Monitoring werkgelegenheid en toegevoegde waarde in de circulaire economie

2. Methodeoverzicht

Om het belang van de circulaire economie in Nederland in kaart te brengen wordt gekeken naar verschillende economische indicatoren, de werkgelegenheid, productiewaarde en toegevoegde waarde. De huidige CBS methode die wordt toegepast voor het monitoren van deze indicatoren bestaat uit drie aparte benaderingen, de milieusector-benadering, de bedrijfstak-benadering en de goederengroep-benadering. Deze drie benaderingen zullen afzonderlijk worden toegelicht in hoofdstukken 2.2, 2.3 en 2.4. Eerst zal in hoofdstuk 2.1 worden ingegaan op hoe de circulaire economie nu door het CBS is afgebakend. De circulaire economie is namelijk een erg breed en veelomvattend begrip, om hier grip op te krijgen is een heldere afbakening noodzakelijk. De verschillende benaderingen dekken gedeeltelijk dezelfde economische activiteiten. Eventuele dubbeltellingen worden echter uitgesloten, zodat elke economische activiteit slechts één keer wordt meegenomen in de raming. De drie benaderingen samen geven nog geen volledige dekking van de circulaire activiteiten in de economie. In hoofdstuk 3 wordt daarom ingegaan op een mogelijk aanvullende benadering om de nog ontbrekende circulaire activiteiten in kaart te brengen.

2.1 Afbakening van de circulaire economie

De circulaire economie is een onderwerp waar zowel nationaal als internationaal veel aandacht voor is, maar er is geen algemeen aanvaarde definitie van de circulaire economie. Dit wordt duidelijk gemaakt door Kirchherr et al. (2017), die 114 definities van de circulaire economie verzamelde. Daarnaast is het een heel breed begrip waar tal van verschillende economische activiteiten toe worden gerekend. Hierdoor is het lastig om een eenduidige afbakening van de circulaire economie te maken en blijft er ruimte voor discussie als het gaat om het afbakenen van circulaire activiteiten.

De economische indicatoren van de circulaire economie worden door het CBS in kaart gebracht vanuit het perspectief van de aanbieder van producten, en dus niet van de gebruikers. Een bedrijf wordt als circulair beschouwd als de economische activiteit van een bedrijf resulteert in het aanbieden van een (deels) circulair product. Bij het in kaart brengen van andere economische sectoren, zoals de hernieuwbare energiesector, is dit uitgangspunt vrij logisch. In de hernieuwbare energiesector (CBS, 2020) worden onder andere producenten van hernieuwbare energie en isolatiebedrijven meegenomen, maar niet de huishoudens en bedrijven die hernieuwbare energie inkopen (in plaats van conventionele energie1)) of hun gebouw laten isoleren. In de circulaire economie is dit onderscheid onduidelijker en worden bijvoorbeeld bedrijven die circulair inkopen (zoals bouwbedrijven) of bedrijven die proberen hun materiaalgebruik te verminderen als circulair gezien.

Naast bovenstaande conceptuele afbakening is het praktisch bijna onmogelijk om alle gebruikers van circulaire producten of alle bedrijven die iets bijdragen aan een meer circulaire economie, bijvoorbeeld door middel van materiaalbesparing of het scheiden van afval, in kaart te brengen. Immers, ieder bedrijf zal proberen onnodig materiaalgebruik te voorkomen omdat dit kosten bespaart. Vervolgens zou voor ieder bedrijf bepaald moeten worden hoeveel circulaire producten zij inkopen of hoeveel materiaal zij besparen om te bepalen in hoeverre een bedrijf tot de circulaire economie gerekend kan worden. Alhoewel dit soort activiteiten bijdragen en misschien zelfs noodzakelijk zijn om de economie meer circulair te maken vallen deze activiteiten buiten de scope voor het samenstellen van de economische indicatoren.

Door beleidsmakers wordt een onderscheid gemaakt tussen de transitie naar een meer circulaire economie en de energietransitie. Daarom worden, ondanks dat de energietransitie bijdraagt aan het verminderen van het gebruik van fossiele energiedragers en dus als circulair zou kunnen worden bestempeld, economische activiteiten die vallen binnen de energietransitie niet gemonitord als onderdeel van de circulaire economie in deze studie.

Om de economische activiteiten die tot de circulaire economie behoren te identificeren en te classificeren wordt de R-ladder van het PBL gehanteerd. De R-ladder geeft een systematisch overzicht van de verschillende R-strategieën (Potting et al., 2016). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de biotisch en abiotische kringloop. De abiotische strategieën worden weergegeven in de R-ladder van het PBL en de biotische strategieën worden weergegeven in de R-ladder van Moerman2). In het vervolg van dit rapport worden met de term R-ladder zowel de biotische als abiotische ladder bedoeld.

  

2.2 Milieusector-benadering

De eerste benadering voor het monitoren van de economische indicatoren van de circulaire economie is op basis van de milieusector-statistiek, welke jaarlijks door het CBS wordt samengesteld als onderdeel van het verplichte Europese statistische programma. De milieusector omvat alle economische activiteiten gericht op milieubescherming en het beheer van natuurlijke grondstoffen, die worden geclassificeerd op basis van de CEPA en CReMA classificatie. Daarnaast worden de economische activiteiten geclassificeerd naar bedrijfstak volgens de SBI-indeling. In de milieusector-statistiek worden de economische variabelen werkgelegenheid, toegevoegde waarde, productiewaarde en export geraamd. Relevante economische activiteiten kunnen dus direct uit de milieusector-statistiek worden afgeleid zonder verdere bewerkingen.

De scope van de milieusector is aan de ene kant breder dan de circulaire economie omdat er bijvoorbeeld ook milieubeschermingsactiviteiten onder vallen die niet tot de circulaire economie behoren, zoals activiteiten gericht op de bescherming van de biodiversiteit en het landschap. Aan de andere kant is de milieusector op het gebied van het beheer van grondstoffen een stuk nauwer afgebakend dan de circulaire economie (CBS, 2019). Zo worden reparatie-activiteiten als belangrijk onderdeel van de circulaire economie gezien omdat hiermee de levensduur van producten wordt verlengd, maar vallen reparatie-activiteiten grotendeels buiten de scope van de milieusector. In tabel 2.1 wordt een overzicht gepresenteerd van economische activiteiten die tot de milieusector behoren aan de hand van de CEPA en CReMA indeling. Bij iedere categorie wordt aangegeven of deze tot de circulaire economie behoort.

Tabel 2.1.1 Classificatie van milieuactiviteiten volgens de CEPA indeling en eventuele toewijzing aan de circulaire economie.
Classification of Environmental Protection Activities (CEPA)CE
1: Bescherming van omgevingslucht en klimaatx
2: Afvalwaterbeheerv
3: Afvalbeheerv
4: Bescherming en sanering van bodem, grondwater en oppervlaktewaterx
5: Beperking van geluidshinder en trillingenx
6: Bescherming van de biodiversiteit en het landschapx
7: Bescherming tegen stralingx
8: Onderzoek en ontwikkelingx
9: Overige milieubeschermende maatregelenx

Tabel 2.1.2 Classificatie van milieuactiviteiten volgens de CReMA indeling en eventuele toewijzing aan de circulaire economie.
Classification of Resource Management Activities (CReMA)CE
10: Beheer van watervoorraden v
11: Beheer van natuurlijke bosgebieden v
12: Beheer van wilde flora en fauna x
13: Beheer van energiebronnen
13 A: Productie van energie uit hernieuwbare bronnen x
13 B: Warmte/energie besparing en beheer x
13 C: Minimalisatie van het gebruik van fossiele bronnen als grondstof v
14: Beheer van mineralen v
15: Onderzoek en ontwikkeling v
16: Overige maatregelen grondstofbeheer v
1) Onder CReMA 10 vallen naast activiteiten die bijvoorbeeld gericht zijn op waterbesparing ook de werkzaamheden van waterschappen op het gebied van het op peil houden van de waterstand en het voorkomen van overstromingen. Alhoewel het hier gaat om het beheer van natuurlijke hulpbronnen lijkt hier een minder directe link te zijn met de circulaire economie. Deze laatste activiteit zou bij de volgende update buiten beschouwing gelaten kunnen worden.


De productie van energie uit hernieuwbare bronnen (CReMA 13a) en energiebesparing (CReMA 13b) vallen onder de energietransitie en worden daarom uitgesloten (zie hoofdstuk 2.1). De minimalisatie van het gebruik van fossiele bronnen als grondstof (CReMA 13c) wordt wel meegenomen als onderdeel van de circulaire economie. Hieronder valt bijvoorbeeld de productie van biobased producten, zoals bioplastics. Het beheer van wilde flora en fauna (CReMA 12) zou mogelijk een link kunnen hebben met de circulaire economie, denk bijvoorbeeld aan het tegengaan van overbevissing. Echter, in de praktijk wordt hier nauwelijks data voor samengesteld omdat dit erg lastig te onderscheiden is van de bescherming van biodiversiteit (CEPA 6). Bij een activiteit als het beheer van watervoorraden kan bijvoorbeeld gedacht worden aan waterbesparende maatregelen.

2.3 Bedrijfstak-benadering

De tweede benadering is gebaseerd op data uit de nationale rekeningen, welke de officiële overzichtsstatistiek vormen van de nationale economie. Voorbeelden van macro-economische indicatoren uit de nationale rekeningen zijn het nationaal inkomen, de economische groei, werkgelegenheid en het overheidstekort. De begrippen en classificaties die gehanteerd worden in de nationale rekeningen zijn internationaal gestandaardiseerd en vastgelegd in het systeem van nationale rekeningen (UN et al., 2009), waardoor vergelijking tussen landen mogelijk is.

Onderdeel van de nationale rekeningen zijn aanbod- en gebruiktabellen waaruit onder andere de productiewaarde en toegevoegde waarde per bedrijfstak kan worden afgeleid. Ook worden binnen de nationale rekeningen verschillende satellietrekeningen samengesteld, waaronder de arbeidsrekeningen. Zoals de naam doet vermoeden, bevat de arbeidsrekening gegevens over de werkgelegenheid per bedrijfstak, en is deze consistent met de nationale rekeningen3). De voor CE beleid relevante economische indicatoren over toegevoegde waarde, productiewaarde en werkgelegenheid kunnen dus uit de nationale rekeningen worden afgeleid.

De nationale rekeningen geven een volledige weergave van alle economische activiteiten binnen de Nederlandse economie. Het voordeel hiervan is dat, om de circulaire economie in kaart te brengen, het enkel een kwestie is van de juiste economische activiteiten selecteren die relevant zijn in de circulaire economie. Het nadeel daarentegen is dat de nationale rekeningen erop gericht zijn om de economie op nationaal niveau in kaart te brengen. Hierdoor is het detailniveau ontoereikend om alle specifieke circulaire activiteiten te identificeren in de nationale rekeningen.
Vanuit de nationale rekeningen kan er een eerste selectie van circulaire activiteiten worden gemaakt op basis van bedrijfstakken. Een aantal bedrijfstakken omvatten economische activiteiten die volledig aan de circulaire economie kunnen worden toegeschreven. Voor een enkele bedrijfstak geldt dat niet alle economische activiteiten binnen deze bedrijfstak circulair zijn, maar dat het toch mogelijk is om het aandeel circulaire activiteiten af te leiden. Dit zal later worden toegelicht. Tabel 2.2 geeft een overzicht van de bedrijfstakken uit de nationale rekeningen die, volledig of grotendeels, tot de circulaire economie behoren. Daarnaast wordt er per bedrijfstak aangegeven als er sprake is van overlap met circulaire activiteiten die geraamd worden vanuit de milieusector, of als er activiteiten binnen de bedrijfstak plaatsvinden die niet tot de circulaire economie behoren en die dus niet worden meegenomen in de raming.

Tabel 2.2. Bedrijfstakken die, volledig of grotendeels, behoren tot de circulaire economie
SBI 1)OmschrijvingOpmerking
33Reparatie en installatie van machines en apparatenInstallatie activiteiten worden niet meegenomen.
37Afvalwaterinzameling en -behandelingWordt volledig meegenomen via de milieusector-benadering
38Afvalinzameling en –behandeling, voorbereiding tot recyclingWordt volledig meegenomen via de milieusector-benadering
43.11Slopen van bouwwerken
46.77Groothandel in afval en schroot
47.79Winkels in antiek en tweedehands goederenExclusief antiek
77.1Verhuur en lease van auto's, consumentenartikelen, machines en overige roerende goederen
95Reparatie van computers en consumentenartikelen
1) De SBI-indeling komt niet volledig overeen met de bedrijfstak-indeling die door het CBS gehanteerd wordt in de nationale rekeningen, de SBI-indeling kent namelijk meer detail dan waarop de nationale rekeningen worden samengesteld. De benoemde SBI-codes omvatten bij benadering, en niet helemaal één op één, de bedrijfstakken die worden meegenomen voor het ramen van de economische indicatoren.

Voor de bovenstaande bedrijfstakken geldt dus dat de werkgelegenheid, toegevoegde waarde en productiewaarde wordt meegenomen als onderdeel van de circulaire economie. Voor de bedrijfstak reparatie en installatie van machines en apparaten (SBI 33) geldt dat er met behulp van onderliggende brondata onderscheid wordt gemaakt tussen installatie en reparatie activiteiten4). Bij winkels in antiek en tweedehands goederen wordt op vergelijkbare wijze de handel in antiek uitgesloten.

2.4 Goederengroep-benadering

In de nationale rekeningen worden economische activiteiten dus geclassificeerd naar bedrijfstak. Per bedrijfstak wordt ook bepaald welke goederen en diensten er worden geleverd, de zogeheten goederengroepen. Deze informatie wordt weergegeven in de aanbodtabel. Zo kunnen uit de aanbodtabel niet alleen de productiewaarde en toegevoegde waarde worden afgeleid voor bedrijfstakken, maar kan ook binnen iedere bedrijfstak de productiewaarde per goederengroep worden bepaald. Zo kunnen er ook circulaire activiteiten in kaart worden gebracht binnen bedrijfstakken die niet via de bedrijfstak-benadering zijn meegenomen.

De goederengroep-indeling in de nationale rekeningen is gedetailleerder dan de bedrijfstak-indeling, waardoor er op basis van goederengroepen meer verschillende type circulaire activiteiten kunnen worden geïdentificeerd. Er is echter ook een nadeel, en dat is dat enkel de productiewaarde direct uit de aanbodtabel kan worden afgeleid. De gerelateerde werkgelegenheid en toegevoegde waarde moeten vervolgens worden geraamd. In tabel 2.3 wordt een overzicht gegeven van het type circulaire activiteiten die kunnen worden geïdentificeerd op basis van de goederengroep-indeling. In bijlage A wordt een volledig overzicht gegeven van de goederengroepen in de nationale rekeningen die als circulair worden beschouwd. Deze goederengroep-benadering wordt niet ingezet op bedrijfstakken die al via de bedrijfstak-benadering meegenomen worden, dit om dubbeltellingen te voorkomen.

Tabel 2.3 Type circulaire activiteiten die kunnen worden geïdentificeerd op basis van de goederengroep-indeling

Algemene omschrijving:
  • Allerlei reparatie en onderhoudsactiviteiten, zoals auto's, apparaten, meubels, et cetera.
  • Verkoop van tweedehands goederen, waaronder tweedehands auto’s
  • Kleding en textielwasserijen, autowasstraat, e.d. 
  • Reiniging van objecten (excl. Interieurreiniging)
  • Verhuur en lease van producten en voertuigen (excl. de verhuur van woningen en bedrijfsgebouwen en immateriële activa)
  • E-boeken en online kranten, dagbladen en tijdschriften

Voor het type circulaire activiteiten uit tabel 2.3 kan per bedrijfstak de productiewaarde worden afgeleid maar moet voor de toegevoegde waarde en werkgelegenheid een aparte raming worden gemaakt. Per goederengroep wordt de zogeheten hoofdproducent bepaald, dat wil zeggen de bedrijfstak waar dat specifieke product, dienst of goed, voornamelijk wordt geproduceerd. Zo is bijvoorbeeld de bedrijfstak reparatie en installatie van machines en apparaten (SBI 33) de hoofdproducent van de goederengroep reparatie, onderhoud en installatie van machines (goederengroep 3312900, zie bijlage A). De eerste twee cijfers van de goederengroep komen overeen met die van de ‘hoofdproducent’. Voor alle relevante hoofdproducenten worden ratio’s berekent voor de gegenereerde toegevoegde waarde en benodigde werkgelegenheid per eenheid productiewaarde. De benodigde data hiervoor komt uit de nationale rekeningen. Door de ratio’s in te zetten op de productiewaarde van de bijbehorende goederengroep wordt er een raming gemaakt van de werkgelegenheid en toegevoegde waarde. 


Er is voor gekozen om de ratio’s voor de werkgelegenheid en toegevoegde waarde te bepalen aan de hand van de hoofdproducent van het product, en niet aan de hand van de bedrijfstak waar het product daadwerkelijk is geproduceerd. De reden hiervoor is dat de hoofdproducent naar verwachting de meest realistische ratio’s weergeeft voor het type goederengroep dat wordt geproduceerd. Zo kan het zijn dat er in de landbouw als nevenactiviteit reparatie activiteiten worden uitgevoerd. De akkerbouw is veel kapitaalintensiever dan reparatie activiteiten en kent daardoor een andere verdeling tussen werkgelegenheid, productiewaarde en toegevoegde waarde.

1) Dit zou betekenen dat voor ieder Nederlands bedrijf bepaald moet worden welk deel van de gebruikte energie hernieuwbaar is en welk deel conventioneel. Op basis hiervan zou dan een aandeel van het bedrijf meegenomen moeten worden onder de hernieuwbare energiesector, ongeacht de daadwerkelijke economische activiteiten van het bedrijf.
2) In het rapport van Royal HaskoningDHV (2020) wordt uitgebreider ingegaan op beide ladders (zie pagina’s 37-39).
3) De werkgelegenheid kan op vier manieren worden gekwantificeerd, het aantal werkzame personen, het aantal banen van werkzame personen, het aantal arbeidsjaren (waarbij deeltijdbanen zijn omgerekend tot het equivalent van voltijdbanen) en het arbeidsvolume op basis van het totaal aantal gewerkte uren.
4) Hiervoor wordt data uit de productiestatistiek gebruikt, welke gebruikt wordt om de nationale rekeningen samen te stellen. In de productiestatistiek bestaat er wel onderscheid tussen installatie en reparatie activiteiten, dit wordt later in de nationale rekeningen samengevoegd in één bedrijfstak. Op basis van de productiestatistiek wordt voor ieder jaar een aandeel reparatie en installatie bepaald, welke vervolgens ingezet wordt op SBI 33.