)kg/dier/jaar181,4178,6159,2158,3168,7167,0
1) Inclusief enkelvoudige krachtvoedergrondstoffen en mineralenmengsels.
2) De omrekenfactor voor P in P2O5 is 2,29.
3) De omrekenfactor voor K in K2O is 1,205.

Excretie in stal en weide

Om gasvormige stikstofverliezen uit opgeslagen mest en weidemest van melkkoeien te kunnen berekenen moet de excretie in de stal en in de wei afzonderlijk worden bepaald. Hiertoe worden voor de stal- en voor de weideperiode afzonderlijk excretiefactoren vastgesteld. In de weideperiode van melkkoeien zal een deel van de excretie in de stal plaatsvinden, afhankelijk van de toegepaste vorm van beweiding. De informatie over toegepaste beweiding is afkomstig uit de Landbouwtelling waarin jaarlijks wordt gevraagd naar de periode dat de melkkoeien een bepaalde vorm van beweiding hebben gekregen. De volgende beweidingssystemen worden hierbij onderscheiden: dag en nacht weiden, alleen overdag weiden en permanent opstallen. Bij dag en nacht weiden en bij overdag weiden wordt gevraagd naar het aantal uur weiden per etmaal. Er wordt van uitgegaan dat de hoeveelheid mest die in de stal terechtkomt evenredig is met het aantal uren per etmaal dat de dieren op stal staan. Gegevens over de weidegang in 2022 zijn nog niet beschikbaar en daarom gelijk gehouden aan de weidegang in 2021 (Tabel 3.3.3). 

3.3.3 Weidegang van melkkoeien en jongvee in 2022*
EenheidNederland gemiddeldNoord en West NederlandZuid en Oost Nederland
Dag en nacht weiden van melkkoeien% van het aantal melkkoeien10156
Beperkt weiden van melkkoeien% van het aantal melkkoeien646564
Permanent opstallen van melkkoeien% van het aantal melkkoeien262030
Dag en nacht weiden van melkkoeienuren per etmaal17
Beperkt weiden van melkkoeienuren per etmaal7
Mest in opslag bij dag en nacht weiden% van de geproduceerde mest28
Mest in opslag bij beperkt weiden% van de geproduceerde mest71
Melkkoeienaantal dagen geweid155165150
Bedrijven met weiden van jongvee jonger dan 1 jaar% van het aantal bedrijven384633
Bedrijven met weiden van jongvee van 1 jaar of ouder% van het aantal bedrijven636959
Jongvee jonger dan 1 jaar1)aantal dagen geweid304025
Jongvee 1 jaar of ouder1)aantal dagen geweid859575
* Voorlopige cijfers, gebaseerd op 2021.
1) Het aandeel van jongvee op bedrijven zonder beweiding is in de cijfers verrekend. 

De uitgangspunten voor overig rundvee, schapen, geiten, paarden en pony’s zijn beschreven in Van Bruggen en Gosseling (2019).

3.4. Mestproductiehoeveelheid

De hoeveelheid mest per dier is gedefinieerd als de hoeveelheid mest in kilogram die na enkele maanden bewaring aanwezig is in de stalopslag, inclusief voerresten, schoonmaakwater en vermorst drinkwater, maar exclusief het gebruik van strooisel als stro, zaagsel en houtkrullen. Voor weidend vee komt daar nog de hoeveelheid mest bij die deze dieren produceren wanneer ze in de wei lopen. Alle weidemest wordt gerekend als dunne mest. De mestproductiefactoren voor rundvee zijn afgestemd op de resultaten van het BedrijfsBegrotingsProgramma Rundveehouderij (BBPR) van Wageningen UR Livestock Research (Van Bruggen, 2011, zie ook Van Bruggen en Gosseling, 2019). De factoren voor de mestproductie per dier zijn weergegeven in Tabel 3.4.1.

3.4.1 Mestproductiefactoren van graasdieren in 2022 (kg/dier/jaar)
StalperiodeWeideperiode1)Totaal
Rundvee voor de melkveehouderijVrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar4 8002005 000
Rundvee voor de melkveehouderijMannelijk jongvee jonger dan 1 jaar5 0005 000
Rundvee voor de melkveehouderijVrouwelijk jongvee, 1 jaar en ouder10 5002 00012 500
Rundvee voor de melkveehouderijMelk- en kalfkoeien regio ZuidOost18 00012 00030 000
Rundvee voor de melkveehouderijMelk- en kalfkoeien regio ZuidOost - in de stal18 0009 00027 000
Rundvee voor de melkveehouderijMelk- en kalfkoeien regio ZuidOost - in de wei3 0003 000
Rundvee voor de melkveehouderijMelk- en kalfkoeien regio NoordWest17 00012 00029 000
Rundvee voor de melkveehouderijMelk- en kalfkoeien regio NoordWest - in de stal17 0009 00026 000
Rundvee voor de melkveehouderijMelk- en kalfkoeien regio NoordWest - in de wei3 0003 000
Rundvee voor de melkveehouderijStieren voor de fokkerij, 2 jaar en ouder12 50012 500
Rundvee voor de vleesproductieWitvleeskalveren2 8002 800
Rundvee voor de vleesproductieRosévleeskalveren4 5004 500
Rundvee voor de vleesproductieVrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar4 8002005 000
Rundvee voor de vleesproductieMannelijk jongvee (incl. ossen) jonger dan 1 jaar4 5004 500
Rundvee voor de vleesproductieVrouwelijk jongvee, 1 jaar en ouder10 5002 00012 500
Rundvee voor de vleesproductieMannelijk jongvee (incl. ossen), 1 jaar en ouder10 00010 000
Rundvee voor de vleesproductieZoog-, mest- en weidekoeien, 2 jaar en ouder7 0008 00015 000
Schapen (ooien)2)1402 4002 540
Geiten (melkgeiten)2)1 3001 300
Paarden5 2003 3008 500
Pony's2 1002 1004 200
1) In de weideperiode van melkkoeien (mei-oktober) kan sprake zijn van opstallen of weiden. 
2) Excretie per moederdier, inclusief de excretie van lammeren, mannelijke dieren en opfokdieren.
N.B. De mest van rundvee is berekend als dunne mest uitgezonderd de stalmest van zoog-, mest- en weidekoeien. Stalmest van schapen, geiten, paarden en pony's is vaste mest, weidemest is berekend als dunne mest.