Trendreeks Mobiliteit Verplaatsingsonderzoeken 1999-

Wat behelst de Trendreeks Mobiliteit

Doel

Het samenstellen van statistische informatie over de dagelijkse mobiliteit van de Nederlandse bevolking ten behoeve van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, andere beleids- en onderzoeksinstanties, de samenleving en het CBS zelf. Hiertoe wordt het verplaatsingsgedrag van de Nederlandse bevolking beschreven naar plaats van herkomst en bestemming, tijdstip waarop het vervoer plaatsvindt, gebruikte vervoerwijzen en reismotieven voor de verplaatsingen. Daarnaast wordt ruime aandacht geschonken aan achtergrondvariabelen voor verplaatsingspatronen en keuzes van vervoerwijzen. Doel van de trendreeks is om op basis van ritinformatie van successieve verplaatsingsonderzoeken (die onderling niet vergelijkbaar zijn) volgtijdelijk vergelijkbare gegevens te schatten.

Doelpopulatie

De Nederlandse bevolking in particuliere huishoudens, dus exclusief bewoners van instellingen, inrichtingen en tehuizen.

Statistische eenheid

Persoon, rit.

Aanvang onderzoek

De trendschattingen zijn berekend met gegevens uit het Onderzoek Verplaatsingsgedrag (OVG; 1999-2003), het Mobiliteitsonderzoek Nederland (MON; 2004-2009), het Onderzoek Verplaatsingen in Nederland (OViN); 2010-2017 en het onderzoek Onderweg in Nederland (ODiN); 2018-. Al deze opeenvolgende onderzoeken zijn ten opzichte van het voorafgaande onderzoek op diverse punten in belangrijke mate gewijzigd. Daarom zijn ze onderling niet volgtijdelijk vergelijkbaar. Om volgtijdelijke vergelijkingen voor een deel van de mobiliteitsvariabelen op ritniveau mogelijk te maken, zijn met behulp van tijdreeksmodellen trends geschat voor de periode vanaf 1999-.

Frequentie

De trendreeks wordt eens in de 1 à 2 jaar aangevuld en herberekend.

Publicatiestrategie

Er wordt gepubliceerd over volledige kalenderjaren. Het betreft voorlopige cijfers.

Hoe wordt het uitgevoerd

Soort onderzoek

De schattingen van de mobiliteitstrend zijn gebaseerd op opeenvolgende mobiliteitsonderzoeken.
Het OVG (1999-2003) en het MON (2004-2009) zijn uitgevoerd als huishoudensenquêtes, het OViN (2010–2017) en het ODiN ( vanaf 2018-) als persoonsenquête.

Waarnemingsmethode

Voor de schattingen van de trendreeks zijn als bron de gegevens gebruikt van opeenvolgende mobiliteitsonderzoeken. De waarnemingsmethoden van die onderzoeken zijn in de tijd gewijzigd. Het sinds 1999 vernieuwde OVG en ook het MON bestonden uit een relatief eenvoudige schriftelijke enquête met telefonische motivatie van (telefonisch bereikbare) respondenten met eventuele na-enquêtes voor gedetailleerdere informatie. De waarnemingsmethode van OViN (2010-2017) was mixed-mode. Onderzoekspersonen zijn per brief gevraagd om via internet (cawi) de OViN vragenlijst in te vullen. Wanneer men niet wilde of kon responderen via internet volgde telefonische (cati) benadering als het telefoonnummer bij het CBS bekend was, anders werd de vragenlijst bij de onderzoekspersoon thuis (capi) afgenomen. Het nog lopende ODiN is alleen via een internetvragenlijst waargenomen en alleen voor personen van 6 jaar of ouder. Ook in dit onderzoek zijn onderzoekspersonen vooraf per brief gevraagd om via internet (cawi-only) de ODiN vragenlijst in te vullen.

Berichtgevers

Respondenten (berichtgevers) zijn alle personen van in Nederlandse huishoudens (OVG, MON), of van individuele personen (OViN, ODiN). Personen woonachtig in instellingen, inrichtingen en tehuizen zijn niet in de steekproef opgenomen. In afwijking van voorgaande verplaatsingsonderzoeken bestaan de respondenten uit het ODiN-onderzoek uit personen van 6 jaar of ouder.

Steekproefomvang

Voor de trendschattingen zijn de gegevens van OVG, MON, OViN en ODiN gebruikt. De steekproef bij OVG en MON bestaat uit het landelijk onderzoek. Bij OViN en ODiN is het landelijk onderzoek aangevuld met eventuele meerwerkonderzoek(en). In de onderzoeksbeschrijving van OVG en MON en ook van OViN en ODiN (zie Relevante links) worden steekproefomvang en responspercentage vermeld.

Weging

Van alle respondenten is informatie verzameld over het verplaatsingsgedrag op één bepaalde dag van het jaar. Om op basis van de opeenvolgende verplaatsingsonderzoeken toch uitspraken te kunnen doen over het hele jaar en over de hele Nederlandse bevolking (exclusief personen in instellingen, inrichtingen en tehuizen en in ODiN ook exclusief personen jonger dan 6 jaar) zijn de steekproefresultaten opgehoogd. Daartoe worden weegfactoren berekend met een weging naar achtergrondkenmerken waardoor ook gecorrigeerd wordt voor de selectiviteit in de steekproef. De achtergrondkenmerken die in de weging worden meegenomen zijn van belang zijn voor het verplaatsingsgedrag, zoals leeftijd, geslacht, inkomen, stedelijkheidsgraad en voertuigbezit. Daarnaast heeft er per onderzoek een correctie en bijschatting plaatsgevonden om de binnenlandse mobiliteit in kaart te brengen. Voor meer informatie over de weging per onderzoek zie Relevante links. Voor meer informatie over de tijdreeksmodellering zie ook Relevante links.

Ophoging

Bij de ophoging worden de resultaten van de enquête 'vertaald' naar populatie-aantallen. Dit gebeurt door in de analyses voor het berekenen van de resultaten gebruik te maken van de weegfactoren in het databestand.

Wat is de kwaliteit van de uitkomsten

Nauwkeurigheid

Bij het tot stand komen van de trendreeks zijn de waarden op ritniveau in de StatLinetabel met de Mobiliteitstrend; opnieuw geschat en zijn nieuwe onnauwkeurigheidsmarges berekend. Bij steekproefonderzoek, zoals OVG, MON, OViN en ODiN, wordt slechts bij een deel van de populatie informatie verzameld. De geschatte uitkomsten op basis van de steekproefgegevens zijn in het algemeen niet gelijk zijn aan de werkelijke waarden en hebben dus onnauwkeurigheidsmarges.

Volgtijdelijke vergelijkbaarheid

De gegevens in de trendreeks (vanaf 1999-) zijn volgtijdelijk vergelijkbaar.