Kerngegevens sectoren; nationale rekeningen

Tabeltoelichting


Deze tabel bevat kerncijfers over de economische sectoren. Dit betreft o.a. de brutowinst voor belastingen voor de sector niet-financiële vennootschappen en financiële instellingen, het beschikbaar inkomen voor de sector huishoudens en het nationaal inkomen voor de totale economie.

Deze kerncijfers worden samengesteld voor de totale economie en voor de hoofdsectoren van de economie: niet-financiële vennootschappen, financiële instellingen, overheid, huishoudens inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens en het buitenland.

Gegevens beschikbaar vanaf:
Jaargegevens vanaf 1995.
Kwartaalgegevens vanaf het eerste kwartaal 1999.

Status van de cijfers:
De gegevens van 1995 tot en met 2020 zijn definitief. Gegevens van 2021, 2022 en 2023 hebben de status voorlopig.

Wijzigingen per 25 maart 2024:
Cijfers over het vierde kwartaal van 2023 en het jaar 2023 zijn toegevoegd.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Jaarcijfers:
De eerste jaarcijfers komen beschikbaar 85 dagen na afloop van het verslagjaar als som van de cijfers van de vier kwartalen van het betreffende jaar. Vervolgens worden na 6 en 18 maanden respectievelijk de voorlopige en definitieve jaarramingen gepubliceerd. Hiernaast worden bij de sectorrekeningen de financiële rekeningen en balansen voor alle verslagperioden jaarlijks gereviseerd. De cijfers komen jaarlijks in juni beschikbaar op StatLine, de elektronische database van het CBS. Daarnaast worden de cijfers jaarlijks in juli in ‘de Nationale rekeningen tabellenset' gepubliceerd.
Kwartaalcijfers:
85 dagen na afloop van een verslagkwartaal komt de eerste kwartaalraming beschikbaar. Mocht daarna nog nieuwe kwartaalinformatie beschikbaar komen, dan kan in september het eerste, en in december het tweede kwartaal nog worden herzien. In maart kunnen de eerste drie kwartalen nog worden bijgesteld. Als in juni nieuwe jaarcijfers beschikbaar komen, dan worden de kwartaalcijfers opnieuw herzien zodat ze aansluiten op die jaarcijfers.
Hiernaast kunnen er tussentijdse actualisaties plaatsvinden om eind maart en eind september de meest actuele gegevens over de overheid aan de Europese Commissie te verstrekken. De gegevens over de kwartalen worden aangesloten op de bijgestelde jaarcijfers.

Toelichting onderwerpen

Totaal binnenlandse sectoren
De totale economie is gedefinieerd als het geheel van binnenlandse institutionele instellingen en huishoudens. Zij bestaat uit niet-financiële bedrijven, financiële instellingen, overheid, huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. de huishoudens.
Saldo kredieten aan private sector
De particuliere kredietstroom geeft weer hoeveel de schulden van de sectoren huishoudens, instellingen zonder winstoogmerk en niet-financiële bedrijven zijn toegenomen (of afgenomen), waarbij prijsveranderingen van obligaties en geldmarktpapier niet worden meegerekend. Voor de schulden worden alleen effecten (exclusief aandelen en derivaten) en leningen meegerekend. De schulden zijn geconsolideerd: dit betekent dat de schulden binnen dezelfde sector niet worden meegerekend.
De particuliere kredietstroom is een indicator op het Macro Economisch Scoreboard en als zodanig onderdeel van de Macro economisch Imbalances Procedure (MIP). In dat kader wordt de particuliere kredietstroom berekend als percentage van het bbp. De interpretatie hiervan is:
Een hoge kredietstroom aan de private sector, bestaande uit de niet-financiële vennootschappen, de huishoudens en de instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens, vergroot de kwetsbaarheid van de betrokken sectoren voor veranderingen in de conjunctuur, rentestanden en inflatie. Ook sterke prijsveranderingen in financiële en niet-financiële activa kunnen hun oorsprong hebben in hoge kredietverlening aan de private sector.
De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 14 %.
Krediet aan private sector, ultimo stand
De schuld van de private sector omvat de totale schulden van de sectoren huishoudens, instellingen zonder winstoogmerk en niet-financiële bedrijven. Voor de schulden worden alleen effecten (exclusief aandelen en derivaten) en leningen meegerekend. De schulden zijn geconsolideerd: dit betekent dat de schulden binnen dezelfde sector niet worden meegerekend.
De schuld van de private sector is een indicator op het Macro Economisch Scoreboard en als zodanig onderdeel van de Macro Economic Imbalances Procedure. In dat kader wordt de schuld van de private sector berekend als percentage van het bbp. De interpretatie hiervan is:
Een hoge schuldpositie vergroot de kwetsbaarheid van de private sector voor veranderingen in de conjunctuur, rentestanden of inflatie. Een gedeelte van de uitstaande schuld moet periodiek geherfinancierd worden. Een stijging van de rente kan er toe leiden dat kredietnemers voor hogere periodieke rentelasten komen te staan. Een verslechtering van de conjunctuur kan banken er toe bewegen strengere eisen te stellen m.b.t. onderpand. Dit kan ertoe leiden dat huishoudens minder hypotheek kunnen krijgen met potentiële gevolgen voor de ontwikkelingen op de woningmarkt en in de bouwsector.
De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 133 %.
Overheid geconsolideerd
De overheid bestaat ten eerste uit eenheden die uitvoerende, wetgevende en rechterlijke bevoegdheden op nationaal of regionaal niveau hebben. Zij hebben daarmee de bevoegdheid belastingen en andere verplichte heffingen op te leggen en wetten vast te stellen die het gedrag van economische eenheden beïnvloeden. Het gaat hierbij in Nederland om het rijk, gemeenten, provincies, waterschappen en dergelijke. Daarnaast worden die instellingen tot de overheid gerekend die gecontroleerd en voornamelijk gefinancierd worden door de eerder genoemde eenheden, én daarbij niet voor de markt produceren. Van niet-marktproductie is sprake als de verkoopopbrengsten structureel minder zijn dan 50 procent van de productiekosten. Dergelijke entiteiten zijn vaak opgericht voor specifieke taken, zoals de aanleg van wegen of de niet-marktproductie van diensten op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs of onderzoek. Op deze wijze worden onder meer ook ProRail en de Open Universiteit tot de overheid gerekend. Nederlandse overheidsinstellingen die werkzaam zijn in het buitenland, zoals ambassades, behoren ook tot de Nederlandse overheid. Omgekeerd worden buitenlandse ambassades en internationale instellingen, zoals Europol en het Internationaal gerechtshof, daar niet toe gerekend.

Niet tot de sector overheid behoren bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank (DNB), de NS, ziekenhuizen en energiebedrijven, maar ook sommige Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO's) als het Kadaster. Zij worden wel in min of meerdere mate gecontroleerd door de overheid. Hun diensten en goederen worden echter (grotendeels) gefinancierd via tarieven, waardoor er sprake is van marktproductie. De sector overheid bestaat uit drie subsectoren: centrale overheid, lokale overheid en sociale zekerheidsfondsen.

De belangrijkste economische functies van de overheid zijn:
- het verschaffen van goederen en diensten aan de gemeenschap, hetzij voor collectieve consumptie, zoals bij openbaar bestuur, defensie en wetshandhaving, hetzij voor individuele consumptie, zoals bij onderwijs, gezondheidszorg, recreatie en culturele voorzieningen, en de financiering hiervan uit belastingmiddelen en andere inkomsten;
- het herverdelen van inkomen en vermogen door middel van overdrachten, zoals door belastingen en sociale uitkeringen;
- het verrichten van andere vormen van niet-marktproductie.
Totaal uitgaven
Totale uitgaven van de overheid. Tot de uitgaven behoren de beloning van werknemers, intermediair verbruik, investeringen, uitkeringen wettelijke sociale verzekering, uitkeringen sociale voorziening, subsidies, inkomen uit vermogen, overige uitgaven niet elders gespecificeerd (niet-productgebonden belastingen op productie, uitkeringen rechtstreeks door werkgevers, overige inkomensoverdrachten, kapitaaloverdrachten, saldo aan- en verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa).
Afschrijvingen worden niet gerekend tot de uitgaven, investeringen wel.
De totale uitgaven van de overheid per kwartaal in procenten van het bbp is een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de totale uitgaven van de overheid voor het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen, gedeeld door de het bbp in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.
Buitenland
Onder de sector buitenland wordt een groep eenheden verstaan die niet worden gekenmerkt door hun functie of inkomensbron. Het omvat niet-ingezeten eenheden, voor zover deze transacties plegen met ingezeten institutionele eenheden of andere economische banden hebben met ingezeten eenheden. De buitenlandrekeningen geven een overzicht van de economische betrekkingen tussen de nationale economie en het buitenland. De instellingen van de EU en internationale organisaties behoren ook hiertoe.
Het buitenland is geen sector waarvoor een volledig rekeningenstelsel moet worden samengesteld, maar wordt gemakshalve als sector behandeld. Sectoren worden verkregen door opsplitsing van de totale economie in homogene groepen van ingezeten institutionele eenheden die wat hun economisch gedrag, doelstellingen en functies betreft, bepaalde overeenkomsten vertonen. Dit geldt niet voor de sector buitenland: onder deze sector vallen de transacties en overige stromen van niet-financiële vennootschappen, financiële instellingen, instellingen zonder winstoogmerk, huishoudens en overheid enerzijds met niet-ingezeten institutionele eenheden anderzijds, alsmede andere economische betrekkingen tussen ingezetenen en niet-ingezetenen, bijvoorbeeld vorderingen van ingezetenen op niet-ingezetenen.
Aandeel uitvoeroverschot in bbp
Het saldo van de uitvoer en de invoer uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product.