Auteur: Giovanni D’Agostino, Sandra Martinez Böhme, Hans Schmeets
Politieke participatie van sociaaleconomische groepen

4. Conclusie en discussie

De opkomst bij verkiezingen voor de Tweede Kamer is niet afgenomen. Sinds 2020 is de deelname aan acties om de politiek te beïnvloeden toegenomen. Dat geldt echter niet voor alle actievormen. Het meedoen met conventionele acties is sinds 2020 stabiel gebleven, terwijl de deelname aan onconventionele acties is gestegen. Dat komt vooral tot uiting in de toename van het meedoen aan demonstraties en handtekeningenacties. Dat betekent dat de veronderstelling dat de politieke participatie erodeert, zoals weergeven in de onderzoeksvraag 1a, niet bevestigd wordt. Dat geldt wel voor onderzoeksvraag 1b aangezien sinds 2020 de volwassen bevolking in sterkere mate deelneemt aan onconventionele acties. Dit past bij het geschetste beeld dat demonstraties en andere actievormen om politiek iets aan de orde te stellen in de samenleving in de afgelopen jaren zichtbaarder is geworden.

De tweede onderzoeksvraag heeft betrekking op verschillen tussen zes sociaaleconomische groepen. Verondersteld is dat mensen die meer beschikken over bepaalde hulpbronnen, zoals inkomen en kennis, vaker politiek actief zijn dan mensen die daar in mindere mate over beschikken. Ook het deel uitmaken van een omgeving waarin politieke onderwerpen worden besproken, zoals een werkplek en een school, draagt mogelijk bij aan een sterkere politieke participatie. Dit wordt in grote lijnen ook bevestigd. Zelfstandigen zijn sterk betrokken bij alle vormen van politieke participatie, waarbij mee kan spelen dat zelfstandigen makkelijker kunnen beslissen wanneer en aan welke politieke acties ze willen deelnemen. Werknemers nemen bovengemiddeld deel aan onconventionele acties, waarmee ze zich vooral onderscheiden ten opzichte van de groep met een sociale uitkering. De groep zonder inkomen laat de laagste deelname zien. De groep met een pensioenuitkering doet vaak minstens een conventionele actie, terwijl studenten vooral bedreven zijn om op onconventionele manieren invloed uit te oefenen op de politiek.

De derde vraag is gericht op de mate waarin andere bevolkingsgroepen zich onderscheiden in de politieke participatie. De verschillen tussen de groepen zijn veelal aanzienlijk. Van alle factoren heeft – naast politieke interesse – opleiding veruit de sterkste samenhang met de drie participatievormen. Hoe hoger de opleiding, hoe vaker deelname aan alle vormen van politieke participatie. Dit duidt er op dat kennis een hulpbron is voor de politieke participatie. Het beschikbare geld in de vorm van het besteedbaar huishoudensinkomen is echter alleen een duidelijke hulpbron voor het stemmen bij verkiezingen. De relaties met inkomen op basis van de bivariate tabel komen er anders uit te zien indien bijvoorbeeld rekening wordt gehouden met het opleidingsniveau van de inkomensgroepen.

Ook andere kenmerken doen ertoe. Zo nemen mannen vaker deel aan conventionele acties, terwijl vrouwen actiever zijn bij de onconventionele actievormen. Hoe ouder, hoe vaker er wordt gestemd. Daar tegenover staat dat de 65-minners vaker deelnemen aan onconventionele vormen, en de middelbare leeftijdsgroepen aan conventionele actievormen. Dit sluit grotendeels aan bij andere studies (Henn en Ford, 2012; Quintelier, 2007; Sloam, 2016; Theocharis, De Moor en Van Deth, 2017). Ook gaan getrouwden vaker naar het stemlokaal en nemen ze vaker deel aan conventionele acties dan alleenstaanden, gescheiden en verweduwde personen hetgeen kan wijzen op het socialisatie- en peer-effect van het huwelijk (Bellettini, Ceroni, Cantoni, Monfardini en Schafer, 2023; Dehdari, Lindgren, Oskarsson en Vernby, 2022).

De vierde onderzoeksvraag heeft betrekking op de verschillen tussen de zes sociaaleconomische groepen indien rekening wordt gehouden met de samenstelling daarvan. Door de toevoeging van sociaal-demografische bevolkingskenmerken en de politieke interesse worden de verschillen tussen de zes groepen iets minder groot. Zelfstandigen blijven ook dan bovengemiddeld deelnemen aan conventionele acties, gevolgd door studenten en ontvangers van sociale uitkeringen. Tevens gaan studenten vaak naar de stembus en doen ze vaak mee met onconventionele acties. De groep zonder inkomen blijft het minste politiek actief.

Samenvattend blijkt dat een groot aantal bevolkingsgroepen zich onderscheiden wat betreft de deelname aan activiteiten met als doel om de politiek te beïnvloeden. Nader onderzoek, waaronder kwalitatieve studies, zal nuttig zijn om meer grip te krijgen op de beweegredenen waarom bepaalde bevolkingsgroepen wel of juist niet deelnemen aan specifieke onderdelen om de politiek te beïnvloeden.