Auteur: Hans Schmeets
De lage deelname aan de samenleving in Heerlen

6. Conclusies en discussie

In dit essay is ingegaan op de deelname aan de samenleving, waarbij Heerlen is vergeleken met het landelijke beeld en met diverse grotere gemeenten. Het beschrijven van ontwikkelingen, en vooral de duiding daarvan, is niet eenvoudig. De laatste jaren is er veel gebeurd dat invloed heeft gehad op een groot aantal participatievormen. Vooral maatregelen om de Covid-19 pandemie te bestrijden hebben een sterke wissel gelegd op de onderlinge contacten zowel binnen als buiten georganiseerd verband. Ook is er veel commotie geweest in de politiek, zoals de toeslagenaffaire en de politieke nasleep daarvan, hetgeen ook zichtbaar is in de het dalende vertrouwen van de burgers in de politiek. Tegen deze achtergronden is een geringere deelname aan de samenleving te verwachten.

De interpretatie van de geschetste ontwikkelingen is echter lastig door de wijze waarop de vragen in de enquête SSW  zijn geformuleerd. De deelname aan politieke acties bestrijkt een periode van vijf jaar. Dat betekent dat in de afgelopen jaren slechts een deel van de crisisjaren daar onder vallen. Indachtig deze contexten zien we dat bepaalde ontwikkelingen er op wijzen dat de participatie de afgelopen 10 jaar is gedaald: minder burencontact, minder vrijwilligers, minder activiteiten binnen verenigingen. Bij andere onderdelen is de daling minder duidelijk te zien, zoals bij het vriendencontact. Bij een aantal participatievormen heeft geen afname plaatsgevonden: het contact met de familie, het geven van hulp aan andere mensen, het lidmaatschap van verenigingen, de deelname aan politieke acties en het stemmen bij verkiezingen.

In welke mate Heerlen in de pas loopt met deze landelijke ontwikkelingen is niet bekend. Het aantal personen dat elk jaar in Heerlen benaderd wordt om deel te nemen aan het onderzoek ‘Sociale samenhang en Welzijn’ is te klein om daarover uitspraken te doen. Wel mogelijk is om Heerlen te vergelijken met andere gemeenten op basis van gemiddelden van de periode 2012 tot en met 2022 die gebaseerd zijn op bijna 450 personen. Dan blijkt dat Heerlen vooral achterblijft in het meedoen met de samenleving bij het geven van hulp aan anderen, het vrijwilligerswerk, en de deelname aan verenigingen. Ook op andere terreinen, de contacten met familie, vrienden en buren, en de deelname aan politiek, scoort Heerlen lager dan het landelijke gemiddelde alsook ten opzichte van de 93 grote gemeenten. De achterliggende mechanismen die hierbij van belang zijn, zijn niet eenvoudig aan te wijzen. En verklaringen in de vorm van oorzaken en gevolgen zijn met de beschikbare data niet goed mogelijk. Hoewel ook een aantal andere Limburgse gemeenten op sommige onderdelen lage participatiescores laten zien, geldt dat niet voor de volle breedte zoals in Heerlen. Heerlen neemt dus ook in het Limburgse landschap een atypische positie in. De sociaaleconomische positie van Heerlen, zoals het opleidingsniveau en het te besteden inkomen, is in Heerlen beduidend geringer dan landelijk. Ook wonen in Heerlen meer ouderen en meer immigranten dan gemiddeld in Nederland. Deze aspecten bieden echter nauwelijks meer zicht op  de achterstandspositie in het meedoen met de samenleving in Heerlen. Een lichte uitzondering hierop is de politieke participatie: Heerlen zou in de deelname aan politieke acties en de opkomst een flink aantal posities opschuiven op de gemeenteladder. Naar andere, aanvullende, inzichten  dient derhalve gezocht te worden. Redenen voor de lage deelname aan de samenleving liggen wellicht in het verleden. De mijnen hadden grote gevolgen voor het sociale leven in Heerlen (zie Knotter, 2012). De bevolking in Heerlen nam fors toe door instroom van Duitsers, Polen, Slovenen, Italianen, Spanjaarden en Marokkanen. Daarnaast kwamen uit andere delen van Nederland arbeiders naar Heerlen om in de mijnen te werken. Dat waren zowel  de laaggeschoolden die voornamelijk ‘ondergronds’ werkzaam waren als de hoger geschoolden die ‘bovengronds’  in bestuursfuncties terecht kwamen. In Heerlen-noord woonden vooral de ‘ondergrondsen’ en in Heerlen-zuid de ‘bovengrondsen’.  Heerlen was een rijke en bruisende stad, maar dat veranderde snel na de mijnsluitingen, met als gevolg werkloosheid en armoede.

In de jaren zeventig ontstond, net zoals in andere grensgemeenten waaronder Vaals en Kerkrade, ook in Heerlen een toestroom van Duitse immigranten. Deze Duitse grensmigranten die in Nederland kwamen wonen bleven veelal hun sociale netwerken in Duitsland behouden (zie ook Glas en Mulder, 2018). Ze gingen vanwege de woningmarkt vlak over de grens wonen, maar bleven in Duitsland werken, brachten hun kinderen ook daar naar school, en bleven ook daar aan het verenigingsleven deelnemen. Er waren weinig impulsen om in hun nieuwe woongebied te investeren in sociale contacten, mede vanuit de gedachte dat ze op termijn weer zouden remigreren naar Duitsland. Investeren in het meedoen met de samenleving in Heerlen en in andere aan Duitsland grenzende gemeenten lag dus minder voor de hand.

Putnam (2007) heeft gewezen op negatieve effecten van een groter aandeel immigranten op de participatie. Niet alleen heeft de diversiteit gevolgen voor bijvoorbeeld de sociale contacten tussen de Nederlandse en andere herkomstgroepen, maar ook voor de onderlinge contacten tussen de mensen die tot de Nederlandse groep behoren. Deze ‘constrict-theorie’ zou voor Heerlen ook breder toepasbaar kunnen zijn. De instroom van werknemers als gevolg van de mijnen bleef immers niet beperkt tot de buitenlandse groepen. Ook uit andere delen van Nederland was er veel instroom van werknemers en hun gezinnen, zowel laag- als hooggeschoolden. Dit roept de vraag op in welke mate al deze groepen, afkomstig van Nederland en van andere landen, geïntegreerd waren in de oorspronkelijke bevolking woonachtig in vooral het huidige noordelijke deel van de stad. Het taalgebruik kan hierbij een rol spelen. Cornips en Van den Hengel (2018) geven aan dat er in Heerlen een soort ’mijnwerkerstaal’ is ontstaan. Met de mijnen kwam migratie op gang vanuit andere delen in Nederland, veelal personen die geen Limburgs dialect spraken, en dat ook niet aan hun kinderen konden meegeven. Heerlen is dan ook een stad waar een veel groter deel dan in andere Limburgse steden en dorpen geen dialect sprak in de twintigste eeuw. Taal kan een verbindende factor zijn of niet: sociale contacten komen moeizamer op gang indien er een taalbarrière is. Mogelijk heeft dit geresulteerd in een tegenstelling tussen de Heerlense bevolking die onderling in het dialect communiceerde, en de grote out-groep die vooral Nederlands of Duits sprak en kleinere groepen die Italiaans of Pools spraken. En dat taal in Heerlen, en in Heerlen-noord in het bijzonder, een sterkere belemmerende factor voor de onderlinge contacten was en is, dan bijvoorbeeld in de gemeenten Vaals en Kerkrade waar van oudsher een overgrote meerderheid een dialect spreekt dat veel raakvlakken heeft met de dialecten die respectievelijk in het aangrenzende Aken en Herzogenrath worden gebruikt.

Veel meer historisch onderzoek is nodig om dergelijke mechanismen te staven. Met de beschikbare data vanaf 2012 is dit niet mogelijk. Maar er zijn wel aanwijzingen dat de constrict-theorie ook op Heerlen toepasbaar is. Volgens Putnam trekken mensen zich als gevolg van een grotere diversiteit terug in hun schulp, zoals schildpadden, en worden argwanend ten opzichte van anderen. In Heerlen is er veel wantrouwen, vooral onderling, maar ook in instituties. En, zoals aangetoond, is dit onderlinge vertrouwen gerelateerd aan alle participatievormen. Personen die vinden ‘dat je niet voorzichtig genoeg kunt zijn in de omgang met andere mensen’ hebben minder sociale contacten, minder binding met organisaties en met de politiek, en geven minder hulp aan andere mensen. Daar bovenop is ook het wantrouwen van de goede bedoelingen van publieke en politieke instituties, zoals rechters, de politie en de Tweede Kamer, een voedingsbodem voor het achterblijven bij de deelname aan de samenleving.

Het mijnverleden en de geschetste gevolgen daarvan, alsook de toename van de grensmigranten hebben mogelijk bijgedragen dat Heerlen nog steeds achterblijft in het geven van hulp andere mensen, de inzet als vrijwilliger en de binding met verenigingen. En dit valt niet snel te veranderen. Er is bovendien ook vraag nodig. Indien er bijvoorbeeld geen verenigingen of organisaties zijn, is er ook geen behoefte aan vrijwilligers.

In het tweede en derde kwartaal van 2020 is een aanvullend onderzoek gehouden in de gemeente Heerlen. Deze personen zijn in het eerste kwartaal van 2022 nogmaals benaderd. Uiteindelijk hebben daar 619 personen aan meegedaan. Landelijke trends in deze perioden laten zien dat de verschuivingen gering zijn, met als uitzondering een daling van het burencontact met 7 procentpunt en een afname van het vrijwilligerswerk met 4 procentpunt. De resultaten van het aanvullende onderzoek volgen grotendeels deze landelijke trends. Een uitzondering is de sterke daling, met 7 procentpunt, van het vriendencontact in Heerlen. Dit betekent dat er geen enkele indicaties zijn dat het verrichten van klussen heeft bijgedragen aan de onderlinge contacten, het helpen van anderen, het doen van vrijwilligerswerk, de band met het verenigingsleven en aan acties om de politiek te beïnvloeden. De kanttekening hierbij is echter dat de omvang van de onderzoeksgroep klein is, en dat het lastig is om met de vraagstellingen veranderingen op de korte termijn vast te stellen. Ten slotte zijn de verschuivingen onderzocht voor de twee deelgebieden: Heerlen-noord en Heerlen-zuid. Aangezien vooral in het zuidelijke woongebied de participatie is gedaald, zijn de discrepanties sterk gereduceerd. Statistisch blijft alleen de lagere gerapporteerde opkomst bij verkiezingen in Heerlen-noord ten opzichte va Heerlen-zuid overeind.

In het volgende essay komt het welzijn van de Heerlenaren aan de orde. Eerder is ingegaan op het geringe welzijn van Heerlen: het ervaren geluk en de tevredenheid met het eigen leven is lager dan gemiddeld (Schmeets en Tummers, 2022). En dat geldt ook voor het bredere persoonlijke welzijn. Door gegevens van de afgelopen drie jaar toe te voegen wordt onderzocht of veranderingen die Heerlen inneemt hebben plaatsgevonden. En bovendien worden de relaties tussen vertrouwen, participatie en het welzijn gelegd.