Auteur: Mariska Dank, Cath van Meurs, Jeroen van Tessel, Marius Reitsema
Monitor Duurzame Agro-grondstoffen 2021

5. Aspecten

5.1 Duurzaamheid

Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar te brengen, aldus de definitie van de VN-commissie Brundtland uit 1987. In het Brundtland-rapport ‘Our common future’ wordt een verbinding gelegd tussen economische groei, milieuvraagstukken en armoede- en ontwikkelingsproblematiek. Het rapport stelt dat armoede een belemmering vormt voor duurzaam gebruik van de natuurlijke omgeving en dat integratie van natuurbehoud en economische ontwikkeling nodig is voor duurzame ontwikkeling. Bij duurzame ontwikkeling is dus sprake van een ideaal evenwicht tussen ecologische, economische en sociale belangen. Alle ontwikkelingen die op technologisch, economisch, ecologisch, politiek of sociaal vlak bijdragen aan een gezonde aarde met welvarende bewoners en goed functionerende ecosystemen, zijn duurzaam.

Onder het begrip ‘duurzaamheid’ kan men veel verstaan. Om consumenten, handelaren en producenten te helpen bij het maken van de keuze voor de aanschaf van een duurzaam product bestaan er inmiddels diverse standaarden die aangeven of de agro-grondstof duurzaam verbouwd of geproduceerd is. Standaarden voor de zakelijke markt, zoals Global Good Agricultural Practice (Global Gap) en Business Social Compliance Intiative (BSCI), zijn niet herkenbaar voor de consument. Standaarden voor de consumentenmarkt, zoals Fairtrade-Max Havelaar, Forest Stewardship Council, Utz Certified, EKO-keurmerk en Beter Leven zijn wel herkenbaar aan een keurmerk op de verpakking. Duurzaamheidskeurmerken richten zich op welzijn van mens en dier, eerlijke handel en natuur en milieu. Om voor een keurmerk in aanmerking te komen, moet de productie van een agro-grondstof aan bepaalde voorwaarden voldoen. Tussen de keurmerken bestaan verschillen en overeenkomsten. Vaak zijn keurmerkorganisaties lid van de International Social and Environmental Accreditation and Labeling Alliance (ISEAL Alliance), die als missie het versterken van geloofwaardige effectieve duurzaamheidsstandaarden heeft.

Over de kwaliteit van keurmerken kan discussie bestaan. Voor palmolie en soja is onderzoek gedaan door IUCN-nl en Profundo naar verschillende aspecten van duurzaamheid bij verschillende certificaten voor de genoemde agrogrondstoffen.

Duurzaamheid en ontbossing

Jaarlijks gaat er wereldwijd areaal bos verloren. Het is voornamelijk de landbouw die deze wereldwijde ontbossing veroorzaakt (FAO, 2016). Vaak wordt de productie van palmolie en soja genoemd als oorzaak van de ontbossing. Nederland behoort tot de grootste importeurs van palmolie en soja ter wereld. Een duurzame productie van deze agro-grondstoffen kan bijdragen aan het verminderen en uiteindelijk voorkomen van verdere ontbossing en aan het beschermen van natuurlijke ecosystemen, van biodiversiteit en van gebieden met een hoge beschermingswaarde, de zogenaamde “High Conservation Value areas” op en rond gecertificeerde productiegebieden (boerderijen en plantages). Er wordt steeds vaker onderscheid gemaakt tussen ontbossingsvrij en conversievrij. Conversievrij gaat verder dan ontbossingsvrij, waarbij niet alleen bos maar ook savanne, weidegebieden en wetlands niet mogen worden omgezet in soja- of palmolieplantages.

Nederlandse marktpartijen hebben zich gecommitteerd aan concrete mijlpalen op weg naar een maximaal gebruik van duurzaam geproduceerde grondstoffen voor de Nederlandse markt, wat vastgelegd is in verschillende convenanten. Het CBS hanteert in de Monitor Duurzame Agro-grondstoffen de definitie van duurzaamheid zoals die binnen de verschillende convenanten is vastgesteld. De meeste afspraken baseren zich op een of meerdere keurmerken.

IUCN-NL en soja: ontbossing

De eisen die de diverse keurmerken stellen om ontbossing bij de productie te voorkomen kunnen aanzienlijk verschillen als het gaat om criteria voor bosbescherming. Voor soja gaat het hier om de duurzaamheidskeurmerken die voldoen aan de FEFAC Soy Sourcing Guidelines. Voor de Nederlandse diervoederindustrie gelden die als minimumeisen voor de verantwoorde soja die in diervoeders verwerkt wordt. Anno 2021 zijn 19 standaarden goedgekeurd volgens de FEFAC Soy Sourcing Guidelines. In 2019 voerde Profundo in opdracht van IUCN-NL een benchmark-onderzoek uit naar de meest gebruikte duurzaamheidsstandaarden. Wat betreft het voorkomen van ontbossing laten de duurzaamheidsstandaarden verschillende interpretaties zien. Sommigen zetten in op nationale wetgeving door alleen illegale ontbossing te verbieden. Anderen hanteren een duidelijk verbod op ontbossing dat wordt toegepast op alle inheemse vegetatie en waarbij geen conversie voor sojaproducten is toegestaan na een bepaalde cutoff datum. De standaarden ISCC Plus en RTRS omvatten de meeste criteria over bossen, wetlands en behoud van biodiversiteit, evenals het hoogste zekerheidsniveau.

IUCN-NL en palmolie: biodiversiteit

Voor palmolie wordt RSPO als enige duurzaamheidskenmerk gebruikt in Nederland. RSPO certificering omvat een totaalverbod op ontbossing voor de productie van duurzame palmolie. Daarnaast moeten bossen met grote sociale en milieutechnische waarde (zogenoemde HCV en HCS bossen) die in de buurt van palmplantages liggen worden beschermd. Tevens is er binnen het RSPO ook een totaalverbod op palmplantages op veenland. (DASPO, 2021).

In 2019 publiceerde IUCN een benchmark waarin zes veel gebruikte certificeringssystemen voor duurzame palmolie werden beoordeeld op het aspect van behoud van de biodiversiteit. Van de zes beoordeelde systemen is RSPO het enige systeem dat op het moment in Nederland door DASPO wordt gehanteerd. De certificeringssystemen zijn op verschillende aspecten beoordeeld.  Om een aantal te noemen: bescherming biodiversiteit, instandhouding habitat, voorkoming sterfte onder diersoorten die onder druk staan, wederopbouw van de natuurlijk habitat en het betrekken van de lokale bevolking bij de bescherming van de biodiversiteit. Tot slot is er ook gekeken naar of de verschillende systemen ook daadwerkelijk waarmaken wat wordt beloofd.

Uit de benchmark bleek dat het RSPO het beste scoort op zowel de bescherming van de biodiversiteit (70 procent van maximaal mogelijke score) als ook de zekerheid dat het systeem doet wat het beloofd te doen (85 procent van de maximale score). RSPO scoort bijvoorbeeld erg sterk op de bescherming van de biodiversiteit. Dat geldt ook voor het voorkomen van habitatfragmentatie. Op de andere aspecten van de benchmark scoort RSPO op deelaspecten sterk terwijl andere deelaspecten ruimte laten zien voor verbetering. In vergelijking met de andere vijf certificeringssystemen RSPO scoort beduidend hoger. (IUCN-NL, 2019)

Een van de aanbevelingen van IUCN-NL in het rapport is dat spelers in de aanbodketen voor de Palmolie moeten vragen naar RSPO gecertificeerde palmolie.

Hout en duurzaamheid

Legaal hout is gekapt en verhandeld volgens de geldende wet- en regelgeving van het land van herkomst. Legaal hout is niet hetzelfde als duurzaam hout. Duurzaam hout is hout dat aantoonbaar afkomstig is uit duurzaam beheerde bossen. Dit zijn bossen waarbij de ecologische functie van het bos als leefomgeving van planten –en diersoorten in stand wordt gehouden. Daarnaast wordt er bij duurzaam bosbeheer rekening gehouden met sociale aspecten, zoals de rechten van bosarbeiders. Voor de instandhouding van het bos is het van belang dat het bos economische waarde krijgt, zodat het beschermd kan worden tegen de omzetting naar onder andere soja- en palmolieplantages. Duurzaam hout is voorzien van een certificaat of logo. Er zijn twee internationale keurmerken die duurzaam bosbeheer aantoonbaar en transparant maken, FSC en PEFC (inclusief het Maleisische MTCS). Deze keurmerken zijn goedgekeurd binnen het duurzaam inkoopbeleid van de overheid.

5.2 Valideren van de monitoring

Voor de Monitor Duurzame Agro-grondstoffen 2021 heeft het CBS gekeken naar de voortgang van de verduurzaming voor de grondstoffen palmolie, soja en hout. De monitoring van de voortgang van verduurzaming zelf wordt uitgevoerd door andere organisaties. Het CBS heeft beoordeeld in hoeverre de manier waarop de monitoring is uitgevoerd voldoende valide is en betrouwbare resultaten oplevert. Hierbij is alleen het proces gevalideerd.

Alle stappen in het proces moeten op een correcte manier worden uitgevoerd om tot betrouwbare resultaten te komen. De methode op basis waarvan de organisaties de monitoring uitvoeren is onderzocht door rapporten te bestuderen, gesprekken met betrokkenen te voeren en bevindingen terug te koppelen. Op deze wijze is een zo goed mogelijk beeld verkregen van de manier waarop de voortgang van de verduurzaming gemonitord wordt.

Bij het beoordelen van de monitoring is in het bijzonder gekeken naar de volgende onderdelen:

  • onderzoeker/onderzoeksinstituut
  • dataverzameling
  • onderzoekspopulatie
  • gehanteerde methoden
  • rapportage

Deze onderdelen zijn beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • validiteit
  • betrouwbaarheid
  • reproduceerbaarheid en documentatie
  • objectiviteit
  • representativiteit

5.2.1 Validiteit

Voor een goede interpretatie van de resultaten is het van belang dat de populatie duidelijk afgebakend en omschreven is. Ook is het van belang na te gaan in hoeverre de populatie waarover uitspraken wordt gedaan aansluit bij de populatie waarover gegevens zijn verzameld. De dataverzameling en onderzoeksmethode zijn valide wanneer ze ook daadwerkelijk informatie opleveren over de variabelen die men wil waarnemen. De resultaten in de rapportage zijn valide wanneer correcte conclusies worden getrokken op basis van de waarnemingen die antwoord geven op de onderzoeksvraag.

In de validatie van de monitoring is gekeken of de gemeten indicator goed aansluit op de indicator die als doelstelling was opgenomen in het initiatief. In de meeste gevallen was de indicator en/of de scope die in het initiatief was vermeld vanwege praktische redenen (tijdelijk) vervangen door een andere indicator en/of scope. De populatie van bedrijven waarover uitspraken worden gedaan, zijn (nagenoeg) dekkend voor de indicatoren van palmolie, soja en hout.

Voor de monitoring van de palmolie wordt gemeten wat de Nederlandse raffinadeurs aan Nederlandse levensmiddelenproducenten leveren. Dit wijkt iets af van de scope, namelijk het gebruik van duurzame palmolie door de Nederlandse levensmiddelenindustrie. Naar verwachting levert dit slechts kleine verschillen op omdat de Nederlandse levensmiddelenindustrie vrijwel geen palmolie in het buitenland koopt.

Voor hout is geen recent compleet beeld beschikbaar. Voor het gebruik van duurzaam hout zijn de importgegevens van de Nederlandse houthandel bekeken op aantoonbaar duurzaam. Daarnaast is de inkoop van de Nederlands Emballage- en Palletindustrie gemonitord op aantoonbaar duurzaam hout voor zover ze lid zijn van EPV die samen circa 80 procent van de houten verpakkingen in Nederland produceren.

Bij het rapporteren van de resultaten is het van belang dat altijd duidelijk beschreven wordt waar de uitkomsten betrekking op hebben. In de documentatie en rapportage is dit het geval.

5.2.2 Betrouwbaarheid

Op basis van de verzamelde data kan worden berekend wat het aandeel duurzaam is. Hier gaan vaak nog diverse bewerkingen aan vooraf en bovendien kunnen er aannames aan de berekeningen ten grondslag liggen. Betrouwbaarheid heeft betrekking op de vraag of en in hoeverre de resultaten beïnvloed worden door toevalfouten. De dataverzameling, methode en resultaten zijn betrouwbaar wanneer ze bij herhaling hetzelfde resultaat zouden opleveren.

Voor de grondstoffen palmolie en soja geldt dat de resultaten gebaseerd zijn op een zo goed als volledige dekking van de populatie. Er is geen gebruik gemaakt van steekproeven.

Voor de monitoring van de meeste grondstoffen geldt dat op de data en resultaten controles worden uitgevoerd. Deze controles hebben onder andere betrekking op de consistentie door de jaren heen. Ook worden resultaten vergeleken met andere bronnen en worden experts of accountants voor controles ingeschakeld. Waar nodig wordt aan de berichtgevers teruggekoppeld dat er verschillen zijn geconstateerd en worden eventuele fouten in de opgaven gecorrigeerd. Uitbreiding van controles door accountants van door leveranciers en producenten opgegeven (duurzame) hoeveelheden draagt bij aan grotere betrouwbaarheid van de resultaten. Bij soja geldt dat er jaarlijks door een onafhankelijk accountantskantoor een steekproef wordt uitgevoerd waarbij gecontroleerd wordt of de door de Nevedi-leden opgegeven informatie in de enquête overeenkomt met de gegevens die de diervoerbedrijven zelf bijhouden.

Bij palmolie geldt doordat de raffinadeurs sinds 2019 zelf via een template de cijfers per voedingsmiddelensector aanleveren, MVO minder mogelijkheden heeft om de cijfers te controleren. De controles die plaatsvinden is vooral een check in het licht van de cijfers van voorgaande jaren.

Bij hout geldt dat niet de gehele houtketen in beeld is. De dekking van de populatie bedrijven in de houtsector is dan ook niet volledig.

5.2.3 Reproduceerbaarheid en documentatie

Een goed uitgevoerd onderzoek moet controleerbaar en reproduceerbaar zijn. Daarvoor is een volledige en beschikbare/openbare documentatie van de dataverzameling, onderzoeksmethode en resultaten noodzakelijk. De procedures waren in veel gevallen niet of niet voldoende gedocumenteerd. Uitzondering is de EPV branchemonitor waar in de onderzoeksverantwoording het onderzoek volledig beschreven is.

Omdat de gegevensverzameling en de gegevensverwerking volgens een vast stramien verlopen, is de onvolledigheid van de documentatie momenteel niet zwaar meegewogen. Het CBS beveelt aan in alle gevallen, met uitzondering van de EPV branchemonitor, om de documentatie van de monitoring te verbeteren.

5.2.4 Objectiviteit

Monitoring door een onafhankelijke, objectieve partij levert een grotere kans op betrouwbare resultaten omdat er geen belangen meespelen. Wanneer de monitorende instantie zelf belangen heeft bij het resultaat, dienen er voldoende waarborgen voor objectieve resultaten te zijn.

De onderzoeksmethode is objectief (of intersubjectief) wanneer de methode is vastgesteld zonder rekening te houden met de mogelijke uitkomst en onafhankelijk van de belangen of motieven van de onderzoeker of opdrachtgever. De rapportage is objectief (of intersubjectief) wanneer de conclusies die op basis van de resultaten getrokken worden niet afhankelijk zijn van de mening of belangen van de onderzoeker of opdrachtgever.

Voor palmolie geldt dat de monitorende instantie MVO – de ketenorganisatie voor oliën en vetten, belangenbehartiger is van de betreffende sector. Dit is dus niet onafhankelijk. Voor soja geldt dat in mindere mate. Nevedi is belangenbehartiger van de Nederlandse diervoederindustrie en soja is een belangrijk bestanddeel van diervoeder. Bij de monitoring van hout is het onderzoek uitgevoerd door onafhankelijke partijen. Probos stelt als onafhankelijk kennisinstituut het belang van het bos centraal. De enquête onder EPV-leden is uitgevoerd door Kantar, een onafhankelijk onderzoeksbureau.

5.2.5 Representativiteit

Een onderzoek is meestal gebaseerd op een registratie of op een steekproef. Wanneer gebruik is gemaakt van een steekproef heeft representativiteit betrekking op de vraag of de conclusie over deze specifieke steekproef ook geldig is voor de totale populatie. Met andere woorden: kunnen op basis van de resultaten uit het onderzoek conclusies getrokken worden die geldig zijn voor de hele populatie? Het is hierbij van belang dat een steekproef groot genoeg is en aselect is getrokken, dat er voldoende respons is en dat deze respons niet selectief is.

De representativiteit is door het CBS als ruim voldoende beoordeeld. Voor duurzame palmolie is de monitoring nagenoeg volledig. De leden van DASPO zijn integraal meegenomen in het onderzoek. Van de niet-leden heeft één raffinadeur data verstrekt. De niet deelnemende niet-leden vertegenwoordigen een zeer gering aandeel van enkele procenten. Voor duurzame soja is de monitoring nagenoeg volledig. Nevedi dekt tenminste 95 procent van de diervoederbedrijven in Nederland. Alle leden van Nevedi worden integraal meegenomen in het onderzoek middels een verplichte enquête. Voor het deel dat niet aangesloten is bij Nevedi wordt in de cijfers niet gecorrigeerd, omdat het aandeel gering is. Voor duurzaam geproduceerd hout was er sprake van een (beperkte) non-respons. De respons was vrij hoog en de bijschattingen vonden plaats in overleg met inhoudelijke deskundigen uit de houtsector (VVNH monitoring) en met een ophoogfactor bij het EPV Brancheonderzoek.

5.3 Productieketen

Agro-grondstoffen doorlopen meestal een heel traject voordat zij in een bepaalde vorm worden geconsumeerd. Het economische proces van boer/tuinder/visser/bosbouwer tot consument wordt de productieketen genoemd. Het gaat om een netwerk van organisaties, mensen en activiteiten, dat de grondstof(fen) verwerkt en ervoor zorgt dat het eindproduct bij de gebruiker komt. Men kan verschillende deelprocessen onderscheiden in een productieketen. Actoren in de keten kunnen een of meerdere van deze deelprocessen voor hun rekening nemen. In onderstaande figuur zijn de deelnemers van een productieketen op vereenvoudigde wijze schematisch weergegeven.

schematische weergaveDeze schematische weergave laat zien hoe de productieketen van agro-grondstoffen van grond tot mond verloopt. Vanaf de boer, tuinder, visser of bosbouwer gaat de grondstof via nationale- of internationale handel naar de fabrikant die dit verwerkt tot zijn eindproduct dat via groothandel en detailhandel bij de consument komt.

Een productieketen van agro-grondstoffen begint bij de boeren en tuinders die agro-grondstoffen verbouwen, de vissers die vis vangen en de bosbouwers die hout kappen. Veel agro-grondstoffen worden in het buitenland geproduceerd (1 buitenlandse productie), maar ook in Nederland vindt deze productie plaats (2 Nederlandse productie). De buitenlandse grondstoffen worden in verschillende vormen geëxporteerd: in ruwe vorm, in voorbewerkte vorm, als halffabricaten of als eindproduct.

Exporteurs in het land van herkomst kopen vaak grote partijen op en verhandelen deze aan importeurs in andere landen, waaronder Nederland (3 import). In het land van bestemming worden de producten indien nodig door fabrikanten verder bewerkt/verwerkt tot halffabricaten of eindproducten. Fabrikanten in Nederland kunnen grondstoffen of halffabricaten uit Nederland of uit het buitenland betrekken (5 inkoop door fabrikanten). Na verwerking verkoopt de fabrikant de halffabricaten en eindproducten aan Nederlandse of buitenlandse bedrijven (6 verkoop binnen Nederland; 4 export). De detailhandelaren kopen producten van groothandelaren, de veiling of visafslag (7 inkoop door detailhandel) om ze vervolgens aan consumenten te verkopen (8 verkoop door detailhandel). De consument koopt producten via de detailhandel voor thuisgebruik, maar consumeert daarnaast ook buitenshuis zoals in restaurants, op kantoor en in sportkantines (9 consumptie).

Niet alle in Nederland geïmporteerde grondstoffen komen ook daadwerkelijk op de Nederlandse markt terecht. Wanneer de geïmporteerde producten zonder verdere bewerking, en zonder (tijdelijk) eigendom te worden van een ingezetene, direct weer geëxporteerd worden, spreekt men van doorvoer. Wanneer de goederen via Nederland vervoerd worden, daarbij (tijdelijk) eigendom worden van een ingezetene en zonder significante industriële bewerking geëxporteerd worden, dan spreekt men van wederuitvoer. Wanneer de goederen eigendom worden van een ingezetene van Nederland en na significante industriële bewerking geëxporteerd worden, dan spreekt men van uitvoer. De wederuitvoer en uitvoer zijn in de handelsstatistieken meestal samengenomen (4 export).

Meetpunten in de productieketen

Het gebruik van duurzame agrarische grondstoffen kan op verschillende punten in de productieketen worden gemeten. We onderscheiden de volgende meetbare indicatoren in de productieketen:

  1. duurzame productie als percentage van totale buitenlandse productie;
  2. duurzame productie als percentage van totale productie in Nederland;
  3. duurzame invoer als percentage van totale invoer in Nederland;
  4. duurzame uitvoer als percentage van totale uitvoer uit Nederland;
  5. duurzame inkoop als percentage van totale inkoop door Nederlandse fabrikanten;
  6. duurzame verkoop als percentage van totale verkoop door Nederlandse fabrikanten;
  7. duurzame inkoop als percentage van totale inkoop door Nederlandse detailhandelaren;
  8. duurzame verkoop als percentage van totale verkoop door Nederlandse detailhandelaren;
  9. duurzame consumptie als percentage van totale Nederlandse consumptie.

De monitoring van de agro-grondstoffen richt zich op verschillende punten in de agroketen. Bij palmolie gaat het om de verkoop van fabrikanten (in dit geval raffinadeurs) in Nederland (indicator 6). Bij soja gaat het om de inkoop door fabrikanten (in de diervoederindustrie) in Nederland (indicator 5). Bij hout ligt de focus op duurzame invoer (indicator 3) bij de VVNH monitoring en voor de inkoop (indicator 5) bij het EPV brancheonderzoek.

Scope van de indicatoren

Uitgangspunt voor het monitoren van duurzaamheid van agro-grondstoffen zijn in principe de indicatoren die zijn vastgelegd in convenanten of intentieverklaringen. Om praktische redenen (meetbaarheid) beperkt de monitoring zich tot een deelsegment van de complete markt. De scope voor palmolie beperkt zich tot palmolie bestemd voor de voedingsmiddelenindustrie en gebruik in de diervoederindustrie in Nederland, de scope voor soja betreft de soja bestemd voor de diervoederindustrie in Nederland. De scope voor hout beperkt zich tot de invoer van naaldhout, loofhout en plaatmaterialen door handelsbedrijven en de inkoop van een deel van de emballage- en palletindustrie (EPV-leden).