Auteur: C. van Bruggen
Dierlijke mest en mineralen 2020

1. Inleiding

Het CBS berekent jaarlijks de mestproductie en de excretie van stikstof en fosfaat van de Nederlandse veestapel. De mestproductie en mineralenexcretie worden berekend door factoren in kilogram per dier en per jaar te vermenigvuldigen met het aantal dieren in de Landbouwtelling. 
De excretiefactoren worden jaarlijks vastgesteld door de Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (WUM). De resultaten worden gebruikt voor evaluatie van het Nederlandse mestbeleid en door de Emissieregistratie (ER). In de Emissieregistratie werkt een groot aantal organisaties samen met als doel het jaarlijks vaststellen van de uitstoot van verontreinigende stoffen naar lucht, water en bodem. De excretie van stikstof en fosfaat is hiervoor een belangrijk gegeven. Een teveel aan stikstof en fosfaat kan tot ongewenste effecten leiden zoals eutrofiëring van het oppervlaktewater, vermesting van natuurgebieden en verzuring van de bodem via emissies van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx). Daarnaast vervluchtigt een deel van de uitgescheiden stikstof in de vorm van het broeikasgas lachgas (N2O). Ten slotte is de samenstelling van de gevoerde rantsoenen van belang voor berekeningen van de methaanemissie (CH4) uit geproduceerde mest en door pens- en darmfermentatie.

De WUM was tot 2021 onderdeel van het project Emissieregistratie maar aangezien de excretie van stikstof en fosfaat niet alleen gebruikt wordt voor de berekening van emissies uit de landbouw, valt de WUM met ingang van 2021 onder de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM). 
In de werkgroep WUM zijn diverse instanties vertegenwoordigd die basisgegevens aanleveren voor de berekening van excretiefactoren. Het doel van de samenwerking in de werkgroep is een uniforme berekening van de landelijke mestproductie en mineralenexcretie. In de WUM zijn vertegenwoordigd: Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), Wageningen Economic Research, Wageningen Livestock Research, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). 

Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de rekenmethodiek op hoofdlijnen.
In Hoofdstuk 3 zijn de rekenmethodiek en de uitgangspunten weergegeven voor de berekening van de mestproductie van graasdieren. 
Hoofdstuk 4 beschrijft de rekenmethodiek en de uitgangspunten voor staldieren.
Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van de Landbouwtelling als basis van het aantal bedrijven, de diercategorieën waarvoor de mestproductie wordt berekend en het aantal dieren per categorie.
Hoofdstuk 6 toont de belangrijkste resultaten per diergroep en gaat kort in op de gasvormige verliezen die optreden tijdens mestopslag. Ten slotte zijn enkele resultaten van de stikstof- en fosfaatproductie weergegeven naar regio en bedrijfstype.