Auteur: G.M.J. Mars (CBS), S.G. van den Heuvel (TNO), J.C.M. Knops (CBS), E.M.M. de Vroome (TNO), W.J.M. Gielen (CBS), L.M.C. van Dam (TNO), G.M. Gommans (CBS), B.J.M. Janssen (CBS)
Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2023 - Onderzoeksbeschrijving

8. Kwaliteit

In de vragenlijst van de NEA 2023 zijn een aantal vragen voor het eerst gesteld en bestaande vragen gewijzigd. In paragraaf 8.1 wordt de item-nonrespons behandeld van de vragen die in het kader van het ad hoc onderwerp thuiswerken/hybride werken zijn gesteld. Ook wordt daar de vergelijkbaarheid met cijfers hierover uit andere bronnen besproken. In paragraaf 8.2 komen de wijzigingen in bestaande vragen aan bod, in het bijzonder of er aanwijzingen zijn dat deze systematische effecten gehad kunnen hebben op de uitkomsten. Tot slot komt in paragraaf 8.3 de item non-respons op vaste, jaarlijkse vragen aan bod.

Tot de item non-respons tellen gevallen waarin respondenten een vraag hebben gekregen, maar geen antwoord hebben gekozen dat in publicaties wordt gebruikt. Dat kan op twee manieren, namelijk door een vraag leeg over te slaan of door het antwoord ‘geen antwoord’ te kiezen. Bij enkele vragen wordt de antwoordmogelijkheid ‘weet ik niet’ aangeboden. Dit wordt niet als item non-respons geteld en in publicaties als een van de antwoordmogelijkheden getoond.

8.1 Ad hoc onderwerp thuiswerken/hybride werken

Item non-respons

Jaarlijks is een beperkt deel van de NEA-vragenlijst gereserveerd voor onderwerpen die in principe eenmalig uitgevraagd worden, de zogenaamde ad hoc onderwerpen. Het thema van de ad hoc-vragen in 2023 is thuiswerken/hybride werken, zoals eerder in hoofdstuk 2 en 3 toegelicht. Er wordt onder andere gevraagd naar de reden(en) van werknemers om thuis te werken, de reden(en) om juist naar het werk te gaan en welke afspraken er over thuiswerken bestaan met de werkgever.

Het merendeel van de ad hoc-vragen over thuiswerken/hybride werken staan in de vragenlijst bij elkaar in een blok over dit onderwerp. Respondenten kunnen losse vragen overslaan door de antwoordmogelijkheid ‘geen antwoord’ te kiezen, wat uiteindelijk een relatief klein percentage heeft gedaan. Zie tabel 8.1.1. Alleen bij de vraag over de vergoeding die door werkgevers wordt geboden voor het thuiswerken (VergoedThuiswrk) is dit met 2,8 procent wat hoger. Bij de vragen over de afspraken die tussen werkgever en werknemer zijn gemaakt omtrent het thuiswerken (AfsprThuiswrk) is ook de antwoordcategorie ‘weet ik niet’ toegestaan. Daar maakt 5,5 procent van de respondenten gebruik van, waardoor het totale percentage ‘geen antwoord’ of ‘weet ik niet’ bij deze vragen op 7,4 procent ligt. Bij het samenstellen van cijfers wordt het percentage ‘weet ik niet’ overigens gepubliceerd, terwijl ‘geen antwoord’ als item non-respons beschouwd wordt.

8.1.1 Non-respons in procenten op items over thuiswerken/hybride werken, NEA 2023
Geen antwoordWeet niet
Heeft thuis een plek waar ongestoord gewerkt kan worden0,4.
Reden om weleens thuis te werken1,7.
Reden om naar werk te gaan0,6.
Zijn er op werk afspraken over frequentie van thuiswerken1,95,5
Geboden middelen of vergoedingen om thuiswerken gemakkelijker te maken2,8.
Thuis meer/minder dan op werk: afwisselen tussen zitten, staan en bewegen2,2.
Thuis meer/minder dan op werk: een korte pauze nemen2,1.

Twee ad hoc vragen die in het kader van thuiswerken/hybride werken in 2023 zijn gesteld, zijn in het vaste blok ‘Dienstverband’ geplaatst na de vaste vragen over thuiswerken. Ten eerste krijgen werknemers die als werkadres hun woonadres opgeven de vraag of ze altijd thuiswerken. Nog geen 1 procent weigert deze vraag te beantwoorden. Ten tweede wordt de gemiddelde reisduur van het woonadres naar het vaste adres van de werkgever uitgevraagd. Voor 90 procent van de werknemers is de reisduur bekend, 6 procent heeft geen antwoord gegeven en bij 4 procent is er geen vast werkadres of heeft de werkgever geen locatie waar gewerkt kan worden.

Vergelijkbaarheid met eerdere jaren en andere bronnen

Belangrijk om op te merken is, dat in de NEA 2023 gevraagd wordt naar de ‘potentiële reisduur’ indien een werknemer van zijn thuisadres naar het adres van de werkgever gaat of zou gaan (‘enkele reis’). In 2023 is daarmee iets anders gemeten dan in de NEA 2014, toen de vraagtekst luidde: ‘Hoeveel tijd besteedt u op een gemiddelde werkdag aan woon-werkverkeer? S.v.p. heen- en terugreis optellen.’

Ook is er een verschil met de cijfers die het CBS publiceert over de gemiddelde reisduur van verplaatsingen van en naar het werk, op basis van het onderzoek Onderweg in Nederland (ODiN). Ten eerste verschilt de doelpopulatie. Voor de NEA bestaat die uit werknemers van 15 tot 75 jaar, terwijl ODiN betrekking heeft op de Nederlandse bevolking van 6 jaar en ouder in particuliere huishoudens. Cijfers over verplaatsingen van en naar het werk, gaan niet alleen over werknemers, maar ook over stagiaires, vrijwilligers en zelfstandigen. Ten tweede betreffen ODiN cijfers ook de verplaatsingen van een andere locatie naar het werk. Bijvoorbeeld vanaf een winkel/tankstation naar de werkplek, van school naar de werkplek, van de ene werklocatie naar de andere, etc. De werkplek zelf kan daarbij ook flexibel zijn.

In het vaste deel van de NEA wordt jaarlijks vastgesteld of werknemers (deels) thuiswerken. In 2023 zegt 45 procent (gewogen) van de werknemers weleens of vaker thuis te werken. Het CBS stelt op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) statistieken samen over thuiswerken. Uit dit onderzoek blijkt dat in 2023 van alle werknemers 47 procent meestal of soms thuiswerkt. Zeker gezien het feit dat de vraagstelling in beide onderzoeken niet helemaal gelijk is liggen deze uitkomsten dus relatief dicht bij elkaar.

8.2 Gewijzigde vraagstellingen van vaste onderwerpen

In 2023 is de vraagstelling van een aantal vaste onderwerpen aangepast. In deze paragraaf worden de uitkomsten van de gewijzigde vraagstellingen nader toegelicht.

Chronische ziekte of aandoening

Aan de vragen over chronische ziekten/aandoeningen is Long COVID toegevoegd als antwoordcategorie. Dit kan een effect hebben gehad op de wijze waarop respondenten de vragen hebben ingevuld. Uit tabel 8.2.1 blijkt dat 1,3 procent van de werknemers Long COVID heeft opgegeven als langdurige ziekte, aandoening of handicap. Over het algemeen lijken de cijfers er niet op te wijzen dat het toevoegen van deze extra antwoordcategorie een grote invloed heeft gehad op de uitkomsten. Het percentage werknemers dat zegt géén langdurige ziekte, aandoening of handicap te hebben is zelfs iets hoger in 2023 dan in 2022, en is vergelijkbaar met 2021.

8.2.1 Werknemers van 15 tot 75 jaar met een langdurige ziekte, aandoening of handicap in procenten, NEA
202120222023
Nee64,464,064,5
Problemen met armen of handen5,45,65,3
Problemen met benen of voeten5,65,95,7
Problemen met rug en nek8,89,48,4
Migraine of ernstige hoofdpijn5,25,65,5
Hart- of vaatziekten3,23,12,9
Astma, bronchitis, emfyseem4,84,74,4
Long COVID..1,3
Maag- of darmstoornissen3,53,43,5
Suikerziekte2,12,12,2
Ernstige huidziekten0,70,70,7
Psychische klachten/aandoeningen4,34,84,6
Gehoorproblemen2,42,52,4
Epilepsie0,30,40,4
Levensbedreigende ziekten (bijv. kanker, aids)1,00,80,8
Problemen met zien2,12,62,4
Anders6,55,95,8

Beroepsziekten

Ook bij de vragen over het hebben van beroepsziekten is Long COVID toegevoegd aan de lijst met antwoordcategorieën. De uitkomsten staan in de tabellen 8.2.2 en 8.2.3. Merk op dat deze cijfers betrekking hebben op beroepsziekten ‘zowel door een arts vastgesteld als niet door een arts vastgesteld’. In publicaties worden doorgaans de cijfers gepubliceerd voor ‘beroepsziekten vastgesteld door een arts’. Om de mogelijke invloed van de vragenlijstwijziging weer te geven, is hier daarvan afgeweken. In de vragenlijst wordt eerst gevraagd of men een van de volgende beroepsziekten heeft en vervolgens of die door een arts is vastgesteld.

8.2.2 Incidentie van beroepsziekten, zowel door arts vastgesteld als niet door arts vastgesteld, onder werknemers van 15 tot 75 jaar in procenten, NEA
202020222023
Totaal incidentie6,66,87,3
Gehoorproblemen0,30,30,2
Overspannenheid/burn-out2,63,13,3
Depressie0,80,91,0
Posttraumatische stress stoornis (PTSS)0,10,20,2
RSI (nek, schouder, arm, pols, hand)1,81,41,4
Lage rug aandoening1,41,21,4
Heup artrose0,20,20,1
Knie artrose0,30,30,4
Contacteczeem0,10,10,1
Astma0,10,10,1
COPD0,00,00,1
Long COVID..0,4
Beroepsgebonden infectieziekte0,20,30,1
Anders0,50,40,5

8.2.3 Prevalentie van beroepsziekten, zowel door arts vastgesteld als niet door arts vastgesteld, onder werknemers van 15 tot 75 jaar in procenten, NEA
202020222023
Totaal prevalentie19,819,520,6
Gehoorproblemen2,83,02,9
Overspannenheid/burn-out5,55,96,3
Depressie1,92,22,6
Posttraumatische stress stoornis (PTSS)0,50,70,8
RSI (nek, schouder, arm, pols, hand)6,35,35,2
Lage rug aandoening6,75,96,2
Heup artrose0,70,80,8
Knie artrose1,51,61,6
Contacteczeem0,50,30,5
Astma0,71,21,1
COPD0,30,30,3
Long COVID..1,2
Beroepsgebonden infectieziekte0,30,50,3
Anders1,61,51,6

In 2023 gaf 1,2 procent van de werknemers aan de beroepsziekte Long COVID te hebben; bij 0,4 procent waren de klachten in de afgelopen 12 maanden begonnen. Wanneer wordt gekeken naar de overige beroepsziekten, dan zijn er geen grote verschillen te zien in vergelijking met 2022. Wat wel opvalt, is dat zowel de totale incidentie als de totale prevalentie van beroepsziekten in 2023 hoger ligt. De incidentie is gestegen van 6,8 naar 7,3 procent en betreft het aandeel werknemers waarbij in het afgelopen jaar klachten van een beroepsziekte zijn begonnen. De prevalentie is gestegen van 19,5 naar 20,6 procent en betreft het aandeel werknemers dat zegt een beroepsziekte te hebben, ongeacht wanneer de klachten zijn begonnen.

Het is aannemelijk dat de hogere incidentie en prevalentie van beroepsziekten in 2023 deels samenhangt met het opnemen van de antwoordcategorie ‘Long COVID’. Wanneer bij het berekenen van de incidentie de categorie Long COVID buiten beschouwing wordt gelaten, komt deze in 2023 uit op 7,0 procent. Bij de prevalentie komt het cijfer in dat geval uit op 19,9 procent. Opgemerkt moet worden dat klachten die in 2023 onder ‘Long COVID’ zijn gerapporteerd, in eerdere jaren mogelijk zijn gerapporteerd onder ‘Beroepsgebonden infectieziekte’ of ‘Anders’. Echter liggen de percentages bij ‘Anders’ in 2023 niet lager dan in 2022. Wel is de incidentie en prevalentie van beroepsgebonden infectieziekten in 2023 lager dan in 2022, maar het verschil is kleiner dan de in 2023 gerapporteerde incidentie en prevalentie van Long COVID. Met andere woorden, het lijkt aannemelijk dat door het opnemen van de antwoordcategorie ‘Long COVID’ beroepsziekten worden gerapporteerd die in het voorgaande jaar niet (volledig) werden gerapporteerd.

Medische hulp bij een arbeidsongeval

Bij de vragen of en waar er na een arbeidsongeval medische hulp is ontvangen zijn een aantal antwoordcategorieën toegevoegd, te weten ‘Ja, bij de huisarts of praktijkondersteuner’, ‘Ja, bij een fysiotherapeut’ en ‘Ja, bij een coach, psycholoog of ggz-ondersteuner’. In het verleden gaven namelijk relatief veel respondenten aan dat dat ze medische hulp ontvingen op een ‘andere’ locatie. Uit tabel 8.2.4 blijkt in ieder geval dat deze antwoordcategorie met 4,5 procent aanzienlijk minder wordt aangekruist door respondenten. Van de toegevoegde antwoordmogelijkheden wordt met 31,4 procent het vaakst aangegeven dat men na het arbeidsongeval medische hulp heeft gehad bij de huisarts of praktijkondersteuner. Daarmee is dat meteen de categorie die het vaakst wordt gekozen. Door deze toevoegingen kan in elk geval worden geconcludeerd dat de cijfers vanaf 2023 niet meer goed vergelijkbaar zijn met die van eerdere jaren. De gegevens zijn in het microdatabestand onder verschillende variabelen opgeslagen (Afl_Ong_Rec_LocHlp in plaats van Afl_Ong_Rec_WaarHulp_*).

8.2.4 Medische hulp gehad als gevolg van arbeidsongeval, in procenten van werknemers van 15 tot 75 jaar met een arbeidsongeval in de afgelopen 12 maanden, NEA
202120222023
Ja, op het werk20,119,520,5
Ja, bij de huisarts of praktijkondersteuner..31,4
Ja, op de (spoedeisende) eerstehulpafdeling van het ziekenhuis15,611,611,8
Ja, in een ziekenhuis of andere kliniek, zonder overnachting11,412,47,9
Ja, in een ziekenhuis of andere kliniek, minimaal één overnachting2,01,71,6
Ja, bij een fysiotherapeut..10,9
Ja, bij een coach, psycholoog of ggz-hulpverlener..9,5
Ja, ergens anders23,122,14,5
Nee, geen medische hulp gehad38,541,732,4

Ander werk vinden

In het blok ‘Uw verdere loopbaan’ is de vraagtekst iets aangepast bij de vraag of werknemers in het afgelopen jaar iets hebben ondernomen om ander werk te vinden. In 2022 werd gevraagd of respondenten ‘ook daadwerkelijk’ iets hadden ondernomen. Deze twee woorden hadden betrekking op een vraag die oorspronkelijk daarvoor gesteld was, maar na het wegvallen van deze vraag was deze toevoeging overbodig en is daarom in 2023 weggelaten. De uitkomsten geven weinig aanleiding om te vermoeden dat de cijfers niet goed vergelijkbaar zijn. In 2023 gaf 26,6 procent van de werknemers aan iets te hebben ondernomen om ander werk te vinden, tegenover 26,1 procent in 2022.

Tevredenheid en belang kenmerken baan

Werknemers wordt gevraagd naar hoe tevreden ze zijn met en het belang dat ze hechten aan een set aan kenmerken van hun baan. Tot en met 2021 konden respondenten deze items leeg overslaan. Dat werd naar verhouding niet heel vaak gedaan. Vanaf 2022 is het niet meer mogelijk om vragen leeg over te slaan en wordt in plaats daarvan de antwoordmogelijkheid ‘geen antwoord’ aangeboden. Bij alle items over de tevredenheid met en het belang van arbeidsvoorwaarden is het percentage ‘geen antwoord’ vanaf 2022 hoger dan het percentage ‘leeg’ in voorgaande jaren, en bij een aantal items flink hoger. Deze flink hogere item non-respons is selectief. De item non-respons op de tevredenheid met thuiswerkmogelijkheden is bijvoorbeeld hoger onder respondenten die niet thuis werken dan onder respondenten die wel thuis werken. Zie hoofdstuk 8 van de onderzoeksbeschrijving van de NEA 2022.

Bij drie items is in 2023 een toelichting geplaatst: de tevredenheid met en het belang van vakbonden, en het belang van het bestaan van een pensioenregeling. Bij deze items wordt toegelicht dat we graag de mening van de respondent willen weten, ook als ze geen lid van een vakbond zijn of geen pensioenregeling hebben. Bij al deze kenmerken was in 2022 het percentage dat antwoordde met ‘geen antwoord’ namelijk relatief groot.

Met de toevoeging van de toelichting is het percentage ‘geen antwoord’ op de vraag in hoeverre werknemers tevreden zijn met de vertegenwoordiging van hun belangen door vakbonden afgenomen, van 45,3 procent in 2022 naar 39,0 procent van de respondenten in 2023. Zie tabel 8.2.5. Bij de andere twee items met een toegevoegde toelichting wijkt het percentage ‘geen antwoord’ in 2023 vrijwel niet af van dat in 2022.

8.2.5 Non-responspercentage van gewijzigde items over tevredenheid met en belang van kenmerken van de baan, NEA
202120222023
% leeg overgeslagen% 'geen antwoord' % 'geen antwoord'
Vertegenwoordiging van belangen door vakbonden5,045,339,0
Belang van:
Het bestaan van vakbonden1,716,216,0
Het bestaan van pensioenregeling1,05,15,2

De gewogen resultaten laten zien dat werknemers in 2023 iets vaker (heel) tevreden zijn met de vertegenwoordiging van hun belangen door vakbonden. Zie tabel 8.2.6. Dit cijfer is dus door het opnemen van de toelichting niet dichter bij het cijfer van 2021 komen te liggen. Verder wordt in 2023 het bestaan van vakbonden iets vaker (heel) belangrijk gevonden. Het belang van een pensioenregeling werd in 2022 al door een overgrote meerderheid van de werknemers aangegeven, dat cijfer is vrijwel gelijk aan dat van 2023.

8.2.6 Tevredenheid en belang van kenmerken van de baan voor werknemers van 15 tot 75 jaar, in procenten, NEA
202120222023
Tevredenheid met:
Vertegenwoordiging van belangen door vakbonden78,479,682,4
Belang van:
Het bestaan van vakbonden71,776,978,0
Het bestaan van pensioenregeling95,296,596,6

Concluderend is bij drie items een toelichting opgenomen en heeft dit bij één item geleid tot minder item non-respons. De uitkomst bij dit item verschilt tussen 2023 en 2022 (iets meer werknemers zijn (heel) tevreden met de vertegenwoordiging van belangen door vakbonden). Dit kan samenhangen met de toevoeging in de vragenlijst, maar het kan ook een ‘werkelijke ontwikkeling’ weergeven (geheel of deels).

Tabel 8.2.7 bevat de item non-respons voor alle kenmerken van de baan waarvoor werknemers om hun tevredenheid wordt gevraagd. Vergeleken met 2022 is in 2023 de item non-respons niet alleen lager bij de vertegenwoordiging door vakbonden, waar een toelichting is toegevoegd, maar ook bij de twee daaropvolgende items over de cao en de personeelsvertegenwoordiging. In 2022 en 2023 is het percentage ‘geen antwoord’ bij de tevredenheidsitems flink hoger dan het percentage ‘leeg’ in 2021. Vanaf 2022 is het echter niet meer mogelijk om de vraag leeg over te slaan.

8.2.7 Non-responspercentage van gewijzigde items over tevredenheid met kenmerken van de baan, NEA
202120222023
% leeg overgeslagen% 'geen antwoord' % 'geen antwoord'
Interessant werk0,22,42,6
Mogelijkheid om te leren0,96,06,3
Goede leidinggevenden0,74,84,7
Goed salaris0,42,42,4
Goede werkzekerheid0,52,72,9
Mogelijkheid om in deeltijd te werken1,416,316,6
Mogelijkheid om zelf werktijden te bepalen1,415,215,8
Mogelijkheid om thuis te werken4,633,732,8
Reistijd/afstand naar het werk0,83,83,6
Dienstverband/contractvorm0,93,94,2
Vertegenwoordiging van belangen door vakbonden1)5,045,339,0
De cao2,923,020,0
Vertegenwoordiging van belangen door OR/MR4,436,533,8
Uw pensioenregeling2,020,720,0
1) Bij dit item is vanaf 2023 een extra toelichting geplaatst.

Bij de items met de hoogste percentages ‘geen antwoord’ is nagegaan of er sprake is van selectiviteit. Dat is het geval. De item non-respons op de tevredenheid met vakbonden hangt bijvoorbeeld samen met vakbondslidmaatschap. Zie ook hoofdstuk 8 van de onderzoeksbeschrijving van de onderzoeksbeschrijving van de NEA 2022. Na het opnemen van de toelichting in 2023 is de item non-respons weliswaar iets lager, maar nog steeds selectief. Bij het vergelijken van cijfers door de tijd is het van belang daar rekening mee te houden.

Tabel 8.2.8 bevat de percentages item non-respons voor alle kenmerken van de baan waarvoor werknemers wordt gevraagd hoe belangrijk ze dat vinden. De verschillen hierin zijn tussen 2023 en 2022 relatief beperkt. Bij de mogelijkheid om thuis te werken en de cao wordt in 2023 iets minder vaak ‘geen antwoord’ opgegeven door respondenten.

8.2.8 Non-responspercentage van gewijzigde items over belang van kenmerken van de baan, NEA
202120222023
% leeg overgeslagen% 'geen antwoord' % 'geen antwoord'
Interessant werk0,41,71,8
Mogelijkheid om te leren0,73,33,2
Goede leidinggevenden0,82,32,5
Goed salaris0,51,31,4
Goede werkzekerheid0,71,61,7
Mogelijkheid om in deeltijd te werken1,07,37,2
Mogelijkheid om zelf werktijden te bepalen1,17,77,6
Mogelijkheid om thuis te werken2,114,714,2
Reistijd/afstand naar het werk0,83,23,1
Een vast contract0,82,72,8
Het bestaan van vakbonden1)1,716,216,0
Het bestaan van cao’s1,49,18,4
Het bestaan van OR/MR1,814,814,1
Het bestaan van een pensioenregeling1)1,05,15,2
1) Bij deze items is vanaf 2023 een extra toelichting geplaatst.

8.3 Item non-respons vaste vragen

In de NEA zijn respondenten niet verplicht om vragen te beantwoorden. In het verleden werd de NEA (ook) op papier ingevuld en was het niet mogelijk om dit te verplichten. Bij de introductie van internetwaarneming is ervoor gekozen om het bij internetwaarneming mogelijk te maken dat vragen leeg worden overgeslagen, vanuit de gedachte dat waarneming via papier en internet dan wat non-respons mogelijkheid betreft zoveel mogelijk op elkaar lijken. Als uitvloeisel daarvan kunnen veel vragen die al jaren in de NEA worden gesteld leeg overgeslagen worden.

Sinds 2018 wordt de NEA uitsluitend via internet waargenomen. De mogelijkheid om vragen leeg over te slaan is bij de meeste bestaande vragen behouden om mogelijke trendbreuken te voorkomen. Nieuwe vragen kunnen echter niet meer leeg overgeslagen worden. In plaats daarvan wordt de antwoordmogelijkheid ‘geen antwoord’ aangeboden. Zo is voor alle respondenten duidelijk dat het mogelijk is om een vraag niet te beantwoorden en toch verder te gaan met de vragenlijst. Ook is zo duidelijk dat een respondent bewust geen antwoord heeft gegeven en niet per ongeluk op ‘volgende’ heeft geklikt terwijl nog geen antwoord gekozen was.

Gemiddeld wordt een vraag in de NEA door 3,5 procent van de respondenten niet beantwoord. Niet alle vragen worden aan alle respondenten gesteld. De berekening van de item non-respons is gebaseerd op respondenten waaraan de betrokken vraag is gesteld. Bij sommige vragen geven meer respondenten geen antwoord dan bij andere. Tabel 8.3.1 geeft een overzicht van alle vaste vragen waarop 5 procent of meer van de respondenten in 2023 geen antwoord heeft gegeven. Het betreft haast uitsluitend vragen waarbij de antwoordmogelijkheid ‘geen antwoord’ aangeboden wordt.