Auteur: C. van Bruggen
Dierlijke mest en mineralen 2022

1. Inleiding

Het CBS berekent jaarlijks de mestproductie en de excretie van stikstof en fosfaat van de Nederlandse veestapel. De mestproductie en mineralenexcretie worden berekend door excretiefactoren in kilogram per dier en per jaar te vermenigvuldigen met het aantal dieren in de Landbouwtelling. 
De excretiefactoren worden jaarlijks vastgesteld door de Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (WUM). De resultaten worden gebruikt voor evaluatie van het Nederlandse mestbeleid en door de Emissieregistratie (ER). In de Emissieregistratie werkt een groot aantal organisaties samen met als doel het jaarlijks vaststellen van de emissies naar lucht, water en bodem. De excretie van stikstof en fosfaat in dierlijke mest en de gevoerde rantsoenen zijn hiervoor belangrijke gegevens. Een teveel aan stikstof en fosfaat kan tot ongewenste effecten leiden zoals eutrofiëring van het oppervlaktewater, vermesting van natuurgebieden en verzuring van de bodem via emissies van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx). Daarnaast vervluchtigt een deel van de uitgescheiden stikstof in de vorm van het broeikasgas lachgas (N2O). Ten slotte is de samenstelling van de gevoerde rantsoenen van belang voor berekeningen van de methaanemissie (CH4) uit geproduceerde mest en door pens- en darmfermentatie.

De WUM valt sinds 2021 onder de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM). Het doel van de WUM is om jaarlijks excretiefactoren vast te stellen per diercategorie volgens een vaste rekenmethodiek. De excretiefactoren worden door het CBS gebruikt in de berekening van de landelijke mineralenexcretie en mestproductie. De WUM is samengesteld uit medewerkers van Wageningen Economic Research, Wageningen Livestock Research en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). 

Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de rekenmethodiek op hoofdlijnen.
In Hoofdstuk 3 zijn de rekenmethodiek en de uitgangspunten weergegeven voor de berekening van de excretie en de mestproductie van graasdieren. 
Hoofdstuk 4 beschrijft de rekenmethodiek en de uitgangspunten voor de berekening van de excretie en de mestproductie van staldieren.
Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van de Landbouwtelling als basis van het aantal bedrijven, de diercategorieën waarvoor de mestproductie wordt berekend en het aantal dieren per categorie.
Hoofdstuk 6 toont de belangrijkste resultaten per diergroep en gaat kort in op de gasvormige verliezen die optreden tijdens mestopslag. Ten slotte zijn enkele resultaten van de stikstof- en fosfaatproductie weergegeven naar regio en bedrijfstype.