Auteur: Jennifer Claij-Swart, Lucille Mattijssen, Ruben van Gaalen
Woningbezit en arbeidsmarktpositie

4. Conclusie

De kansen om een koopwoning te bezitten hangen af van de arbeidsmarktpositie. Een vast contract biedt in het algemeen de beste kansen om een koopwoning te kunnen verkrijgen. Zeven jaar na schoolverlaten is de kans op een eigen woning bijna 25 procent hoger met een vast contract dan met een flexibel contract. Ten opzichte van zelfstandigen geeft de status van werknemer met een vast contract een 10 procent hogere kans. Dit is nadat rekening wordt gehouden met relevante achtergrondkenmerken.

Hoewel de arbeidsmarktpositie een belangrijke rol speelt, blijkt de aanwezigheid van een partner een veel belangrijker factor. Mensen met partner hebben een drie maal zo grote kans op een eigen woning dan mensen zonder. Deze kans geldt zeven jaar na schoolverlaten en gecorrigeerd voor andere achtergrondkenmerken. Het effect van partnerschap is dus enorm: de beschikbaarheid over twee inkomens zorgt ervoor dat een groter deel van het woningaanbod beschikbaar is en biedt hypotheekverstrekkers ook meer zekerheid. Vanaf het moment van schoolverlaten hebben koppels waarin beide partners een vast contract hebben de beste kansen op een koopwoning. Ook één vast contract per koppel biedt goede kansen op een koopwoning, zelfs als de ander niet werkt. De kansen van die koppels om een koopwoning te krijgen zijn groter dan die kans voor koppels met twee flexcontracten of twee zelfstandigen.

Dit onderzoek geeft een eerste inzicht in de verschillen in woningbezit naar arbeidsmarktpositie. Hoewel er een zo goed mogelijk beeld is geschetst, kent dit onderzoek ook een aantal beperkingen. In de eerste plaats is slechts één cohort schoolverlaters geanalyseerd in dit onderzoek. Het is goed mogelijk dat de relatie tussen arbeidsmarktpositie en woningbezit verandert door de tijd, zeker in een tijd van flexibiliserende arbeidsmarkten en sterk stijgende huizenprijzen. Toekomstig onderzoek zou zich daarom kunnen richten op het analyseren van verschillen tussen cohorten in de relatie tussen woningbezit en arbeidsmarktpositie.

Dat het gaat om een relatief jonge onderzoeksgroep heeft ongetwijfeld invloed op de bevindingen. Veel mensen hebben gedurende hun eerste werkzame jaren een of meerdere flexbanen. Een deel daarvan krijgt daarna een vaste baan. Het wel of niet hebben van een vaste aanstelling is dan ook niet een fundamenteel verschil tussen jonge mensen. Bij een vergelijking binnen een oudere groep zijn de kansen voor flexwerkers relatief gezien wel echt lager. Dit werkt mogelijk door in de kans op het kunnen afsluiten van een hypothecaire lening bij een bank. Ook voor zelfstandigen is de leeftijdskeuze van de onderzoeksgroep van belang. Een arrivé, die jaar in jaar uit een mooi inkomen genereert, zal weinig moeite hebben op de huizenmarkt. Maar deze positie bereiken weinigen binnen zeven jaar na het verlaten van de opleiding.

Een aspect waar op moet worden gewezen is dat wel het verschil in kansen kan worden berekend, maar niet het verschil in intentie. Niet onwaarschijnlijk is bijvoorbeeld dat stellen eerder op zoek gaan naar een eigen woning dan alleenstaanden. Iets dergelijks kan ook gelden voor flexwerkers en (beginnende) zelfstandigen: deze streven verhoudingsgewijs misschien ook minder vaak naar een eigen woning dan mensen met een vast contract.

Hoewel er voor een groot aantal achtergrondkenmerken gecorrigeerd, zijn er meer te bedenken die buiten het bereik van dit onderzoek vielen. Zo is er in dit onderzoek geen aandacht geweest voor de rol van de ouders. Zeker de laatste jaren hebben ouders een grote invloed op het woningbezit van hun kinderen kunnen hebben door hen een zogenaamde ‘jubelton’ te schenken. Los daarvan kunnen welvarende ouders nog meer doen: een betalingsgarantie afgeven aan de hypotheekverstrekker, of een tweede huis doorverkopen aan een kind. Niet onmogelijk is dat de groep schoolverlaters met een vast contract naar verhouding rijkere ouders heeft. Ook voor het verschil in vermogen is niet gecorrigeerd. De gedachte is hier dat deze jonge groep bij schoolverlaten nog over weinig vermogen beschikt. Het verschil in het vermogen dat in de jaren na schoolverlaten vermogen wordt opgebouwd, zal sterk samenhangen met het verschil in inkomen en hoeft dus niet apart worden meegenomen.

Er is evenmin gecorrigeerd voor de herkomst van individuen. Mensen met een buiten-Nederlandse herkomst ervaren mogelijk vaker discriminatie op de woningmarkt en lopen hierdoor (koop)woningen mis. Daarnaast is het mogelijk dat mensen met een buiten-Nederlandse herkomst meer hinder ondervinden van het niet hebben van een vast contract of een hypotheek dan mensen met een Nederlandse herkomst. Toekomstig onderzoek zou zich in meer detail op één of meerdere van deze drie kenmerken kunnen richten.

Hoewel er in het onderzoek wel is gecorrigeerd voor de aanwezigheid van een partner en diens arbeidsmarktpositie, zijn er nog verschillende andere partnerkenmerken die ook meegenomen hadden kunnen worden, zoals het opleidingsniveau, de leeftijd en het geslacht van de partner. Ook het arbeidsverleden van de partner ontbrak in deze analyse. De aanwezigheid van mensen zonder partner maakte het niet mogelijk om deze kenmerken mee te nemen. Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op het analyseren van het woningbezit van koppels, om zo wel meer relevante partnerkenmerken mee te kunnen nemen.

Toekomstig onderzoek zou rekening kunnen proberen te houden met de invloed van het arbeidsverleden. Gaat het bij een flexwerker bijvoorbeeld om iemand die vrijwel doorlopend werk heeft of iemand die vaak lange tijd zonder werk zit tussen twee banen in. Hierbij zou gebruik gemaakt kunnen worden van sequentieanalyse, een methode waarmee loopbanen als één geheel kunnen worden bestudeerd (Mattijssen, van Gaalen & Büyükkececi, 2022). In deze sequentieanalyse zou gebruik gemaakt kunnen worden van maandelijkse informatie, zodat de volledige dynamiek van loopbanen meegenomen kan worden. Indien mogelijk kan het arbeidsverleden van de partner ook op deze manier worden geanalyseerd met behulp van multichannel sequentieanalyse (Fauser & Scheuring, 2022). Hiermee wordt het ook interessant om veel verder dan zeven jaar na schoolverlaten te kijken.