Rondkomen met je inkomen

In 1998 gaf 10% van de huishoudens aan moeilijk rond te komen met hun inkomen. Dat komt overeen met ruim 650 000 huishoudens. De helft van alle huishoudens zegt gemakkelijk rond te komen. De resterende 40% heeft het noch uitgesproken moeilijk, noch uitgesproken gemakkelijk. Bij huishoudens met een laag inkomen liggen de verhoudingen anders. Van deze groep kan ruim een kwart moeilijk rondkomen, terwijl een even grote groep dit gemakkelijk kan.

Een laag inkomen is in dit verband afgeleid van het bijstandsniveau en hangt af van de samenstelling van het huishouden. De lage-inkomensgrens bedroeg in 1998 voor bijvoorbeeld een alleenstaande 1 660 netto per maand, voor een éénoudergezin met twee kinderen was dit 2 480 gulden per maand.

Huishoudens naar wijze van rondkomen met het inkomen,1998

Huishoudens naar wijze van rondkomen met het inkomen,1998

Krapte meestal van korte duur

Van alle probleemsituaties duurde 63% slechts één jaar, 17% duurde twee jaar en 7% drie jaar. Voor 13% van de gevallen duurde financiële krapte vier jaar of langer. Tussen 1985 en 1998 behoorde 34% van alle personen minstens één maal tot een huishouden dat moeilijk rond kon komen. Twee vijfde van hen kwam weliswaar de krapte te boven, maar kreeg er vervolgens toch weer mee te maken.

Financiële problemen divers

Het merendeel van de huishoudens die moeilijk konden rondkomen, gaf aan over onvoldoende geld te beschikken om versleten meubels door nieuwe te vervangen, jaarlijks op vakantie te gaan of regelmatig nieuwe kleren te kopen. Ruim een derde van deze huishoudens kon niet tenminste één keer per maand kennissen of familie te eten vragen. Verder verklaarde 12% onvoldoende geld te hebben om het huis goed te verwarmen.

Huishoudens naar bezit van duurzame consumptiegoederen, 1998

Huishoudens naar bezit van duurzame consumptiegoederen, 1998

Minder duurzame goederen

Bijna elk huishouden beschikte in 1998 over telefoon, kleurentelevisie en een wasmachine. Veel duurzame goederen hebben in het grootste deel van de huishoudens ingang gevonden, maar kwamen duidelijk minder voor bij huishoudens met een laag inkomen. Vooral het autobezit verschilt sterk. Van de huishoudens met een laag inkomen beschikt 46% over een auto, terwijl 79% van de overige huishoudens een auto heeft. Ook de opmars van de computer verloopt trager bij huishoudens met een laag inkomen.

Birgit van Gils

Bron: CBS, Jaarboek Welvaartsverdeling 2000