Minder weidevogels

Tussen 1990 en 2000 is een aantal algemene weidevogels in ons land aanzienlijk achteruitgegaan. Dit blijkt uit de cijfers van het nationale weidevogelmeetnet . De landelijke populaties van grutto, scholekster, kievit en veldleeuwerik liggen in 2000 grofweg 15 tot 40 procent onder het niveau van 1990.

Weidevogels (1990=100)

Achteruitgang zet door

De afname van de grutto met ruim 25 procent is van internationaal belang omdat Nederland ongeveer de helft van de Europese broedpopulatie herbergt.

Voor veel weidevogels is de achteruitgang al eerder in de vorige eeuw begonnen, als gevolg van de intensivering van de landbouw. Vooral in de jaren negentig zijn daarom uitgebreide maatregelen getroffen ter bescherming van weidevogels, zoals nestbescherming, aanpassingen in het maaibeheer en het instellen van reservaten. Desondanks lijkt de achteruitgang van veel weidevogels door te gaan. De uitzondering hierop vormt de tureluur. Het aantal tureluurs is de afgelopen tien jaar met ongeveer 10 procent toegenomen.

Opvallend regionaal verschil

Het meetnet laat opvallende regionale verschillen zien. De aantallen van grutto, kievit en tureluur gaan in het westen en zuidwesten van het land niet achteruit, maar zijn stabiel of gaan zelfs licht vooruit. Vooral de verschillen tussen de laagveengebieden, die als de traditionele bolwerken van de weidevogels worden beschouwd, zijn opmerkelijk. In de Hollandse veenweiden nemen grutto en kievit licht, en tureluur zelfs sterk toe, terwijl in de veenweiden in Noord-Nederland de afname van de vier steltlopers het sterkst is van alle regio’s. De aantallen van grutto, kievit en scholekster zijn hier gemiddeld genomen zelfs gehalveerd ten opzichte van 1990.

Leo Soldaat

Bron: StatLine