Kans op armoede: de lage-inkomensgrens
Om praktische redenen wordt armoede doorgaans beperkt tot financiële armoede en gedefinieerd als: over onvoldoende geld beschikken voor een bepaald minimaal consumptieniveau. Door vast te stellen of het huishoudensinkomen onder een gegeven inkomensgrens ligt, wordt echter voornamelijk bepaald of het huishouden een zeker risico op armoede loopt. Het kan immers zijn dat het huishouden spaargeld achter de hand heeft.
In dit artikel vormt de lage-inkomensgrens de armoedegrens. De lage-inkomensgrens vertegenwoordigt een vast koopkrachtbedrag en wordt jaarlijks alleen voor de prijsontwikkeling aangepast. In prijzen van het jaar 2011 kwam de lage-inkomensgrens voor een paar met twee kinderen overeen met een besteedbaar huishoudensinkomen van 1 810 per maand. Voor een eenoudergezin met twee kinderen was dat 1 450 euro per maand.
De op basis van de lage-inkomensgrens afgebakende groepen met een (hoge) kans op armoede hoeven niet noodzakelijkerwijs ‘werkelijk’ arm te zijn, maar deze afbakening garandeert wel dat de ‘werkelijk’ armen in grote lijnen in beeld zijn gebracht.
De resultaten zijn afkomstig uit het Inkomenspanelonderzoek van het CBS. Hierin wordt ontvangen kinderalimentatie niet geregistreerd, waardoor het besteedbare inkomen van eenoudergezinnen iets onderschat wordt.