Banenverlies loopt op tot 119 duizend

In het tweede kwartaal van 2004 waren er 119 duizend banen van werknemers minder dan in het tweede kwartaal van 2003. Het banenverlies is daarmee opgelopen tot 1,6 procent. Het bedrijfsleven telde 148 duizend banen minder dan een jaar geleden. Het aantal banen bij overheid en zorg samen was 29 duizend hoger. De stijging van de loonkosten per werknemer is teruggevallen tot 1,9 procent. Dit blijkt uit cijfers van het CBS.
De kwartaal-op-kwartaalontwikkeling van het aantal banen, die het CBS voor het eerst publiceert, laat een iets afzwakkende daling van de werkgelegenheid zien.

Minder banenverlies in bedrijfsleven

Het bedrijfsleven telde in het tweede kwartaal van dit jaar 148 duizend banen minder dan een jaar eerder. Dat is een daling met 2,7 procent. In het eerste kwartaal bedroeg de daling nog 154 duizend banen. Het is voor het eerst sinds 2002 dat het banenverlies in het bedrijfsleven afneemt. In dat jaar zette de daling van het aantal banen in. Vooral in de financiële en zakelijke dienstverlening en in de horeca was de krimp van het aantal banen minder.
De daling van de werkgelegenheid was in de bouwnijverheid het grootst. De zakelijke dienstverlening telde bijna 3 procent minder banen en de industrie 3,6 procent minder. Daarbij vergeleken is het verlies van werkgelegenheid in de financiële dienstverlening en de landbouw met 1 à 1,5 procent relatief bescheiden.

Zorg en onderwijs groeien minder, krimp bij openbaar bestuur

In het tweede kwartaal waren de gezondheids- en welzijnszorg en het onderwijs de enige twee takken met banengroei. Hier waren respectievelijk 27 en 8 duizend banen meer dan een jaar eerder. De stijging vlakt wel duidelijk af. In 2003 was de banengroei in deze bedrijfstakken nog respectievelijk 57 en 14 duizend. Aan de jarenlange stijging van het aantal banen bij het openbaar bestuur is begin dit jaar een einde gekomen. In het tweede kwartaal waren er 1 procent minder banen.

Minder banen voor mannen en vrouwen

Het aantal banen van mannen was in het tweede kwartaal van dit jaar
91 duizend lager dan een jaar eerder. Het banenverlies van vrouwen kwam uit op 27 duizend. De daling van het aantal banen voor mannen is al twee jaar gaande, terwijl het banenverlies voor vrouwen pas begin dit jaar inzette. De daling van het aantal banen voor vrouwen wordt groter. Dit komt doordat de groei van de werkgelegenheid in onderwijs en zorg afneemt. In die bedrijfstakken werken relatief veel vrouwen.

In arbeidsjaren daalt de werkgelegenheid 1,8 procent

De werkgelegenheid uitgedrukt in arbeidsjaren (voltijdbanen) is in het tweede kwartaal 1,8 procent lager dan een jaar geleden. Dit is dezelfde daling als in het eerste kwartaal van 2004. In arbeidsjaren gemeten loopt de werkgelegenheid iets sneller terug dan in banen. Dit komt doordat in de bedrijfstakken met banengroei veel in deeltijd wordt gewerkt. Een steeds groter deel van de banen in Nederland zijn deeltijdbanen.
De arbeidsproductiviteit is sterk gestegen, na jaren van stagnatie. Dit wordt veroorzaakt door de aanhoudende daling van het arbeidsvolume en het beginnend herstel van de productie.

Banenverlies op kwartaalbasis zwakt iets af

In het tweede kwartaal van 2004 waren er, na seizoencorrectie, 32 duizend banen minder dan in het eerste kwartaal. Het verlies aan banen is iets minder groot dan in het voorgaande kwartaal.
De werkgelegenheid bij het openbaar bestuur loopt al enkele kwartalen terug en in de zorg is er nauwelijks meer sprake van werkgelegenheidsgroei. Daarentegen neemt de daling van het aantal banen in de zakelijke dienstverlening en in de industrie duidelijk af. Deze lichte verbetering van de werkgelegenheidsontwikkeling is in lijn met andere signalen die wijzen op een verbetering van de arbeidsmarkt. De stijging van de seizoengecorrigeerde werkloosheid kwam in het tweede kwartaal tot staan en het aantal openstaande vacatures is opgelopen.

Loonkosten stijgen steeds langzamer

De loonkosten per arbeidsjaar waren in het tweede kwartaal van 2004 slechts 1,9 procent hoger dan een jaar eerder. Het stijgingstempo is sterk afgenomen. Sinds 1996 is een dergelijke lage loonkostenstijging niet meer voorgekomen. In 2002 en 2003 bedroeg de loonkostenstijging nog 6,2 en 3,9 procent. De vertraging in de loonkostenstijging deed zich over de hele linie voor. In de horeca was de loonkostenstijging met 0,6 procent het laagst en bij de financiële instellingen met 3,4 procent het hoogst.

Belangrijkste oorzaak van de sterk gematigde loonkostenstijging is de vertraagde CAO-loonstijging. In het tweede kwartaal van 2004 stegen de CAO-lonen met 1,5 procent, tegen gemiddeld 3,7 en 2,8 procent in 2002 en 2003.

De PDF bevat het volledige persbericht inclusief tabellen en grafieken.