Financieel risico hypotheekschuld; eigenwoningbezitters, 2006-2015

Financieel risico hypotheekschuld; eigenwoningbezitters, 2006-2015

Huishoudenskenmerken Perioden Eigenaar-bewoner, totaal Hypotheekschuld eigen woning (1 000 euro) Eigenaar-bewoner, totaal Schuldrisico-indicator eigenwoningbezit Hypotheekschuld / woningwaarde (%) Eigenaar-bewoner, totaal Schuldrisico-indicator eigenwoningbezit Hypotheekschuld / bruto-inkomen (%) Eigenaar-bewoner, totaal Schuldrisico-indicator eigenwoningbezit Hypotheekschuld / besteedbaar inkomen (%) Eigenaar-bewoner, totaal Aantal huishoudens naar schuldrisico Hypotheekschuld / woningwaarde Geen schuld (x 1 000) Eigenaar-bewoner, totaal Aantal huishoudens naar schuldrisico Hypotheekschuld / woningwaarde 0 tot 0,25 (x 1 000) Eigenaar-bewoner, totaal Aantal huishoudens naar schuldrisico Hypotheekschuld / woningwaarde 0,25 tot 0,75 (x 1 000) Eigenaar-bewoner, totaal Aantal huishoudens naar schuldrisico Hypotheekschuld / woningwaarde 0,75 tot 1,00 (x 1 000) Eigenaar-bewoner, totaal Aantal huishoudens naar schuldrisico Hypotheekschuld / woningwaarde 1 of hoger (x 1 000) Eigenaar-bewoner, totaal Aantal huishoudens naar schuldrisico Hypotheekschuld / bruto-inkomen Geen schuld (x 1 000) Eigenaar-bewoner, totaal Aantal huishoudens naar schuldrisico Hypotheekschuld / bruto-inkomen 0 tot 2 (x 1 000) Eigenaar-bewoner, totaal Aantal huishoudens naar schuldrisico Hypotheekschuld / bruto-inkomen 2 tot 4 (x 1 000) Eigenaar-bewoner, totaal Aantal huishoudens naar schuldrisico Hypotheekschuld / bruto-inkomen 4 of hoger (x 1 000) Eigenaar-bewoner, totaal Aantal huishoudens naar schuldrisico Hypotheekschuld / besteedbaar inkomen Geen schuld (x 1 000) Eigenaar-bewoner, totaal Aantal huishoudens naar schuldrisico Hypotheekschuld / besteedbaar inkomen 0 tot 3,5 (x 1 000) Eigenaar-bewoner, totaal Aantal huishoudens naar schuldrisico Hypotheekschuld / besteedbaar inkomen 3,5 tot 7 (x 1 000) Eigenaar-bewoner, totaal Aantal huishoudens naar schuldrisico Hypotheekschuld / besteedbaar inkomen 7 of hoger (x 1 000) Eigenaar-bewoner met hypotheekschuld Aantal huishoudens (x 1 000) Eigenaar-bewoner met hypotheekschuld Hypotheekschuld eigen woning (1 000 euro) Eigenaar-bewoner met hypotheekschuld Waarde eigen woning (1 000 euro) Eigenaar-bewoner met hypotheekschuld Bruto-inkomen (1 000 euro) Eigenaar-bewoner met hypotheekschuld Besteedbaar inkomen (1 000 euro) Eigenaar-bewoner met hypotheekschuld Schuldrisico-indicator eigenwoningbezit Hypotheekschuld / woningwaarde (%) Eigenaar-bewoner met hypotheekschuld Schuldrisico-indicator eigenwoningbezit Hypotheekschuld / bruto-inkomen (%) Eigenaar-bewoner met hypotheekschuld Schuldrisico-indicator eigenwoningbezit Hypotheekschuld / besteedbaar inkomen (%) Eigenaar-bewoner zonder hypotheekschuld Aantal huishoudens (x 1 000) Eigenaar-bewoner zonder hypotheekschuld Waarde eigen woning (1 000 euro) Eigenaar-bewoner zonder hypotheekschuld Bruto-inkomen (1 000 euro) Eigenaar-bewoner zonder hypotheekschuld Besteedbaar inkomen (1 000 euro)
Totaal particuliere huishoudens 2015 154 0,62 2,0 3,5 815 385 1.141 625 1.379 815 1.384 1.542 604 815 1.366 1.595 569 3.530 189 243 81,3 45,0 0,78 2,3 4,2 815 273 63,4 40,0
Totaal eenpersoonshuishouden 2015 102 0,48 2,2 3,9 287 86 215 127 255 287 180 306 196 287 180 291 211 683 145 197 47,9 26,3 0,74 3,0 5,5 287 244 40,5 26,6
Alleenstaande man 2015 125 0,61 2,4 4,4 108 33 103 79 169 108 92 178 115 108 83 165 136 384 161 195 52,4 27,9 0,83 3,1 5,8 108 240 48,2 29,5
Alleenstaande man, onder AOW-lft 2015 147 0,77 2,7 5,2 50 16 80 73 166 50 71 162 102 50 57 149 129 334 168 187 54,4 27,9 0,90 3,1 6,0 50 214 57,3 30,5
Alleenstaande man, vanaf AOW-lft 2015 50 0,19 1,3 1,8 58 18 23 6 3 58 21 16 13 58 26 16 8 50 108 252 39,0 27,7 0,43 2,8 3,9 58 263 40,5 28,7
Alleenstaande vrouw 2015 78 0,36 2,0 3,2 179 53 112 47 86 179 88 129 82 179 97 127 75 299 125 199 42,2 24,4 0,63 3,0 5,1 179 247 35,8 24,9
Alleenstaande vrouw, onder AOW-lft 2015 122 0,65 2,6 4,9 38 13 59 38 83 38 45 93 56 38 38 93 63 194 146 180 48,2 24,8 0,81 3,0 5,9 38 226 46,0 24,9
Alleenstaande vrouw, vanaf AOW-lft 2015 37 0,15 1,1 1,5 141 40 53 9 3 141 44 35 26 141 59 34 12 105 86 235 31,0 23,7 0,37 2,8 3,6 141 252 33,0 24,9
Totaal meerpersoonshuishouden 2015 169 0,65 1,9 3,4 528 298 926 499 1.124 528 1.203 1.236 408 528 1.186 1.304 358 2.847 200 254 89,2 49,4 0,79 2,2 4,0 528 288 75,9 47,3
Totaal paar 2015 170 0,66 1,9 3,4 478 276 844 449 1.038 478 1.126 1.137 345 478 1.102 1.203 302 2.608 201 255 90,8 50,1 0,79 2,2 4,0 478 286 76,9 47,8
Paar, zonder kinderen 2015 124 0,48 1,6 2,8 359 191 445 166 322 359 548 430 145 359 562 446 114 1.123 163 250 78,1 44,2 0,65 2,1 3,7 359 282 67,1 43,3
Paar, zonder kinderen, onder AOW-lft 2015 162 0,67 1,8 3,4 107 71 250 130 298 107 352 314 84 107 318 347 85 750 185 238 90,2 47,1 0,78 2,1 3,9 107 275 89,6 48,9
Paar, zonder kinderen, vanaf AOW-lft 2015 72 0,26 1,3 1,8 251 120 194 35 24 251 196 117 61 251 244 99 30 373 120 274 54,0 38,4 0,44 2,2 3,1 251 286 57,5 40,9
Paar, alleen kinderen <18jr 2015 238 0,94 2,5 4,6 49 24 194 198 608 49 279 578 168 49 247 621 157 1.025 249 252 96,4 52,1 0,99 2,6 4,8 49 302 99,9 56,5
Paar, minstens één kind>=18jr 2015 160 0,58 1,5 2,6 70 61 206 85 108 70 298 129 33 70 293 137 31 460 184 272 109,4 60,2 0,68 1,7 3,1 70 296 110,7 64,4
Totaal eenouderhuishouden 2015 146 0,62 2,4 4,2 37 16 61 38 62 37 49 75 53 37 52 78 46 177 177 228 59,8 34,6 0,78 3,0 5,1 37 280 59,0 37,1
Eenoudergezin, alleen kinderen < 18 jr 2015 173 0,76 3,4 5,7 13 4 25 21 39 13 13 39 38 13 14 43 33 89 197 226 52,6 30,4 0,87 3,7 6,5 13 . . .
Eenoudergezin, minstens één kind >=18 jr 2015 122 0,50 1,8 3,1 24 11 36 17 23 24 36 36 15 24 39 35 14 88 156 230 67,1 38,9 0,68 2,3 4,0 24 300 67,0 41,9
Overig meerpersoonshuishouden 2015 199 0,60 1,9 3,2 13 7 21 11 24 13 29 23 10 13 31 22 9 62 241 325 107,4 62,4 0,74 2,2 3,9 13 . . .
Leeftijd hoofdkostwinner tot 25 jaar 2015 141 0,94 3,1 5,2 2 0 2 5 14 2 2 12 6 2 2 13 5 21 151 151 47,8 28,2 1,00 3,2 5,4 2 . . .
Leeftijd hoofdkostwinner 25 tot 30 jaar 2015 169 1,01 2,9 5,1 9 1 13 34 125 9 20 115 37 9 18 120 35 172 178 166 59,3 33,1 1,07 3,0 5,4 9 . . .
Leeftijd hoofdkostwinner 30 tot 35 jaar 2015 201 1,06 2,8 5,1 14 2 24 43 237 14 46 199 61 14 38 204 65 306 211 190 72,9 39,6 1,11 2,9 5,3 14 . . .
Leeftijd hoofdkostwinner 35 tot 40 jaar 2015 225 1,03 2,8 5,1 19 4 35 58 258 19 62 218 75 19 51 228 76 355 237 217 82,1 44,5 1,09 2,9 5,3 19 . . .
Leeftijd hoofdkostwinner 40 tot 45 jaar 2015 227 0,93 2,6 4,8 26 8 84 102 252 26 116 240 89 26 100 254 92 445 240 241 89,4 47,8 1,00 2,7 5,0 26 271 81,2 46,1
Leeftijd hoofdkostwinner 45 tot 50 jaar 2015 207 0,80 2,2 4,1 43 21 154 117 198 43 190 217 83 43 174 231 86 490 224 257 94,9 50,8 0,87 2,4 4,4 43 263 87,2 48,1
Leeftijd hoofdkostwinner 50 tot 55 jaar 2015 176 0,66 1,8 3,4 55 38 190 94 133 55 230 160 64 55 214 169 70 454 198 262 96,2 51,2 0,76 2,1 3,9 55 285 94,8 54,0
Leeftijd hoofdkostwinner 55 tot 60 jaar 2015 142 0,54 1,5 2,8 76 59 183 69 83 76 235 112 47 76 221 124 48 394 170 260 97,3 51,2 0,65 1,7 3,3 76 279 91,0 50,2
Leeftijd hoofdkostwinner 60 tot 65 jaar 2015 115 0,43 1,4 2,6 93 59 163 49 47 93 194 86 38 93 186 93 39 318 149 261 84,0 45,0 0,57 1,8 3,3 93 282 80,8 45,2
Leeftijd hoofdkostwinner 65 tot 70 jaar 2015 88 0,33 1,5 2,2 125 71 141 33 23 125 130 87 50 125 160 81 27 268 129 265 57,1 39,1 0,49 2,3 3,3 125 281 61,4 41,9
Leeftijd hoofdkostwinner 70 tot 75 jaar 2015 65 0,24 1,3 1,8 117 51 81 13 8 117 74 49 31 117 96 42 16 154 114 269 47,9 34,8 0,42 2,4 3,3 117 282 51,4 36,8
Leeftijd hoofdkostwinner 75 jr of ouder 2015 35 0,13 0,8 1,1 236 70 71 8 4 236 85 45 23 236 106 37 10 153 90 273 42,1 31,6 0,33 2,1 2,8 236 268 41,4 30,6
Migratieachtergrond: Nederland 2015 152 0,60 1,9 3,4 732 352 1.027 541 1.139 732 1.233 1.324 503 732 1.220 1.367 473 3.060 188 246 81,7 45,2 0,76 2,3 4,2 732 273 63,6 40,2
Migratieachtergrond: westers 2015 159 0,65 2,0 3,6 69 29 87 49 130 69 108 131 56 69 104 137 54 295 196 238 82,2 45,1 0,82 2,4 4,3 69 274 61,5 38,4
Migratieachtergrond: 1e gen westers 2015 150 0,64 2,0 3,5 28 11 32 18 52 28 40 49 23 28 41 50 21 112 187 226 80,5 44,3 0,83 2,3 4,2 28 272 54,7 34,2
Migratieachtergrond: 2e gen westers 2015 165 0,66 2,1 3,7 41 18 55 31 78 41 67 82 33 41 64 87 32 183 202 246 83,3 45,7 0,82 2,4 4,4 41 275 66,2 41,2
Migratieachtergrond: niet-westers 2015 186 0,93 2,6 4,7 15 4 26 35 110 15 43 87 45 15 41 91 43 175 201 197 71,2 39,9 1,02 2,8 5,0 15 . . .
Migratieachtergrond: 1e gen niet-west... 2015 180 0,90 2,6 4,5 11 4 22 28 77 11 36 62 33 11 35 66 30 131 196 196 71,2 40,1 1,00 2,8 4,9 11 . . .
Migratieachtergrond: 2e gen niet-west... 2015 202 1,01 2,9 5,2 3 1 4 7 33 3 7 24 12 3 6 25 13 44 218 198 71,3 39,3 1,10 3,1 5,5 3 . . .
1. Inkomen uit arbeid 2015 185 0,80 2,1 4,0 198 137 615 436 1.074 198 876 1.102 284 198 757 1.158 348 2.263 201 230 89,2 45,9 0,87 2,3 4,4 198 255 91,6 47,7
1.1 Loon werknemer 2015 178 0,80 2,0 3,9 154 109 478 345 869 154 690 892 219 154 599 937 265 1.801 193 221 87,6 45,1 0,87 2,2 4,3 154 245 88,6 46,4
1.2 Loon ambtenaar 2015 175 0,76 1,9 3,8 30 23 108 69 159 30 160 175 25 30 131 185 44 360 189 228 92,5 45,7 0,83 2,0 4,1 30 250 95,5 47,9
1.3 Overig inkomen uit arbeid 2015 335 0,84 3,2 5,5 14 5 29 22 47 14 26 35 41 14 27 36 38 102 381 400 104,9 60,6 0,95 3,6 6,3 14 . . .
2. Inkomen uit eigen onderneming 2015 189 0,63 2,1 3,3 145 48 188 114 234 145 195 222 166 145 226 236 122 583 236 292 92,3 57,2 0,81 2,6 4,1 145 332 88,5 57,0
3. Overdrachtsinkomen 2015 67 0,27 1,5 2,1 472 200 338 76 71 472 312 219 154 472 383 202 100 684 113 245 45,7 31,5 0,46 2,5 3,6 472 262 43,9 31,5
3.1 Uitkering inkomensverzekering 2015 66 0,26 1,5 2,1 465 198 332 73 66 465 309 216 144 465 380 198 92 669 113 246 46,3 31,8 0,46 2,4 3,6 465 262 44,1 31,7
3.1.1 Uitkering werkloosheid 2015 128 0,65 3,1 5,3 7 5 18 9 17 7 11 16 22 7 11 17 21 49 145 193 41,0 24,1 0,75 3,5 6,0 7 . . .
3.1.2 Uitkering ziekte/arbeidsongeschikt 2015 99 0,50 2,3 3,8 15 8 25 10 15 15 21 21 17 15 23 20 15 58 124 195 43,5 26,4 0,64 2,9 4,7 15 . . .
3.1.3 Uitkering ouderdom/nabestaanden 2015 61 0,23 1,3 1,9 443 184 289 54 35 443 277 179 106 443 345 160 57 562 108 256 47,0 33,1 0,42 2,3 3,3 443 265 44,2 32,0
3.2 Uitkering sociale voorzieningen 2015 . . . . 5 2 4 2 4 5 2 2 8 5 2 3 6 12 . . . . . . . 5 . . .
3.2.1 Uitkering algemene bijstandswet 2015 . . . . 2 1 1 1 3 2 1 1 5 2 1 1 4 6 . . . . . . . 2 . . .
3.2.2 Sociale voorzieningen, overig 2015 . . . . 2 1 3 1 1 2 1 1 4 2 1 2 2 6 . . . . . . . 2 . . .
3.3 Overig overdrachtsinkomen 2015 . . . . 2 0 2 1 0 2 1 1 2 2 1 1 1 3 . . . . . . . 2 . . .
Besteedbaar inkomen: 1e 25%-groep 2015 98 0,49 3,3 5,0 299 118 262 136 271 299 158 299 330 299 195 294 299 787 135 191 31,8 19,7 0,71 4,2 6,9 299 227 25,7 18,8
Besteedbaar inkomen: 2e 25%-groep 2015 126 0,58 2,3 3,9 208 107 273 147 351 208 273 455 150 208 289 457 133 879 156 208 55,4 32,7 0,75 2,8 4,8 208 253 47,1 32,2
Besteedbaar inkomen: 3e 25%-groep 2015 164 0,67 2,1 3,7 148 83 288 164 403 148 386 474 79 148 371 487 81 939 190 237 80,9 45,0 0,80 2,3 4,2 148 284 70,5 44,4
Besteedbaar inkomen: 4e 25%-groep 2015 227 0,68 1,5 2,9 160 77 318 177 354 160 567 314 45 160 512 357 57 926 267 327 148,2 78,0 0,82 1,8 3,4 160 372 148,8 85,7
Woningwaarde: 1e 25%-groep 2015 109 0,83 2,0 3,4 167 55 197 150 517 167 325 452 142 167 330 464 125 919 129 132 55,9 32,0 0,98 2,3 4,0 167 130 44,4 29,3
Woningwaarde: 2e 25%-groep 2015 132 0,71 1,9 3,4 177 80 281 171 377 177 355 418 137 177 350 439 121 910 158 186 70,8 39,6 0,85 2,2 4,0 177 187 51,8 33,3
Woningwaarde: 3e 25%-groep 2015 148 0,60 1,9 3,3 212 112 321 162 279 212 372 369 133 212 365 381 128 874 184 245 83,8 46,1 0,75 2,2 4,0 212 247 58,7 37,5
Woningwaarde: 4e 25%-groep 2015 227 0,53 2,0 3,7 258 138 341 142 206 258 332 304 192 258 321 310 196 827 298 429 118,2 64,1 0,69 2,5 4,6 258 444 87,6 53,5
Stedelijkheid: zeer sterk stedelijk 2015 176 0,72 2,1 3,9 107 36 152 111 281 107 202 267 111 107 183 284 113 580 208 239 85,5 45,5 0,87 2,4 4,6 107 284 70,3 41,3
Stedelijkheid: sterk stedelijk 2015 161 0,68 2,0 3,6 182 83 291 175 420 182 363 442 163 182 351 462 155 968 191 231 82,0 45,0 0,83 2,3 4,2 182 264 63,8 39,7
Stedelijkheid: matig stedelijk 2015 157 0,62 2,0 3,5 171 81 248 134 293 171 288 338 131 171 285 349 122 756 193 250 81,4 45,1 0,77 2,4 4,3 171 279 64,0 40,8
Stedelijkheid: weinig stedelijk 2015 145 0,55 1,9 3,3 226 124 312 140 273 226 362 346 141 226 371 349 128 848 183 257 80,2 45,3 0,71 2,3 4,0 226 280 61,5 39,6
Stedelijkheid: niet stedelijk 2015 122 0,51 1,7 2,9 129 62 138 64 114 129 170 149 59 129 175 152 51 378 164 237 74,6 43,0 0,69 2,2 3,8 129 254 59,8 39,0
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


Deze tabel bevat gegevens over het financieel risico van eigenwoningbezitters door hypotheekschuld, gemiddelde woningwaarde en inkomen aan elkaar te relateren. Peildatum is 1 januari van het verslagjaar. Het inkomen heeft betrekking op het voorgaande verslagjaar.

De tabel bevat drie kengetallen voor het financieel risico van eigen woningbezit:
- hypotheekschuld / woningwaarde,
- hypotheekschuld / bruto-inkomen en
- hypotheekschuld / besteedbaar inkomen.

Het eerste verhoudingsgetal wordt ook wel Loan-To-Value (LTV) genoemd, terwijl de andere twee bekend zijn als Loan-to-Income ratio's (LTI).

Gegevens beschikbaar van 2006 t/m 2015.

Status van de cijfers
De cijfers over de jaren 2006 - 2015 zijn definitief.

Wijzigen per 10 april 2018
Geen, deze tabel is stopgezet.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Niet meer van toepassing.
Vanwege een herziening van de inkomensstatistiek wordt deze tabel vervangen. Nieuwe cijfers worden gepubliceerd onder het thema Inkomen en bestedingen, zie hieronder bij koppelingen.

Toelichting onderwerpen

Eigenaar-bewoner, totaal
Huishoudens die een eigen woning bezitten welke gebruikt wordt als hoofdverblijf.
Hypotheekschuld eigen woning
Gemiddelde hypotheekschuld in verband met de eigen woning, stand per 1 januari van het verslagjaar.
---
Dit betreft de stand van de schuld waarover rente is verschuldigd. Opgebouwde tegoeden voor de aflossing van de hypotheek via kapitaalsverzekeringen, spaar-, beleggingshypotheken en dergelijke kunnen niet worden waargenomen en zijn derhalve niet in mindering gebracht.
Schuldrisico-indicator eigenwoningbezit
Deze verhoudingsgetallen geven een indicatie van het financiële risico dat eigenaar-bewoners lopen door het hebben van een hypotheekschuld.
---
Drie kengetallen worden onderscheiden:
-hypotheekschuld / woningwaarde (LTV),
-hypotheekschuld / bruto-inkomen (LTI) en
-hypotheekschuld / besteedbaar inkomen (LTI).

Hypotheekschuld / woningwaarde
Verhouding tussen gemiddelde hypotheekschuld van de eigen woning en gemiddelde waarde van de eigen woning.
---
Ook wel bekend als Loan-To-Value (LTV). Dit verhoudingsgetal hangt samen met het risico op restschuld na verkoop van de eigen woning.
---
Een LTV gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheek rust. Als de LTV gelijk is aan 1 dan is de hypotheekschuld precies gelijk aan de woningwaarde. Bij een LTV groter dan 1 is de hypotheekschuld groter dan de onderliggende woningwaarde. Er is dan een relatief groot risico op restschuld afhankelijk van de looptijd van de hypotheek.
Rekenvoorbeeld:
Hypotheekschuld is 2 ton en Woningwaarde is 2,5 ton.
De LTV is dan gelijk aan 0,80.
Hypotheekschuld / bruto-inkomen
Verhouding tussen gemiddelde hypotheekschuld van de eigen woning en gemiddeld bruto inkomen.
---
Ook wel bekend als Loan-To-Income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'bruto-inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico).
---
Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheek rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.
Een grove vuistregel: er is sprake van een relatief groot betalingsrisico voor een eigenaar-bewoner als de LTI groter is dan 4. Deze indicatieve grenswaarde geldt alleen bij het gebruik van het 'bruto-inkomen'. Bij een ander inkomensbegrip zoals bijvoorbeeld het besteedbaar inkomen hoort een andere grenswaarde.
Rekenvoorbeeld:
Hypotheekschuld is 2 ton en het bruto-inkomen is 60 duizend euro.
De LTI is dan gelijk aan 3,3.
Hypotheekschuld / besteedbaar inkomen
Verhouding tussen gemiddelde hypotheekschuld van de eigen woning en gemiddeld besteedbaar inkomen.
---
Ook wel bekend als Loan-To-Income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'besteedbaar inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico).
---
Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheek rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.
Een grove vuistregel: er is sprake van een groot betalingsrisico voor een eigenaar-bewoner als de LTI groter is dan 7. Deze indicatieve grenswaarde geldt alleen bij het gebruik van het 'besteedbaar inkomen'. Bij een ander inkomensbegrip zoals bijvoorbeeld het bruto inkomen hoort een andere grenswaarde.
Rekenvoorbeeld:
Hypotheekschuld is 2 ton en Besteedbaar inkomen is 35 duizend euro.
De LTI is dan gelijk aan 5,7.
Aantal huishoudens naar schuldrisico
Hypotheekschuld / woningwaarde
Verhouding tussen gemiddelde hypotheekschuld van de eigen woning en gemiddelde waarde van de eigen woning.
---
Ook wel bekend als Loan-To-Value (LTV). Dit verhoudingsgetal hangt samen met het risico op restschuld na verkoop van de eigen woning.
---
Een LTV gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheek rust. Als de LTV gelijk is aan 1 dan is de hypotheekschuld precies gelijk aan de woningwaarde. Bij een LTV groter dan 1 is de hypotheekschuld groter dan de onderliggende woningwaarde. Er is dan een relatief groot risico op restschuld afhankelijk van de looptijd van de hypotheek.
Rekenvoorbeeld:
Hypotheekschuld is 2 ton en Woningwaarde is 2,5 ton.
De LTV is dan gelijk aan 0,80.
Geen schuld
Klassen van de schuldindicator Hypotheekschuld / Woningwaarde (Loan-To-Value (LTV)).
0 tot 0,25
Klassen van de schuldindicator Hypotheekschuld / Woningwaarde (Loan-To-Value (LTV)).
0,25 tot 0,75
Klassen van de schuldindicator Hypotheekschuld / Woningwaarde (Loan-To-Value (LTV)).
0,75 tot 1,00
Klassen van de schuldindicator Hypotheekschuld / Woningwaarde (Loan-To-Value (LTV)).
1 of hoger
Klassen van de schuldindicator Hypotheekschuld / Woningwaarde (Loan-To-Value (LTV)).
Hypotheekschuld / bruto-inkomen
Verhouding tussen gemiddelde hypotheekschuld van de eigen woning en gemiddeld bruto inkomen.
---
Ook wel bekend als Loan-To-Income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'bruto-inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico).
---
Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheek rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.
Een grove vuistregel: er is sprake van een relatief groot betalingsrisico voor een eigenaar-bewoner als de LTI groter is dan 4. Deze indicatieve grenswaarde geldt alleen bij het gebruik van het 'bruto-inkomen'. Bij een ander inkomensbegrip zoals bijvoorbeeld het besteedbaar inkomen hoort een andere grenswaarde.
Rekenvoorbeeld:
Hypotheekschuld is 2 ton en het bruto-inkomen is 60 duizend euro.
De LTI is dan gelijk aan 3,3.
Geen schuld
Klassen van de schuldindicator Hypotheekschuld / Bruto-inkomen (Loan-To-Income (LTI)).
0 tot 2
Klassen van de schuldindicator Hypotheekschuld / Bruto-inkomen (Loan-To-Income (LTI)).
2 tot 4
Klassen van de schuldindicator Hypotheekschuld / Bruto-inkomen (Loan-To-Income (LTI)).
4 of hoger
Klassen van de schuldindicator Hypotheekschuld / Bruto-inkomen (Loan-To-Income (LTI)).
Hypotheekschuld / besteedbaar inkomen
Verhouding tussen gemiddelde hypotheekschuld van de eigen woning en gemiddeld besteedbaar inkomen.
---
Ook wel bekend als Loan-To-Income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'besteedbaar inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico).
---
Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheek rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.
Een grove vuistregel: er is sprake van een groot betalingsrisico voor een eigenaar-bewoner als de LTI groter is dan 7. Deze indicatieve grenswaarde geldt alleen bij het gebruik van het 'besteedbaar inkomen'. Bij een ander inkomensbegrip zoals bijvoorbeeld het bruto inkomen hoort een andere grenswaarde.
Rekenvoorbeeld:
Hypotheekschuld is 2 ton en Besteedbaar inkomen is 35 duizend euro.
De LTI is dan gelijk aan 5,7.
Geen schuld
Klassen van de schuldindicator Hypotheekschuld / Besteedbaar inkomen (Loan-To-Income (LTI)).
0 tot 3,5
Klassen van de schuldindicator Hypotheekschuld / Besteedbaar inkomen (Loan-To-Income (LTI)).
3,5 tot 7
Klassen van de schuldindicator Hypotheekschuld / Besteedbaar inkomen (Loan-To-Income (LTI)).
7 of hoger
Klassen van de schuldindicator Hypotheekschuld / Besteedbaar inkomen (Loan-To-Income (LTI)).
Eigenaar-bewoner met hypotheekschuld
Huishoudens die een eigen woning bezitten (welke gebruikt wordt als hoofdverblijf) met hypotheekschuld op de eigen woning.
Aantal huishoudens
Aantal particuliere huishoudens met een eigen woning op 1 januari van het verslagjaar.
Hypotheekschuld eigen woning
Gemiddelde hypotheekschuld in verband met de eigen woning, stand per 1 januari van het verslagjaar.
---
Dit betreft de stand van de schuld waarover rente is verschuldigd. Opgebouwde tegoeden voor de aflossing van de hypotheek via kapitaalsverzekeringen, spaar-, beleggingshypotheken en dergelijke kunnen niet worden waargenomen en zijn derhalve niet in mindering gebracht.
Waarde eigen woning
Gemiddelde waarde van de woning in eigendom en in gebruik als hoofdverblijf, stand per 1 januari van het verslagjaar.
Bruto-inkomen
Gemiddeld bruto-inkomen per huishouden van het voorgaande verslagjaar.
---
Het bruto-inkomen bestaat uit het primair inkomen verhoogd met:
- uitkeringen inkomensverzekering zoals uitkeringen ingevolge de Werkloosheidswet (WW), de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Algemene Ouderdomswet (AOW),
- uitkeringen sociale voorziening zoals de Bijstandsuitkering,
- gebonden overdrachten zoals huursubsidie en tegemoetkoming studiekosten, en
- ontvangen inkomensoverdrachten zoals alimentatie van de ex-echtgeno(o)t(e).
Besteedbaar inkomen
Gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden van het voorgaande verslagjaar .
---
Het besteedbaar inkomen bestaat uit het bruto-inkomen verminderd met
- betaalde inkomensoverdrachten zoals alimentatie van de ex-echtgeno(o)t(e),
- premies inkomensverzekeringen zoals premies betaald voor sociale verzekeringen, volksverzekeringen en particuliere verzekeringen in verband met werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ouderdom en nabestaanden,
- premies ziektekostenverzekeringen, en
- belastingen op inkomen en vermogen.
Schuldrisico-indicator eigenwoningbezit
Deze verhoudingsgetallen geven een indicatie van het financiële risico dat eigenaar-bewoners lopen door het hebben van een hypotheekschuld.
---
Drie kengetallen worden onderscheiden:
-hypotheekschuld / woningwaarde (LTV),
-hypotheekschuld / bruto-inkomen (LTI) en
-hypotheekschuld / besteedbaar inkomen (LTI).

Hypotheekschuld / woningwaarde
Verhouding tussen gemiddelde hypotheekschuld van de eigen woning en gemiddelde waarde van de eigen woning.
---
Ook wel bekend als Loan-To-Value (LTV). Dit verhoudingsgetal hangt samen met het risico op restschuld na verkoop van de eigen woning.
---
Een LTV gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheek rust. Als de LTV gelijk is aan 1 dan is de hypotheekschuld precies gelijk aan de woningwaarde. Bij een LTV groter dan 1 is de hypotheekschuld groter dan de onderliggende woningwaarde. Er is dan een relatief groot risico op restschuld afhankelijk van de looptijd van de hypotheek.
Rekenvoorbeeld:
Hypotheekschuld is 2 ton en Woningwaarde is 2,5 ton.
De LTV is dan gelijk aan 0,80.
Hypotheekschuld / bruto-inkomen
Verhouding tussen gemiddelde hypotheekschuld van de eigen woning en gemiddeld bruto inkomen.
---
Ook wel bekend als Loan-To-Income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'bruto-inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico).
---
Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheek rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.
Een grove vuistregel: er is sprake van een relatief groot betalingsrisico voor een eigenaar-bewoner als de LTI groter is dan 4. Deze indicatieve grenswaarde geldt alleen bij het gebruik van het 'bruto-inkomen'. Bij een ander inkomensbegrip zoals bijvoorbeeld het besteedbaar inkomen hoort een andere grenswaarde.
Rekenvoorbeeld:
Hypotheekschuld is 2 ton en het bruto-inkomen is 60 duizend euro.
De LTI is dan gelijk aan 3,3.
Hypotheekschuld / besteedbaar inkomen
Verhouding tussen gemiddelde hypotheekschuld van de eigen woning en gemiddeld besteedbaar inkomen.
---
Ook wel bekend als Loan-To-Income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'besteedbaar inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico).
---
Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheek rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.
Een grove vuistregel: er is sprake van een groot betalingsrisico voor een eigenaar-bewoner als de LTI groter is dan 7. Deze indicatieve grenswaarde geldt alleen bij het gebruik van het 'besteedbaar inkomen'. Bij een ander inkomensbegrip zoals bijvoorbeeld het bruto inkomen hoort een andere grenswaarde.
Rekenvoorbeeld:
Hypotheekschuld is 2 ton en Besteedbaar inkomen is 35 duizend euro.
De LTI is dan gelijk aan 5,7.
Eigenaar-bewoner zonder hypotheekschuld
Huishoudens die een eigen woning bezitten (welke gebruikt wordt als hoofdverblijf) zonder hypotheekschuld op de eigen woning.
Aantal huishoudens
Aantal particuliere huishoudens met een eigen woning op 1 januari van het verslagjaar.
Waarde eigen woning
Gemiddelde waarde van de woning in eigendom en in gebruik als hoofdverblijf, stand per 1 januari van het verslagjaar.
Bruto-inkomen
Gemiddeld bruto-inkomen per huishouden van het voorgaande verslagjaar.
---
Het bruto-inkomen bestaat uit het primair inkomen verhoogd met:
- uitkeringen inkomensverzekering zoals uitkeringen ingevolge de Werkloosheidswet (WW), de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Algemene Ouderdomswet (AOW),
- uitkeringen sociale voorziening zoals de Bijstandsuitkering,
- gebonden overdrachten zoals huursubsidie en tegemoetkoming studiekosten, en
- ontvangen inkomensoverdrachten zoals alimentatie van de ex-echtgeno(o)t(e).
Besteedbaar inkomen
Gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden van het voorgaande verslagjaar .
---
Het besteedbaar inkomen bestaat uit het bruto-inkomen verminderd met
- betaalde inkomensoverdrachten zoals alimentatie van de ex-echtgeno(o)t(e),
- premies inkomensverzekeringen zoals premies betaald voor sociale verzekeringen, volksverzekeringen en particuliere verzekeringen in verband met werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ouderdom en nabestaanden,
- premies ziektekostenverzekeringen, en
- belastingen op inkomen en vermogen.