Verdeling: Samenleving

Het thema samenleving omvat indicatoren op het gebied van participatie en vertrouwen, beiden pijlers van sociale cohesie. Vertrouwen is van belang voor mensen afzonderlijk, maar ook voor de samenleving als geheel. Voor het individu draagt vertrouwen bij aan een hoger welbevinden: het is prettiger om omgeven te worden door mensen en instellingen die men vertrouwt. Binnen de samenleving betekent vertrouwen vaak dat mensen meer geneigd zijn samen te werken en anderen te helpen (OECD, 2017a). Dat laatste kan onder meer afgelezen worden aan de een hogere deelname aan vrijwilligerswerk, tegelijkertijd een belangrijke graadmeter voor de participatie en van het welzijn van mensen (Schmeets en Arends, 2020). Voor meer informatie over participatie en vertrouwen in Nederland, zie Schmeets (2018) en (Schmeets en Exel, 2020).
  • Mensen in de leeftijdsgroepen tussen 35 en 55 jaar en van 65 tot 75 jaar, hoogopgeleiden en mensen die in Nederland geboren zijn en van wie de ouders dat ook zijn, doen meer dan gemiddeld aan vrijwilligerswerk. Mensen van 25 tot 35 jaar en 75-plussers, laagopgeleiden mensen die zelf niet in Nederland geboren zijn of waarvan minstens een van de ouders buiten Europa is geboren doen dit juist minder dan gemiddeld.
  • Vooral 15- tot 25-jarigen, laagopgeleiden en mensen die zelf buiten Europa geboren zijn hebben minder dan gemiddeld vertrouwen in andere mensen.
  • Oudere mensen (vanaf 55 jaar) hebben minder vertrouwen in instituties dan jongeren en ook middelbaar en laagopgeleiden en mensen die in Nederland zijn geboren met tenminste één ouder die buiten Europa geboren is hebben minder vaak vertrouwen in instituties dan gemiddeld.

Vrijwilligerswerk

Situatie in 2023

In 2023 zei 48,7 procent van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder in het voorafgaande jaar tenminste één keer vrijwilligerswerk voor een organisatie of vereniging te hebben gedaan. Net als in eerdere jaren wordt het meeste vrijwilligerswerk gedaan bij sportverenigingen en scholen (Schmeets en Arends, 2020), maar in 2023 is ook het aandeel vrijwilligers bij hobby-/gezelligheidsverenigingen en voor de buurt relatief hoog.

  • Mensen van 35 tot 45 jaar, 45 tot 55 jaar en van 65 tot 75 jaar doen meer dan gemiddeld aan vrijwilligerswerk (respectievelijk 56,1 procent, 53,1 procent en 54,6 procent). Mensen van 25 tot 35 jaar en 75-plussers doen dit juist minder dan gemiddeld (respectievelijk 41,0 procent en 43,0 procent).
  • Hoogopgeleiden doen met 56,8 procent vaker dan gemiddeld vrijwilligerswerk. Laagopgeleiden doen dat met 39,8 procent juist minder dan gemiddeld.
  • Mensen die in Nederland zijn geboren met ouders die dat ook zijn, doen met 51,9 procent vaker dan gemiddeld vrijwilligerswerk. Mensen die in Nederland geboren zijn, maar waarvan tenminste één ouder niet in Europa is geboren en met name ook mensen die zelf niet in Nederland geboren zijn doen dit minder dan gemiddeld.

De kenmerken geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en herkomst-/geboorteland hangen samen. Het percentage hoogopgeleiden is bijvoorbeeld niet gelijk in elk van de leeftijdsgroepen. Door standaardisatie van de cijfers wordt hiermee rekening gehouden: er wordt gecorrigeerd voor de ongelijkheid in het voorkomen van bovenstaande kenmerken. Op basis van gestandaardiseerde cijfers over het doen van vrijwilligerswerk blijven bovenstaande bevindingen grotendeels in stand, echter:

  • Als voor de groep van 55- tot 65-jarigen wordt gecorrigeerd voor de ongelijke samenstelling naar geslacht, onderwijsniveau en herkomst/geboorteland ten opzichte van de andere leeftijdsgroepen, dan blijkt deze groep minder dan gemiddeld aan vrijwilligerswerk te doen.
  • Als voor de groep 75-plussers wordt gecorrigeerd voor de ongelijke samenstelling naar geslacht, onderwijsniveau en herkomst-/geboorteland ten opzichte van de andere leeftijdsgroepen, dan blijkt dat deze groep een gemiddeld aandeel vrijwilligers kent. In de ongecorrigeerde cijfers was dit ondergemiddeld. Dit hangt samen met het relatief hoge aandeel laagopgeleiden in deze groep.

Verschil tussen 2019 en 2023

Het totale aandeel mensen dat aangeeft vrijwilligerswerk te hebben gedaan is in 2023 2 procentpunt hoger dan in 2019. Vergeleken met de stijging van het gemiddelde aandeel mensen dat vrijwilligerswerk heeft gedaan tussen 2019 en 2023 was de stijging onder mannen groter dan onder vrouwen, waardoor het aandeel vrijwilligers in 2023 onder mannen en vrouwen nu nagenoeg gelijk is. Het aandeel 65-plussers dat vrijwilligerswerk heeft gedaan steeg ook relatief sterk, net als onder laagopgeleiden.

Vertrouwen in mensen

Situatie in 2023

Van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder had in 2023 ongeveer twee derde vertrouwen in de medemens, de rest vond dat je in de omgang met anderen niet voorzichtig genoeg kan zijn.

  • Van de verschillende leeftijdsgroepen heeft 60,7 procent van de 75 plussers vertrouwen in andere mensen en 61,3 procent van de 15- tot 25-jarigen; dat is minder dan gemiddeld. Mensen in de leeftijd van 35 tot 65 jaar hebben juist vaker vertrouwen in anderen dan gemiddeld.
  • Hoogopgeleiden hebben met 82,8 procent bovengemiddeld vaak vertrouwen in de medemens. Middelbaar opgeleiden (64,9 procent) en vooral laagopgeleiden (50,0 procent) hebben dit vertrouwen juist minder dan gemiddeld.
  • Personen die in Nederland zijn geboren en waarvan de ouders dat ook zijn hebben relatief vaak vertrouwen in anderen (70,7 procent). Mensen die buiten Europa geboren zijn hebben minder dan gemiddeld vertrouwen in de medemens. Van hen heeft iets meer dan 1 op de 3 vertrouwen in de medemens. Mensen met minstens een ouder van buiten Europa én mensen die zelf elders in Europa geboren zijn hebben ook minder dan gemiddeld vertrouwen in de medemens – maar in minder sterke mate dan mensen die buiten Europa geboren zijn.

Op basis van gestandaardiseerde cijfers over het vertrouwen in andere mensen verandert het hierboven beschreven beeld voor een aantal leeftijdsgroepen:

  • Als gecorrigeerd wordt voor de ongelijke samenstelling naar geslacht, onderwijsniveau en herkomst/geboorteland in elk van de leeftijdsgroepen, dan blijkt dat 15- tot 25 jarigen en 75-plussers gemiddeld vertrouwen in andere mensen hebben. Dat zij ondergemiddeld vertrouwen lieten zien in de ongecorrigeerde cijfers komt doordat in deze leeftijdsgroepen relatief veel mensen zitten met een laag onderwijsniveau. In die groep is het vertrouwen in anderen relatief laag.
  • De leeftijdsgroep van 25 tot 35 jaar blijkt op basis van gecorrigeerde cijfers juist ondergemiddeld, terwijl ze in de ongecorrigeerde cijfers gemiddeld vertrouwen in andere mensen hadden.
  • Mensen in de groepen in de leeftijd van 35 tot 55 jaar blijken de medemens niet bovengemiddeld meer te vertrouwen.

Verschil tussen 2019 en 2023

Het totale aandeel mensen dat aangeeft vertrouwen te hebben in anderen is in 2023 4,9 procentpunt hoger dan in 2019. Vergeleken met die verandering in het cijfer voor de hele bevolking hebben de volgende groepen zich afwijkend ontwikkeld:

  • Het aandeel met vertrouwen in de medemens onder vrouwen steeg met 7 procentpunt relatief sterker dan gemiddeld. Bij mannen steeg het aandeel met bijna 3 procent juist minder snel dan gemiddeld.
  • In de groepen 15 tot 25 jaar en 35 tot 45 jaar steeg het aandeel met vertrouwen weliswaar, maar het bleef onder het gemiddelde, terwijl de stijging van 11,5 procentpunt onder 55- tot 65-jarigen zich relatief gunstig ontwikkelde ten opzichte van het gemiddelde.
  • Mensen met een hoge opleiding: in deze groep ontwikkelde het vertrouwen in de medemens zich sinds 2019 relatief minder gunstig dan gemiddeld, ondanks een stijging van 2,8 procentpunt.
  • Mensen die in Nederland geboren zijn met ouders die dat ook zijn: in deze groep ontwikkelde het aandeel mensen met vertrouwen in andere mensen zich sinds 2019 relatief gunstig, met een stijging van 6 procentpunt.
  • Onder mensen die buiten Europa zijn geboren ontwikkelde het aandeel met vertrouwen in de medemens zich sinds 2019 juist relatief ongunstig, met een daling van 0,8 procentpunt.

Vertrouwen in instituties

Situatie in 2023

Bij het vertrouwen in instituties gaat het om hoeveel mensen vertrouwen hebben in de politie, rechters en de Tweede Kamer. Gemiddeld had 61,2 procent van de 15 plussers in 2023 vertrouwen in deze drie instituties. Het vertrouwen in de politie en in rechters was met respectievelijk 77,4 procent en 77,5 procent het hoogste. Het vertrouwen in de Tweede Kamer was met 29,0 procent duidelijk lager. Meer informatie over institutioneel vertrouwen is te vinden op StatLine (CBS, 2023).

  • Oudere mensen hebben minder vertrouwen in instituties dan jongeren: in de leeftijdsgroepen vanaf 55 jaar lag het vertrouwen in instituties onder het gemiddelde. 15- tot 55-jarigen hadden juist meer dan gemiddeld vertrouwen in instituties.
  • Hoogopgeleiden hebben met 70,1 procent bovengemiddeld vaak vertrouwen in instituties. Middelbaar opgeleiden en laagopgeleiden hebben hier minder vaak vertrouwen in instituties (respectievelijk 58,4 procent en 53,6 procent).
  • Mensen die in Nederland zijn geboren met tenminste één ouder die buiten Europa geboren is, hebben met 56,5 procent minder dan gemiddeld vertrouwen in instituties. Mensen die zelf buiten Europa zijn geboren hebben dat vertrouwen met 64,8 procent juist relatief vaak.

Op basis van gestandaardiseerde cijfers over het vertrouwen in instituties veranderen de hierboven beschreven verbanden voor enkele leeftijdsgroepen als volgt:

  • Als gecorrigeerd wordt voor de niet-gelijke samenstelling in geslacht, onderwijsniveau en herkomst/geboorteland in elk van de leeftijdsgroepen, blijkt het vertrouwen in instituties voor de meeste leeftijdsgroepen gemiddeld. Alleen 15- tot 25-jarigen hebben nog relatief vaak vertrouwen in instituties, terwijl de groep 65- tot 75-jarigenook in de gecorrigeerde cijfers ondergemiddeld vertrouwen heeft.

Verschil tussen 2019 en 2023

Na twee jaren met een relatief hoog vertrouwen in instituties – ten tijde van de Coronapandemie – daalde het totale aandeel mensen dat vertrouwen heeft in instituties in 2022 weer en in 2023 blijft dat vertrouwen op een vergelijkbaar niveau. Ten opzichte van 2019 is het vertrouwen in instituties in 2023 1,9 procentpunt gedaald. Vergeleken met die verandering in het cijfer voor de gehele bevolking hebben de volgende groepen zich afwijkend ontwikkeld:

  • 15- tot 35-jarigen ontwikkelden zich minder gunstig. Bij hen daalde het vertrouwen in instituties relatief sterk.
  • 45- tot 55-jarigen en 65-plussers: bij deze groep nam het vertrouwen in instituties juist toe, waarmee ze meer naar het gemiddelde zijn geschoven.
  • Laagopgeleiden: deze groep kende een relatief gunstige ontwikkeling; het vertrouwen bleef nagenoeg gelijk, terwijl er gemiddeld sprake was van een daling.
  • Hoogopgeleiden: deze groep kende met een afname van 4 procentpunt een relatief grote daling in het vertrouwen in instituties in vergelijking met de gemiddelde landelijke daling.
  • Mensen die in Nederland geboren zijn en van wie één of meer ouders buiten Europa zijn geboren: het vertrouwen in deze groep nam met 6,2 procentpunt meer af dan gemiddeld.
  • Mensen buiten Europa geboren: in deze groep nam het vertrouwen in instituties sinds 2019 bovengemiddeld toe met bijna 3 procentpunt.

Relevante links