Studiefinanciering

Onder de overheidsuitgaven aan studiefinanciering vallen de uitgaven die gedaan zijn in het kader van de Wet studiefinanciering (WSF) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS).
De studiefinanciering kent diverse varianten: basisbeurs, aanvullende beurs, studenten-OV-chipkaart, lening en het collegegeldkrediet (alleen hoger onderwijs). De eerste drie vallen onder de prestatiebeurs. Studenten van 18  jaar en ouder in het mbo (de beroepopleidende leerweg) en studenten jonger dan 30 jaar in het hoger onderwijs kunnen onder bepaalde voorwaarden aanspraak maken op studiefinanciering. Voor leerlingen in voortgezet onderwijs bestaat er onder bepaalde voorwaarden een tegemoetkoming in schoolkosten.

De bedragen zijn gecorrigeerd voor inflatie, waarbij het jaar 2000 als basisjaar is genomen. De keuze voor het startjaar 1997 is een praktische: vanaf 1997 kan jaarlijks gebruik worden gemaakt van dezelfde bronnen. Deze verschaffen betrouwbare en gedetailleerde informatie en leveren daarmee een goede tijdreeks op.

Sinds 2006 worden jaarlijks vooruitbetalingen voor de OV-studentenkaart gedaan aan de OV-bedrijven. Deze betalingen zijn meegeteld in het jaar waarin ze zijn gedaan. Het bedrag dat vooruitbetaald wordt kan sterk wisselen van het ene op het andere jaar. Hiervoor is niet gecorrigeerd.

Alleen onderwijssoorten waarop het regime van de WSF of de WTOS van toepassing is zijn in het onderzoek meegenomen. De uitgaven aan studiefinanciering zijn gerelateerd aan de aantallen onderwijsdeelnemers binnen die onderwijssoorten. Er is daarbij geen onderscheid gemaakt naar deelnemers die wel of geen studiefinanciering ontvangen. Binnen de relevante onderwijssoorten weegt dus naast de uitgaven per deelnemer de totale deelnamegroei mee.