Auteur: Karen Brandenburg, Sander Brummelkamp, Hui Shan Chan, Laura Geurts, Maria José Linders, Glenn Muller, Reinoud Segers
Hernieuwbare energie in Nederland 2022

8. Biomassa

Biomassa kan vele vormen aannemen, zoals voedsel of papier. In de energiestatistieken wordt biomassa echter alleen meegenomen als het wordt gebruikt als energiedrager. De import van bijvoorbeeld palmolie voor de voedingsindustrie wordt dus niet meegenomen. Biomassa is de belangrijkste bron van hernieuwbare energie en wordt op vele manieren gebruikt. In dit hoofdstuk worden alle technieken systematisch langs gelopen. In 2022 droeg biomassa voor 40 procent bij aan het totaal hernieuwbare energie.

8.1 Inleiding

De belangrijkste toepassingen, goed voor bijna drie kwart van het biomassaverbruik, zijn: afvalverbrandingsinstallaties (paragraaf 8.2), meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales (paragraaf 8.3), het gebruik van vloeibare biotransportbrandstoffen (8.11) en het verbruik van biomassa in WKK-installaties (8.4). De resterende 26 procent betreft niet alleen het gebruik van biomassa door huishoudens (8.6) en het verbruik van biomassa voor (uitsluitend) warmte bij bedrijven (8.5). Ook kan, naast direct verbranden, de biomassa eerst worden omgezet in biogas, wat op stortplaatsen (8.7) gebeurt. Ook natte organische afvalstromen zijn vaak geschikt om te worden omgezet in biogas via vergisting. Dat gebeurt in veel rioolwaterzuiveringsinstallaties (8.8), in afvalwaterzuiveringsinstallaties in de industrie (8.10) en veel biogas wordt gemaakt uit vergisting van mest samen met ander organisch materiaal (co-vergisting van mest) (8.9).

Ontwikkelingen

8.1.1 Biomassaverbruik
 Afvalverbrandingsinstallaties (PJ)Bij- en meestoken biomassa in centrales (PJ)Biomassaketels bedrijven, WKK (PJ)Biomassaketels bedrijven, alleen warmte (PJ)Biomassa huishoudens (PJ)Biogas (PJ)Vloeibare biotransportbrandstoffen (PJ)
200025,5121,7553,3332,21214,0275,211
200124,6375,4083,512,26813,9385,36
200225,519,8663,1142,52913,8565,562
200325,0597,1273,0252,83614,1865,3920,134
200426,06614,1233,0943,68614,9015,2850,134
200526,65930,5223,5244,10615,6645,0950,101
200626,61629,4453,6775,50116,3945,8791,766
200727,84515,7023,9816,14516,3777,15313,031
200830,54919,6929,9296,43416,5229,25812,048
200932,44122,78813,1526,51216,76310,93915,606
201034,20828,54512,7255,47717,09911,9849,577
201137,36127,85510,1385,22217,41411,96813,438
201239,79426,29512,4825,34416,93812,16514,017
201340,68915,69113,4365,48517,01212,77713,378
201440,2658,17314,1277,62216,89813,09415,686
201540,774,67516,6248,82716,74313,69313,439
201642,2824,08318,0759,69916,56913,45310,747
201740,4154,88318,9349,99616,43213,37713,891
201838,6575,67418,52412,03716,44613,84622,993
201938,4815,52522,15612,99916,27815,15728,437
202038,84540,35924,06215,15616,16817,224,329
2021**40,91456,48826,44216,80516,18917,71327,739
2022*41,1146,03525,14115,89916,19517,38426,557
*Voorlopige cijfers **Nader voorlopige cijfers

Het primair verbruik van biomassa is vooral vanaf 2003 hard gegroeid en bereikte een piek in 2012. Het ging in eerste instantie vooral om een toename van het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales, gestimuleerd door de MEP-subsidies (zie ook 2.8). Later nam ook het gebruik van biomassa voor het wegverkeer toe door de introductie van de verplichting voor leveranciers van benzine en diesel tot het verbruik daarvan, veelal ingevuld door biobrandstoffen bij te mengen in gewone benzine en diesel. Ook het verbruik van biomassa voor elektriciteitsproductie nam toe. Het gaat hierbij vooral om enkele installaties die afvalhout verbranden en elektriciteit maken. Het verbruik van biomassa door afvalverbrandingsinstallaties en als biogas groeit meer geleidelijk.

Na de piek in 2012 daalde het verbruik van biomassa door het teruglopen van het meestoken van biomassa als gevolg van het aflopen van de subsidie. Echter, vanaf 2018 is er weer groei te zien in het totale verbruik van biomassa doordat de subsidie op meestoken terugkeerde. Deze groei lijkt voorlopig een piek te hebben bereikt in 2021 en laat in 2022 een daling zien van 7 procent. Het verbruik van alle vormen van biomassa is in 2022 (licht) gedaald, uiteenlopend tussen de 0 tot 10 procent. Uitzonderingen zijn de meestook van biomassa in centrales, die met 19 procent afnam, en de verbranding van afval en het biomassavebruik bij huishoudens, die nagenoeg gelijk waren aan een jaar eerder.

8.1.2 Biomassa verbruik (TJ)
Bruto energetisch eindverbruikVermeden verbruik van fossiele primaire energie
2021**2022*2021**2022*
Afvalverbrandingsinstallaties18 41818 34724 00023 522
Bij- en meestoken biomassa in centrales27 74722 27856 48846 029
Totaal biomassa huishoudens16 18816 19511 38911 507
Biomassaketels bedrijven, WKK10 6245 3398 8552 568
Biomassaketels bedrijven, alleen warmte13 14910 48114 21812 276
Biogas uit stortplaatsen262264326326
Biogas rioolwaterzuiveringsinstallaties2 3122 2781 8881 866
Biogas, co-vergisting van mest5 5664 5955 5213 244
Overig biogas4 7273 8074 2893 181
Vloeibare biotransportbrandstoffen27 73826 55627 73926 557
Totaal126 735110 146154 713131 076
Bron: CBS
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

Tabel 8.1.2 geeft het verbruik van biomassa op twee manieren: eindverbruik en vermeden verbruik van fossiele energie. In grafiek 8.1.1 wordt het primaire verbruik weergegeven. Bij het eindverbruik van energie gaat het om de vorm waarin het aan de eindverbruiker wordt geleverd: elektriciteit, warmte of brandstof. Bij het primair verbruik gaat het om de energie-inhoud van de eerst meetbare vorm van de verbruikte biomassa. Vooral bij elektriciteit is het verschil tussen primair en eindverbruik groot, omdat het omzettingsverlies bij de productie van elektriciteit uit biomassa groot is.

Het vermeden verbruik van fossiele primaire energie is in de regel lager dan het primair verbruik van biomassa (8.1.1 en 8.1.2). Dat betekent dat 1 joule biomassa minder dan 1 joule fossiele energie uitspaart. Dit komt doordat het energetisch rendement van de installaties die biomassa verbruiken relatief laag is ten opzichte van de fossiele referentie. Het sterkst speelt dit bij afvalverbrandingsinstallaties en bij houtkachels in huishoudens. Voor de berekening van het vermeden verbruik van fossiele primaire energie is geen complete levenscyclusanalyse (LCA) uitgevoerd (RVO en CBS, 2022), omdat dat ingewikkeld is en omdat er veel gegevens voor nodig zijn.

Groen gas

Groen gas is biogas dat is opgewerkt tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd wordt in het aardgasnet. Soms wordt ook ruw biogas tot groen gas gerekend of biogas dat wordt opgewerkt tot Compressed Natural Gas (CNG) voor verbruik in vervoer. Hier gaat het alleen over groen gas dat geïnjecteerd wordt in het aardgasnet. Directe injectie van ruw biogas in het aardgasnet kan niet, onder andere omdat de verbrandingswaarde van biogas een stuk lager is.

8.1.3 Groen gasproductie uit biogas
 Biogas uit stortplaatsen (Miljoen kubieke meter)Biogas rioolwaterzuiveringsinstallaties (Miljoen kubieke meter)Biogas, co-vergisting van mest (Miljoen kubieke meter)Overig biogas (Miljoen kubieke meter)
200017,35000
200115,23000
200213,08000
20039,98000
200413,78000
200514,09000
200614,06000
200713,18000
200812,51000
200912,23000
201010,9000
20119,98007,2
20127,80019,84
20135,470041,71
20147,30054,38
20155,880073,84
20164,610078,2
20174,960092,99
20184,012,3720,1680,09
20194,553,5750,5283,6
20204,969,1386,54101,17
2021**5,8513,52112,2989,79
2022*5,8513,52112,2989,79
*Voorlopige cijfers **Nader voorlopige cijfers

Op stortplaatsen wordt al jaren groen gas gemaakt. De biogasproductie op stortplaatsen loopt echter terug, omdat er nog maar weinig afval voor lange tijd wordt gestort. Het meeste biogas voor groen gas is afkomstig van andere bronnen zoals vergisters van afvalverwerkingsbedrijven, industrie en landbouw. In de jaren na 2011 zijn er telkens nieuwe projecten bijgekomen met groen gas productie uit overig biogas. In de laatste jaren neemt ook de productie van groen gas uit mestvergisting toe. In 2022 groeide de totale productie van groen gas met 4 procent naar 230 miljoen kubieke meter (Gasunie, 2023). Dit komt overeen met iets meer dan zeven promille van het totale aardgasverbruik in Nederland. Voor 2022 zijn de uitgesplitste gegevens van groen gas nog niet volledig verwerkt, waardoor de totalen in deze publicatie niet overeenkomen met het totaal zoals gepubliceerd door Gasunie.

De productie van groen gas wordt gestimuleerd met de subsidieregeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE(+)(+)). Eind 2022 waren er 75 projecten met een beschikking in gebruik met een gezamenlijk vermogen van 380 megawatt (RVO, 2023a). Ook de mogelijkheid om groen gas mee te laten tellen voor het voldoen aan de verplichting voor hernieuwbare energie voor vervoer, in plaats van SDE-subsidie, is een stimulans voor de productie. In 2022 werd 1,7 PJ voor dat doel ingezet.

Het bruto energetisch eindverbruik van groen gas wordt berekend door uit de Europese energiestatistieken voor Nederland af te leiden welk deel van het primair aardgasverbruik leidt tot bruto energetisch eindverbruik (Eurostat, 2011). Sinds eind 2018 is voor deze verdeling daarnaast mogelijk om onder bepaalde voorwaarden groen gas administratief over te boeken naar de sector vervoer (zie ook paragraaf 2.4). De gebruikte methode is geïmplementeerd in de tool SHARES van Eurostat en zit er op dit moment als volgt uit:

  1. Bepaal hoeveel groen gas dat is ingevoed in het nationale net wordt overgeboekt naar vervoer. In 2022 was dit 24 procent van alle groen gas.
  2. Verdeel de rest van het groen gas over vijf bestemmingen, evenredig met de bestemmingen van aardgas:
  • energetisch eindverbruik voor warmte. Dit is verbruik in warmteketels plus de warmte uit aardgasinzet in warmtekrachtinstallatie
  • energetisch eindverbruik voor elektriciteit. Dit is de productie van elektriciteit uit aardgas
  • energetisch eindverbruik voor vervoer. Dit is de levering van aardgas voor vervoer
  • niet-energetisch eindverbruik , vooral voor de productie van kunstmest
  • transformatieverliezen, vooral voor de productie van elektriciteit al dan niet in combinatie met warmte.

De eerste drie bestemmingen vallen onder het bruto energetisch eindverbruik voor de RED I (Europees Parlement en Raad, 2009) & II, waarbij voor RED II in sommige gevallen de duurzaamheid van het biogas moet worden aangetoond. In 2022 telde 62 procent van het finaal verbruik van groen gas als bruto energetisch eindverbruik, waarvan 31 voor warmte, 7 voor elektriciteit en 24 voor vervoer.

8.1.4 Verdeling verbruik van groen gas (TJ)
2021**2022*
TotaalConform RED II1)TotaalConform RED II1)
Productie7 166 .7 166.
Energetisch eindverbruik voor warmte3 3332 8083 3952 253
Energetisch eindverbruik voor elektriciteit883489933494
Energetisch eindverbruik voor vervoer2)1 7071 7071 7021 702
Niet-energetisch verbruik481395
Transformatieverliezen762741
1) Niet-energetisch verbruik en transformatieverliezen vallen niet onder het bruto energetisch eindverbruik volgens de RED II. Installaties met een ingaand thermisch vermogen boven de 2 MW moeten aantonen dat het verbruikte groene gas aan de geldende duurzaamheidscriteria voldoet
2) Inclusief administratieve allocatie naar vervoer
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen.
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

In eerste instantie is het misschien wat tegen intuïtief dat niet alle groen gas meetelt bij het verbruik van hernieuwbare energie. Echter, het aardgasverbruik telt ook niet volledig mee bij het bepalen van de noemer voor het berekenen van het aandeel hernieuwbare energie. Hierbij worden de transformatieverliezen en het niet-energetische verbruik ook buiten beschouwing gelaten.

Duurzaamheid biomassa

Biomassa telt als bron voor hernieuwbare energie omdat de CO2-emissie die vrijkomt bij het verbruik van biomassa gecompenseerd wordt door CO2-vastlegging bij de groei van planten die weer zorgt voor nieuwe biomassa (kortcyclische CO2). Toch zijn er ook zorgen over de duurzaamheid van het gebruik van biomassa. Het gaat dan vaak over de bescherming van tropische bossen, de CO2-effectiviteit over de hele keten, de lange tijd die er nodig is om nieuwe bomen te laten groeien en effecten op voedselprijzen. In de RED I uit 2009 zijn duurzaamheidscriteria opgenomen voor vloeibare biomassa en biogas voor vervoer. Dat heeft tot gevolg dat vanaf 2011 vloeibare biomassa die niet voldoet aan de criteria, niet meetelt voor de realisatie van de doelstelling en ook geen steun mag ontvangen van nationale regeringen via een subsidie, een korting op de accijns of een verplichting.

In de nieuwe EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED II), welke zich richt op de periode 2021 tot en met 2030, is afgesproken om voor installaties op vaste en gasvormig biomassa boven een bepaalde capaciteitsgrens wel duurzaamheidscriteria te gaan hanteren. De aangescherpte duurzaamheidscriteria voor biomassa zijn niet van toepassing voor:

  • Installaties die (biogeen) huishoudelijk afval gebruiken (afvalverbrandingsinstallaties)
  • Installaties die vaste biomassa gebruiken en een thermisch ingangs vermogen onder de 20 MW hebben (alle houtkachels bij huishoudens zijn hierdoor uitgezonderd en een groot deel van de houtketels bij bedrijven).
  • Installaties op biogas met een thermisch ingangs vermogen onder de 2 MW 
  • Vloeibare biotransportbrandstoffen (deze moeten aan andere duurzaamheidscriteria voldoen)

Vanaf 2012 controleert de Nederlandse Emissieautoriteit of biobrandstoffen voor vervoer die opgevoerd zijn voor de nationale bijmengplicht voldoen aan de duurzaamheidcriteria uit de RED (NEa, 2015). Het CBS ontvangt gegevens per bedrijf van de NEa en vergeleken met eigen gegevens over biobrandstoffen. Daaruit is naar voren gekomen dat nagenoeg alle Nederlandse biobrandstoffen die geleverd zijn voor vervoer in Nederland voldoen aan de duurzaamheidscriteria.  Voor vloeibare biomassa in stationaire installaties geldt al meerdere jaren dat ze alleen SDE(+)(+) subsidie kunnen krijgen als ze voldoen aan de duurzaamheidscriteria. Bij de uitvoering van deze subsidieregeling controleert RVO of de gebruikte biomassa adequaat is gecertificeerd en CBS ontvangt van RVO informatie over de hoeveelheid hernieuwbare energie met gecertificeerde biomassa.

In juni 2022 is de laatste editie van een rapportage gepubliceerd door het Platform Bio-Energie (PBE) in samenwerking met RVO over het verbruik van hout in energie-installaties voor elektriciteit en warmte. Deze rapportage en voorgaande zijn in opvolging gemaakt van de Green Deal Duurzaamheid Vaste Biomassa die in 2015 afliep.

De bedrijven waar de installaties (vanaf 1 megawatt) in gebruik zijn, hebben net als tijdens de Green Deal op vrijwillige basis aan het onderzoek meegewerkt (respons: 68 procent). De deelnemende partijen beogen met de jaarlijkse rapportage bij te dragen aan de gewenste openheid over de omvang, aard, herkomst en duurzaamheidsaspecten van de gebruikte biomassa. Zij hopen daarnaast dat de rapportage het draagvlak voor deze vorm van hernieuwbare energie bevordert. Deze rapportage heeft betrekking op vaste - houtachtige - biomassa die in 2021 direct of indirect is ingezet om elektriciteit en/of warmte op te wekken.

Uit het rapport blijkt het grootste aandeel houtige biomassa (36% van in totaal 5,2 miljoen ton) afkomstig is uit eigen land. 28 procent komt uit Noord-Oost Europa (Baltische staten, Rusland of Wit-Rusland). Duitsland en België zijn verantwoordelijk voor 8% van de ingevoerde biomassa. Het overgebleven deel (ruim een kwart) komt uit Noord-Amerika. Vrijwel alle gebruikte houtige biomassa bestaat uit resthout dat vrijkomt bij onderhoud van bos, landschap en gemeentelijk groen, bij timmerfabrieken, uit bouw- en sloopwerkzaamheden en dergelijke. Niet opgenomen in deze rapportage zijn: gasvormige of vloeibare biobrandstoffen, fossiele brandstoffen of andere vaste biomassa (PBE en RVO, 2022). Tijdens het schrijven van deze publicatie was nog geen rapportage over 2022 beschikbaar.

Voor 2022 is een aparte rapportage over de aard, herkomst en certificering van biomassa die is meegestookt in kolencentrales gepubliceerd (CE Delft, 2023). In tegenstelling tot de rapportage van PBE en RVO worden andere installaties die houtige biomassa gebruiken hier niet meegenomen. Uit de rapportage van CE Delft volgt dat de kolencentrales in 2022 wederom vooral houtpellets meestoken, waarvan 63 procent uit Noord-Amerika kwam, 23 procent uit EU-landen, 10 procent uit Europese landen die niet tot de EU behoren (inclusief Rusland) en 3,4 procent uit Azië. In 2022 bestond 95,6 massaprocent van de meegestookte biomassa uit biogene rest- en afvalstromen (categorie 5), 3,8% uit houtige biomassa uit bosbeheereenheden kleiner dan 500 hectare (categorie 2) en 0,6 procent uit houtige biomassa uit bosbeheereenheden groter dan 500 hectare (Categorie 1).

Op nationaal niveau is discussie over de wenselijkheid van biomassa de laatste jaren geïntensifieerd, wat heeft geresulteerd  in een SER advies over biomassa (SER, 2020), waarin de SER de overheid adviseert om het verbruik biomassa voor warmte met lage temperaturen (verwarming van gebouwen) af te bouwen en de regering dit advies heeft overgenomen (EZK, 2022). Lastig is wel dat alternatieven voor biomassa voor het halen van de (internationaal afgesproken) duurzaamheidsdoelen een stuk duurder zijn en dat de opschaling daarvan nog veel onzekerheden kent (PBL, 2020). Vanwege de verontreinigende emissies heef de overheid de ISDE subsidie (voor kleinere systemen bij woningen en bedrijven) met ingang van aanvragen al met ingang 2020 stopgezet (Staatscourant, 2019).

Aanbod van vaste biomassa

Het binnenlands verbruik van vaste biomassa, in hoofdzaak houtachtige producten uit reststromen, kon in de periode 2014 tot en met 2018 geheel voorzien worden vanuit binnenlandse productie. Per saldo was Nederland in deze periode exporteur van vaste biomassa voor energie. In 2013 was dat niet het geval toen houtpellets op grote schaal werden geïmporteerd, voornamelijk voor de bij- en meestook in elektriciteitscentrales.

Vanaf 2019 is Nederland weer netto-importeur van houtpellets. In 2021 groeide het binnenlands verbruik van vaste biomassa naar 115 petajoule, dat is 22 procent meer dan in 2020. Met name het verbruik van houtpellets nam in dit jaar toe door de toename in meestook van biomassa bij centrales. Vanaf 2021 is een gedetailleerdere uitsplitsing van de vaste biomassa voor energie beschikbaar op basis van een nieuwe vragenlijst van Eurostat, zie hiervoor Balans vaste biomassa voor energie, 2021 (cbs.nl). Een beknopt overzicht hiervan is te zien in Figuur 8.1.5. Voor 2022 zijn nog niet voldoende data beschikbaar om de tabel van een update te voorzien, hoewel op basis van de data van CE Delft aannemelijk lijkt dat de invoer van houtpellets is gedaald als gevolg van de lagere inzet voor meestoken bij elektriciteitscentrales.

8.1.5 Balans vaste biomassa voor energieproductie, 2021** Winning Pellets Gebruikt hout Industriele restproducten Industriele restproducten Houtige biomassa uit bosbeheer Industriele restproducten Houtige biomassa uit bosbeheer Industriele restproducten Houtige biomassa uit bosbeheer Houtige biomassa uit bosbeheer 8.1.5 Balans vaste biomassa voor energieproductie, 2021** 21 593 TJ 50 009 TJ 71 815 TJ Uitvoer 15 157 TJ 17 367 TJ Invoer 59 829 TJ 60 333 TJ Verbruik 94 681 TJ 114 670 TJ 3 032 TJ 2 276 TJ 566 TJ 20 650 TJ 5 490 TJ Pellets 56 231 TJ 21 806 TJ Pellets Gebruikt hout 2 144 TJ 271 TJ 8 376 TJ 4 366 TJ 2 210 TJ Pellets Gebruikt hout 22 480 TJ 2 571 TJ 12 274 TJ 57 356 TJ 19 989 TJ 504 TJ **Nader voorlopige cijfers Winning Pellets Gebruikt hout Industriele restproducten Industriele restproducten Houtige biomassa uit bosbeheer Industriele restproducten Houtige biomassa uit bosbeheer Industriele restproducten Houtige biomassa uit bosbeheer Houtige biomassa uit bosbeheer 8.1.5 Balans vaste biomassa voor energieproductie, 2021** 21 593 TJ 50 009 TJ 71 815 TJ Uitvoer 15 157 TJ 17 367 TJ Invoer 59 829 TJ 60 333 TJ Verbruik 94 681 TJ 114 670 TJ 3 032 TJ 2 276 TJ 566 TJ 20 650 TJ 5 490 TJ Pellets 56 231 TJ 21 806 TJ Pellets Gebruikt hout 2 144 TJ 271 TJ 8 376 TJ 4 366 TJ 2 210 TJ Pellets Gebruikt hout 22 480 TJ 2 571 TJ 12 274 TJ 57 356 TJ 19 989 TJ 504 TJ **Nader voorlopige cijfers
 

In de volgende paragrafen van deze publicatie wordt nader ingegaan op het verbruik van andere niet-houtachtige biomassa zoals huishoudelijk afval en biogas.

8.2 Afvalverbrandingsinstallaties

Afval dat verbrand wordt door afvalverbrandingsinstallaties is op energiebasis voor ongeveer de helft van biogene oorsprong. Daarom telt ongeveer de helft van de energieproductie door afvalverbrandingsinstallaties als hernieuwbare energie. In Nederland zijn er twaalf afvalverbrandingsinstallaties. Deze grote installaties waren in 2022 goed voor 7 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.

8.2.1 Verbrand huishoudelijk afval
 Hernieuwbaar huishoudelijk afval (TJ)Niet-hernieuwbaar huishoudelijk afval (TJ)
1990132059635
1991129299621
1992129159621
19931452811346
19941366711283
19951545013204
19961955917641
19972298121073
19982446522790
19992541724167
20002551224255
20012463724459
20022551026063
20032505928259
20042606629393
20052665930063
20062661628834
20072784530165
20083054931797
20093244131168
20103420830335
20113736031827
20123979431266
20134068933291
20144026534301
20154077033357
201642281,998936018
20174041535840
20183865735683
20193848034124
20203884533090
2021**4085834805
2022*4111035020
*Voorlopige cijfers **Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

De productie van hernieuwbare energie uit afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) toont vanaf 2009 tot en met 2017 een duidelijke stijging. Tot en met 2011 had de stijging vooral te maken met het in gebruik nemen van nieuwe installaties, daarna kwam de stijging door nieuwe leidingen voor leveringen van stoom aan nabijgelegen industrie en warm water vooral voor bestaande stadsverwarmingsnetten. Bij veel installaties werd de warmte nog lang niet volledig benut, waardoor de extra warmteleveringen slechts in beperkte mate ten koste gingen van de elektriciteitsproductie. In 2022 is er ongeveer 76 petajoule aan afval verbrand, iets meer dan in 2021.

Vanaf 1990 tot en met 2002 is het biogene aandeel van het verbrande afval langzaam gedaald. Dat had te maken met het opkomen van het apart inzamelen van groente-, fruit- en tuinafval. In 2003 kwam aan deze daling een eind en tot en met 2012 steeg de biogene fractie weer om tot 2016 min of meer constant te blijven (rond 55%). Een betere scheiding van het plastic afval speelde daarbij een rol (Agentschap NL, 2013). In 2022 was net zoals in 2021 het aandeel 54 procent.

Voor huishoudelijk afval is de import belangrijk. Reden daarvoor is dat de capaciteit van de afvalverbrandingsinstallaties de laatste jaren is uitgebreid en dat het binnenlandse aanbod van afval is afgenomen. Om de investering in de dure installaties terug te verdienen is het voor de bedrijven van belang om de installatie zoveel mogelijk te gebruiken. Dankzij de nabijheid van zeehavens is het relatief goedkoop om afval te importeren uit Europese landen waar de capaciteit voor verwerking van afval schaars is. Per 1 januari 2020 is een importheffing op buitenlands afval ingevoerd als onderdeel van het Urgenda-pakket om CO2-uitstoot in Nederland te beperken. De Vereniging Afvalbedrijven heeft in 2019 een onderzoek laten uitvoeren dat aantoonde dat de importheffing geen CO2-besparing oplevert in Nederland (PwC, 2019). Een onderzoek van TNO ondersteunt dit: de gevolgen van het storten van het niet-geïmporteerde afval in het land van herkomst leiden op Europees niveau tot meer CO2-uitstoot (TNO, 2020a). Afvalbedrijven voorspelden ook dat het economisch onaantrekkelijk zou worden om afval te importeren door de nieuwe heffing (Vereniging Afvalbedrijven, 2019).Tot zo ver is dit nog niet terug te zien in de cijfers van de afgelopen jaren. De cijfers over 2022 zijn nog voorlopig.

8.2.2 Afvalverbrandingsinstallaties: vermogen, energiebalans
ElektriciteitWarmteFossiele brandstoffen
vermogen (MW)bruto productie (mln kWh)verbruik (mln kWh)netto productie (mln kWh)productie (TJ)verbruik (TJ)
1990 196 933 134 7993 3250
2000 3942 520 5651 9567 129796
2010 5863 376 7012 67511 194950
2015 6493 676 8232 85323 157935
2020 7804 060 7653 29514 969677
2021** 7804 089 7953 29417 644685
2022** 7804 120 8753 24617 136540
Bron: CBS.
**Nader voorlopige cijfers

8.2.3 Afvalverbrandingsinstallaties: hernieuwbare fractie en hernieuwbare energie
Bruto energetisch eindverbruikEffect
elektriciteit (TJ)warmte (TJ)totaal (TJ)vermeden verbruik fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
19901 9422 2034 1456 453432
20004 5784 5489 12612 420835
20106 3487 70814 05617 4361 115
20157 18813 52320 71126 4621 783
20207 8959 12217 01821 4471 214
2021**7 94910 46818 41824 0001 454
2022*8 01010 33718 34723 5221 426
Bron: CBS
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

Het verschil tussen de bruto en de netto elektriciteitsproductie is bij de AVI’s groter dan bij de andere conversietechnieken (StatLine - Afvalverbrandingsinstallaties; energieproductie uit biomassa (cbs.nl)). Dit komt vooral doordat de AVI’s veel elektriciteit gebruiken voor rookgasreiniging. Sommige AVI’s gebruiken ook redelijk wat fossiele brandstoffen en warmte voor rookgasreiniging. Het verbruik van fossiele brandstoffen wordt verdisconteerd in de berekening van de productie van hernieuwbare elektriciteit en warmte (RVO en CBS, 2022).

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.1 Afvalverbrandingsinstallaties uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

Afvalverbrandingsinstallaties zijn verbrandingsinstallaties die geschikt zijn voor gemengde afvalstromen. Installaties die ontwikkeld zijn voor specifieke afvalstromen, zoals de thermische conversie-installatie in Duiven voor papierslib en de afvalhoutverbranders bij Twence in Hengelo, de AVR Rijnmond en de Huisvuilcentrale in Alkmaar, worden niet meegenomen bij de afvalverbrandingsinstallaties. Deze installaties tellen wel mee voor de hernieuwbare energie, maar dan bij de bedrijven die biomassa stoken voor elektriciteit (8.4).

De belangrijkste bron voor het bepalen van de (hernieuwbare) energieproductie uit afvalverbranding zijn rapportages die de AVI’s leveren aan Rijkswaterstaat Leefomgeving voor de WAR en de vaststelling van de R1-status (‘nuttige toepassing’). De eventuele ontbrekende gegevens zijn bijgeschat op basis van milieujaarverslagen.

Op basis van de vergelijking tussen de milieujaarverslagen en de R1-rapportages schat het CBS de onnauwkeurigheid in de geleverde energieproductie van de AVI’s op ongeveer 5 procent. De niet verkochte warmte is relatief gezien wat onzekerder, omdat het complex kan zijn om de stromen op een eenduidige manier af te bakenen. Alles bij elkaar genomen ligt de grootste onzekerheid in de hernieuwbare energie uit AVI’s bij de bepaling van de biogene fractie. Deze onzekerheid wordt geschat op 10 procent.

8.3 Meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales

Bij het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales gaat het om centrales die kolen gebruiken als hoofdbrandstof. Een gedeelte van deze kolen kan vervangen worden door verschillende soorten biomassa. Omdat alle installaties waarin biomassa wordt meegestookt een vermogen boven de grens van 20 MW uit de RED II hebben moeten deze voldoen aan de duurzaamheidscriteria hiervan om mee te tellen voor het bruto energetisch eindverbruik. De bijdrage van meestoken van biomassa ligt in 2022 op 8 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.

8.3.1 Inzet biomassa bij- en meestoken centrales
 Bij- en meestoken biomassa in centrales (TJ)
199533
1996376
1997357
1998906
19991403
20001755
20015408
20029866
20037127
200414123
200530522
200629445
200715702
200819692
200922788
201028545
201127855
201226295
201315691
20148173
20154675
20164083
20174883
20185674
201915525
202040359
2021**56488
2022*46035
*Voorlopige cijfers **Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

De ontwikkeling van het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales verliep in de periode 2003-2012 met horten en stoten. Aanvankelijk zorgden technische aanpassingen van de centrales voor groei, maar halverwege de periode zorgde de afbouw van de MEP-subsidie voor stagnatie. Tussen 2013 en 2015 waren er geen subsidieregelingen die het meestoken van biomassa bij kolencentrales aantrekkelijk maakten.

In 2016 en 2017 zijn in het kader van SDE+ weer nieuwe subsidieaanvragen voor het meestoken van biomassa in grote installaties geaccepteerd (RVO, 2023a). Sindsdien is er een duidelijke groei te zien in het verbruik van biomassa bij elektriciteitscentrales, tot 2021. In 2022 is 46 petajoule aan biomassa meegestookt,19 procent minder dan een jaar eerder. Het aandeel biomassa in kolencentrales is ook gedaald van 32 procent in 2021 naar 28 procent van de totale energetische inzet in 2022. De daling van het meestoken van biomassa wordt deels verklaard doordat de kolencentrales in 2022 iets minder hebben bijgedragen aan de totale elektriciteitsproductie als gevolg van een hogere beschikbaarheid aan elektriciteit afkomstig uit zon en windenergie (CBS, 2023b),

8.3.2 Meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales
PeriodenBruto energetisch eindverbruikEffect
elektriciteit (TJ)warmte (TJ)totaal (TJ)vermeden verbruik fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
199515116333
2000748157631 755166
200512 41669313 10930 5222 394
201011 6531 26712 92028 5452 703
20151 849351 8844 675443
202017 1442 54219 68740 3593 822
2021**24 4013 34627 74756 4885 349
2022*19 9182 35922 27846 0294 359
Bron: CBS
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.5 Bij- en meestook van biomassa in elektriciteitscentrales uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

Voor de inzet van biomassa is gebruik gemaakt van de opgaven van bedrijven uit de CBS-enquêtes. De gegevens uit de administratie van VertiCer en de CBS-enquêtes zijn op individueel niveau met elkaar geconfronteerd. De onnauwkeurigheid in de hernieuwbare energie uit het meestoken van biomassa in centrales wordt geschat op 5 procent.

8.4 Stoken van biomassa voor elektriciteit en warmte (WKK) bij bedrijven

Het gaat hier om installaties die vaste of vloeibare biomassa verbranden voor de productie van elektriciteit, meestal in combinatie met warmteproductie, uitgezonderd het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales. De belangrijkste groep zijn de vier installaties voor het verbranden van afvalhout in Hengelo, Alkmaar, Rotterdam en Delfzijl. Daarnaast gaat het om het verbranden van diverse afvalstromen zoals kippenmest of papierslib in installaties die speciaal ontworpen zijn voor deze soort biomassa en meerdere kleinschalige installaties die vooral schoon resthout verbranden. Voor deze kleine installaties is vaak warmte het hoofdproduct en elektriciteit het bijproduct.

De ongeveer dertig installaties waren in 2022 goed voor 2 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.

8.4.1 Inzet biomassa voor elektriciteit en warmte bij bedrijven
 Biomassaketels bedrijven, WKK (TJ)
20003333
20013510
20023114
20033025
20043094
20053524
20063677
20073981
20089929
200913152
201012725
201110138
201212482
201313436
201414127
201516624
201618075
201718934
201818524
201922156
202024062
2021**26442
2022*25141
*Voorlopige cijfers **Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

De jaarlijkse productie van individuele installaties kan sterk fluctueren door het al dan niet optreden van storingen en de noodzaak tot onderhoud. De biomassa verbruikt in deze installaties kent een stabiele groei vanaf 2011 en laat in 2022 voor het eerst sindsdien een daling zien. Bij het bruto energetisch eindverbruik is een halvering te zien ten opzichte van een jaar eerder. Dit wordt deels verklaard door de lagere inzet, maar grotendeels door het ontbreken van informatie over de duurzaamheid van de ingezette biomassa, zie Tabel 8.4.2. Zoals in onderdeel 8.1 wordt benoemd telt de ingezette biomassa alleen voor het bruto energetisch eindverbruik als deze voldoet aan de duurzaamheidseisen uit de RED II. Of de biomassa wel of niet aan deze eisen voldoet voor 2022 is op het moment van schrijven van deze publicatie nog niet bekend. Vooralsnog wordt aangenomen dat deze biomassa niet aan de duurzaamheidseisen voldoet voor de voorlopige cijfers over 2022.

MEP-subsidie is de belangrijkste subsidieregeling geweest voor het bouwen van installaties in deze categorie. De SDE-subsidieregeling heeft nog niet geleid tot veel grote nieuwe installaties. Wel is er met steun van de SDE een aantal kleinere installaties bijgekomen die vooral warmte leveren. Belangrijk in 2017 was de aansluiting van de afvalhoutverbrander in Delfzijl op het lokale stoomnet. Sinds 2018 leveren de drie andere grote installaties voor het verbranden van afvalhout (in Alkmaar, Hengelo en Rotterdam) warmte aan stadsverwarming, voor een gedeelte in plaats van leveringen van warmte door afvalverbrandingsinstallaties. Vanaf 2022 wordt er geen subsidie meer uitgegeven voor nieuwe installaties die laagwaardige warmte produceren (onder de 100°C).

8.4.2 Stoken van biomassa in WKK-installaties bij bedrijven
Aantal installatiesBruto energetisch eindverbruikEffect
aantal einde jaarelektriciteit (TJ)warmte (TJ)totaal (TJ)vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
1990 .12423335757437
200048431881 0312 166151
2010183 6537844 4368 481562
2015194 9951 4646 45911 909900
2020333 67910 91314 59214 243805
2021**331 9758 64810 6248 855524
2022* .3275 0125 3392 568148
Bron: CBS
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. 
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.4 Decentrale elektriciteitsproductie uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

Voor de elektriciteits- en warmteproductie is VertiCer de belangrijkste bron, met informatie uit de winning- en omzettingsenquêtes van het CBS als aanvulling. Als verdere aanvulling en controle is gebruik gemaakt van milieujaarverslagen. De onzekerheid in de hernieuwbare energie uit de decentrale biomassaverbranding voor elektriciteit wordt geschat op ongeveer 10 procent.

8.5 Stoken van biomassa voor warmte bij bedrijven

Biomassa kan in vaste en vloeibare vorm (afvalhout, slachtafval, papierslib) verstookt worden in ketels en kachels voor warmteproductie. Zo heeft de houtverwerkende industrie al jaren houtketels waarin de bedrijven hun eigen afvalhout stoken. Sinds 2006 hebben ook steeds meer bedrijven uit de intensieve veehouderij houtketels voor het verwarmen van stallen. In de meeste gevallen wordt de warmte door de producent zelf verbruikt, maar de laatste jaren worden biomassa warmteketels ook voor stadsverwarming gebruikt. Er is ook een aantal biomassaketels voor stadsverwarming die naast warmte ook wat elektriciteit leveren. Deze installaties tellen mee bij “Stoken van biomassa voor elektriciteit bij bedrijven” (paragraaf 8.4).

Het stoken van biomassa voor warmte draagt in 2022 voor 4 procent bij aan het totale verbruik van hernieuwbare energie.

8.5.1 Inzet vaste en vloeibare biomassa voor warmte bij bedrijven
 Hout (TJ)Overige vaste en vloeibare biomassa (TJ)
20001850362
20011834434
20021817711
200318031033
200417871899
200520012104
200625552946
200730483097
200832943140
200934873024
201034991979
201136371585
201237931551
201340501436
201446702952
201552463581
201661693529
201765213476
201874084629
201991704001
2020112443872
2021**127804161
2022**120183881
**Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

In 2022 daalde de inzet van biomassa met 6 procent en de warmteproductie met 2 procent; in 2021 nam het toe met respectievelijk 12 procent en 14 procent.

Een groot deel van de warmte wordt geproduceerd door energiebedrijven voor gebruik door derden. Bijvoorbeeld voor stadsverwarming. Deze ‘verkochte warmte’ was in 2022 iets lager dan in 2021, bijna 5 petajoule.

8.5.2 Stoken van vaste en vloeibare biomassa voor warmte bij bedrijven
Warmte-productie Bruto eindverbruikEffect
Totaal (TJ)wv. verkochte warmte (TJ)Totaal bruto eindverbruik (TJ)vermeden verbruik fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
Totaal
19901 20801 7251 34276
20001 72402 2121 916109
20104 56805 4775 076287
20157 7717848 6928 634488
202012 3273 96714 16313 697773
2021**14 0065 01313 14914 218802
2022*13 7454 85010 48112 276692
Hout
20209 5582 82310 74610 620599
2021**10 8583 652...
2022*10 4403 444...
Overige vaste en vloeibare biomassa
20202 7701 1443 4173 077174
2021**3 1481 361...
2022*3 3061 406...
Bron: CBS.
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is.
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

8.5.3 Warmteproductie houtketels voor warmte bij bedrijven naar sector
 Houtindustrie (TJ)Meubelindustrie (TJ)Bouw (TJ)Handel (TJ)Landbouw (TJ)Energiebedrijf (TJ)Overig (TJ)
20107223055917715060194
20117272956018416200193
201268528875202172319211
201365025769163198865231
2014820221691252066356264
2015781188841172133732346
2016854168911362374961524
20174891291061282983920644
201842610711412237551075699
20194319813313944871714793
20204268814416249902821929
2021**3846815318354863652932
2022**3676014917853303444912
**Nader voorlopige cijfers

8.5.4 Opgesteld thermisch vermogen en warmteproductie van houtketels voor warmte bij bedrijven uitgesplitst naar sector
20052010201520202021**2022**
Thermisch vermogen (MW)
Houtindustrie131134121736460
Meubelindustrie615635161211
Bouw91116262827
Handel433322303535
Landbouw23139205518487477
Energiebedrijf0062212228230
Overig183662139138133
Totaal2844095221 015992973
Warmteproductie (TJ)
Houtindustrie705722781426384367
Meubelindustrie331305188886860
Bouw485984144153149
Handel230177117162183178
Landbouw2441 5062 1334 9905 4865 330
Energiebedrijf007322 8213 6523 444
Overig98194346929932912
Totaal1 6552 9644 3819 56010 85810 440
Bron: CBS.
**Nader voorlopige cijfers

8.5.5 Opgesteld aantal en vermogen houtketels voor warmte bij bedrijven uitgesplitst naar vermogensklasse
≤ 0,1 MW> 0,1 t/m 0,5 MW> 0,5 t/m 1,0 MW> 1 MWTotaal
Aantal
2005 425 140 53 89 707
20101 671 347 73 872 178
20152 186 545 93 742 898
20203 6501 526 142 795 397
2021**3 2901 500 139 795 008
2022**2 9831 477 131 804 671
Vermogen (MW)
2005244838174 284
2010949252171 409
201512113868195 522
20201883331043901 015
2021**166330101396 992
2022**14732596406 973
Bron: CBS.
**Nader voorlopige cijfers

8.5.6 Houtketels voor warmte bij bedrijven naar provincie, 2022**
AantalVermogen (MW)Warmteproductie (TJ)
Groningen16617135
Friesland50271539
Drenthe22926215
Overijssel57393926
Flevoland621001426
Gelderland837108884
Utrecht3481222033
Noord-Holland3341351792
Zuid-Holland36738280
Zeeland6722314
Noord-Brabant8011421078
Limburg38499819
Totaal4 670 97310 440
Bron: CBS.
**Nader voorlopige cijfers

Sinds 2012 komen de grotere ketels (vanaf 500 kW) in aanmerking voor SDE-subsidie. Dat heeft geleid tot een toename van de grotere ketels (groter dan 1 MW). Van 2016 tot 2020 konden particulieren en bedrijven voor klein zakelijk gebruik met subsidie uit de ISDE-regeling een biomassaketel (of pelletkachel) met een vermogen tot en met 500 kW aanschaffen. Met name de zakelijke markt was geïnteresseerd in biomassaketels, de aanvragen namen tot 2019 jaarlijks toe. De ISDE-regeling is gestopt voor aanvragen in 2020; voor zakelijk gebruik (bedrijven) is de regeling per 1 januari 2020 geheel gestopt maar voor particulieren was er een overgangsregeling. Hier is toen ook gebruik van gemaakt: het totale vermogen van de aangevraagde ketels was bijna 17 megawatt in 2020 en volledig bestemd voor woningen. Eind 2022 was het opgestelde vermogen van de biomassaketels weer iets lager dan het jaar ervoor, een mogelijk gevolg van het stopzetten van de subsidie. Deze stagnatie in de groei is voor 2022 ook terug te zien in de totale warmteproductie, die ook iets lager was dan in 2021.

Installaties die laagwaardige warmte leveren (onder de 100°C) zullen niet meer met subsidie worden geplaatst (Rijksoverheid, 2022c). De gedachte hierachter is dat deze warmtevraag met andere technieken zou kunnen worden voorzien. In paragraaf 8.1 is aandacht voor de ontwikkelingen op het gebied van de discussie over de wenselijkheid van de toepassing van biomassa als brandstof.

De meeste houtketels staan in Gelderland, Noord-Brabant en Overijssel. Dit zijn grote provincies met intensieve veehouderij, de sector met de meeste houtketels. Noord-Holland heeft het hoogste vermogen wegens de grote installatie van de stadverwarming in Purmerend.

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.3 Warmteketels bij bedrijven voor vaste en vloeibare biomassa uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

De informatie over de warmteproductie en het brandstofverbruik van de ketels en kachels op brandstoffen anders dan hout komt uit overheidsregistraties zoals een subsidieregeling of milieujaarverslag dan wel uit directe waarneming (bij de grotere installaties) door het CBS.

De gegevens over de aantallen en het vermogen van houtkachels voor warmte bij bedrijven zijn gebaseerd op inventarisaties onder de leveranciers van houtketels en houtkachels groter dan 18 kW. Voor deze inventarisatie stuurt het CBS elk jaar een vragenlijst naar de leveranciers.

De uitsplitsing naar sector is gebaseerd op opgaven van de leveranciers van ketels en kachels. Ook de uitsplitsing naar provincie is gebaseerd op opgaven per installatie van de leveranciers van de ketels en kachels voor installaties groter dan 100 kW. Voor ketels en kachels kleiner dan 100 kW heeft het CBS geen gegevens per installatie. Voor deze ketels is de verdeling gebaseerd op de gemeenten van vestiging van de bedrijven die via de ISDE 2016-2019 een aanvraag voor een biomassaketel hebben gedaan.

Door de non-respons op de CBS-vragenlijst, de onzekerheid over het aantal vollasturen van de houtketels en de timing van het uit gebruik nemen, bevatten de cijfers over de houtketels bij bedrijven een behoorlijke onzekerheid. Deze onzekerheid neemt echter iets af door de groei van het aandeel warmteproductie die volgt uit de data die overgenomen wordt uit de SDE-registratie. Al met al schat het CBS schat de onzekerheid op 30 procent.

8.6 Stoken van biomassa door huishoudens

Ongeveer een miljoen huishoudens hebben een houtgestookte installatie. Meestal worden deze installaties niet als hoofdverwarming gebruikt, maar bij elkaar wordt er toch een aanzienlijke hoeveelheid hout verstookt. Voor het eindverbruik van hernieuwbare energie telt de hoeveelheid verstookt hout en dit kwam in 2022 overeen met 6 procent van het bruto eindverbruik van hernieuwbare energie in Nederland.

Daarnaast verbruiken veel Nederlandse huishoudens af en toe wat houtskool op de barbecue. Dit telt ook als verbruik van hernieuwbare energie. Het gaat om een tiende procent van het totale eindverbruik van hernieuwbare energie.

8.6.1 Inzet biomassa bij huishoudens
 Openhaarden (TJ)Inzethaarden (TJ)Houtkachels (TJ)Pelletkachels (TJ)Houtskoolverbruik (TJ)
20003165517154210270
20013127508854530270
20023090499854980270
20033050489459720270
20043011478568350270
20052972467277500270
20062952448386890270
20072938429588750270
20082856421491820270
20092777415495630270
201027004115100130270
201126244080104390270
201225493357107630270
201324723157111130270
20142397300211120109270
20152322284911092211270
20162247270111040310270
20172174256210875551270
20182103242110713939270
201920082266104211313270
202019172242100601679270
20211845223997802054270
2022**1775222997392182270
**Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

8.6.2 Biomassa bij huishoudens
Aantal in gebruik
(x 1000)
Warmte-productie (TJ)Bruto eindverbruik (TJ)Vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)Vermeden emissie CO2 (kton)
Totaal
19908984 64712 8515 094289
20009425 92914 0276 699380
20109829 59817 09910 339585
201599610 25316 74310 847613
202098310 68316 16811 215633
2021**98010 82016 18911 389642
2022*9771093116 19511 507649
Openhaarden
2020280 1921 91720211
2021**270 1841 84519411
2022*2611771 77518711
Inzethaarden
20201851 5292 2421 61791
2021**1851 5492 2391 63192
2022*18415622 2291 64493
Houtkachels
20204487 53510 0607 894445
2021**4517 3409 7807 726436
2022*45373379 7397 723436
Pelletkachels
2020701 4271 6791 50385
2021**741 7462 0541 838104
2022*7918552 1821 953110
Houtskool (elk jaar) 2000-2022** .270 ..

Bron: CBS
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. 
Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen.
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

Binnen de huishoudelijke houtkachels worden vier soorten onderscheiden: open haarden, inzethaarden, vrijstaande kachels en pelletkachels. De laatste twee groepen worden veel vaker gebruikt en hebben een hoger rendement dan open haarden. Het aantal openhaarden daalt en het aantal inzethaarden blijft min of meer stabiel. Mogelijk door de concurrentie van de toegenomen verkopen van pelletkachels (met ISDE-subsidie tot 2020) daalt het aantal houtkachels. Het totale verbruik van hout door huishoudens is de laatste jaren ongeveer constant.

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.2 Houtkachels bij huishoudens uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

De gegevens voor de aantallen in gebruik zijnde huishoudelijke houtkachels, het houtverbruik en het rendement zijn afkomstig van  een model van TNO wat geijkt is met data van CBS uit de energiemodule van WoON-onderzoek (Middelkoop en Segers, 2019).

De verschillen met een schatting van het houtverbruik via de aanbodzijde zijn groot. Zowel de bepaling van het houtverbruik via de aanbodzijde (schatting van de opbrengst van brandhout uit bos, landschap, stedelijk groen en afval) als via de vraagzijde (enquête onder huishoudens) kent veel onzekerheden. Het CBS schat de onzekerheid in het houtverbruik op 30 procent (Middelkoop en Segers, 2019).

De schatting van het houtskoolverbruik is gebaseerd op expertkennis van buiten het CBS. De database van het CBS-Budgetonderzoek bevat ook gegevens over het houtskoolverbruik. Door de beperkte waarneemperiode is het aantal waarnemingen van houtskoolaankopen klein en zit er veel statistische ruis in de uitkomsten. Het CBS schat de onzekerheid in het houtskoolverbruik op 50 procent.

8.7 Stortgas

Stortgas is biogas uit stortplaatsen. Het meeste afgevangen stortgas wordt omgezet in een gas met eigenschappen die sterk lijken op die van aardgas. Dit groene gas wordt vervolgens in het aardgasnet geïnjecteerd. Daarnaast wordt er nog een beetje stortgas direct voor warmtetoepassingen gebruikt of gebruikt om elektriciteit op te wekken. In 2022 leverde het stortgas ongeveer 0,1 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.

8.7.1 Inzet biogas uit stortgas
 Voor omzetting in elektriciteit/warmte (TJ)Voor toevoeging aan het aardgasnet (TJ)Finaal verbruik (TJ)
199022110170
1991392171118
1992512486336
1993895462319
19941348407281
19951563399276
19961777392270
19971628376133
19981648425147
19991669513124
2000169754967
2001177548246
2002203741444
2003191531626
200416054360
200514634460
200614804450
200714924170
200814623960
200912543870
201011933450
201110483160
201291624788
2013789173118
201463723186
201555018679
201646614665
2017430157118
201831212793
2019188144105
202017215788
2021**15818562
2022*16018562
*Voorlopige cijfers **Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

De productie van hernieuwbare energie uit stortgas is over haar hoogtepunt heen. De afname wordt veroorzaakt doordat steeds minder afval gestort wordt en het afval dat reeds gestort is steeds minder gas produceert (Rijkwaterstaat, 2015). Sinds 2014 neemt de hoeveelheid gestort afval licht toe (Rijkswaterstaat, 2018). Echter, dit heeft behalve een piek in 2017 niet gezorgd voor meer winning van stortgas. In 2021 is de winning van stortgas ongeveer gelijk gebleven aan dat van 2020, rond de 400 terajoule. Voor 2022 zijn nog geen uitkomsten beschikbaar en zijn de winningscijfers van 2020 overgenomen.

In 2021 zijn er aangescherpte duurzaamheidscriteria in gebruik genomen vanuit de RED II voor installaties boven de 2 MW die biogas gebruiken. De installaties die stortgas verbruik voor de productie van elektriciteit en/of warmte zitten onder deze grens.

8.7.2 Stortgas
Bruto energetisch eindverbruikEffect
elektriciteit (TJ)1)warmte (TJ)1)vervoer (TJ)1)vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
199070157.33722
2000638475.2 000135
2010392267.1 14274
20151801931361043
2020741543532219
2021**701474532620
2022*711494332620
Bron: CBS
1) Inclusief elektriciteit, warmte of vervoer toegerekend aan de productie van groen gas (biogas opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in aardgasnet).
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. 
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.6 Biogas uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

Tot en met 1996 komen de gegevens uit de energie-enquêtes van het CBS. Vanaf het jaar 1997 zijn de gegevens afkomstig uit de stortgasenquête in het kader van de Werkgroep Afvalregistratie (Rijkswaterstaat, 2015). Tot en met het verslagjaar 2004 werd deze enquête uitgevoerd door de Vereniging Afvalbedrijven, vanaf 2005 door Rijkswaterstaat Leefomgeving. In deze enquête worden energiegegevens van alle stortplaatsen gevraagd.

De respons op de WAR-enquête is de laatste jaren (bijna) 100 procent. Eventuele ontbrekende gegevens zijn geschat op basis van de wel bekende gegevens. Het bruto eindverbruik van het in aardgas omgezette stortgas is berekend zoals beschreven in 8.1. De onzekerheid in het bruto eindverbruik van energie uit stortgas schat het CBS op 10 procent.

8.8 Biogas uit rioolwaterzuiveringsinstallaties

Biogas uit rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) komt vrij door het vergisten van het uit het zuiveringsproces geproduceerde zuiveringsslib. Slibgisting wordt vooral bij de grotere RWZI’s toegepast. Er zijn ongeveer 330 RWZI’s in Nederland en bij circa 70 RWZI’s wordt biogas gewonnen en nuttig gebruikt. Biogas uit RWZI’s draagt in 2022 ongeveer 1 procent bij aan het eindverbruik van hernieuwbare energie.

8.8.1 Inzet biogas uit rioolwaterzuiveringsinstallaties
 Voor omzetting in elektriciteit/warmte (TJ)Voor toevoeging aan het aardgasnet (TJ)Finaal verbruik (TJ)
19908910625
199110510649
199211170492
199311940633
199412260601
199513260508
199612580569
199713150589
199812440553
199913310559
200013450579
200115370530
200216740399
200315600446
200416270407
200515750370
200617250285
200718130185
200818180227
200918280219
201019260175
201119950162
201220830139
201322330188
201422050154
201521770140
201622570167
201721350220
2018207775275
20192121113331
20202175289434
2021**1978428334
2022*1959428176
*Voorlopige cijfers **Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

De productie van hernieuwbare energie met behulp van biogas uit RWZI’s was ongeveer stabiel tot en met 2010 maar nam daarna langzaam maar gestaag toe tot 2015. In de laatste jaren is een toename te zien in het verbruik van biogas uit RWZI’s, in het bijzonder voor de productie van groen gas. De totale inzet is in 2021 licht gedaald ten opzichte van een jaar eerder naar 2,7 PJ. Voor 2022 zijn de cijfers nog niet compleet, voor groengasproductie zijn de cijfers van 2021 overgenomen.

In 2021 zijn er aangescherpte duurzaamheidscriteria in gebruik genomen vanuit de RED II voor installaties boven de 2 MW die biogas gebruiken. De installaties die biogas uit RWZI’s verbruik voor de productie van elektriciteit en/of warmte zitten onder deze grens.

8.8.2 Biogas uit rioolwaterzuiveringsinstallaties
Bruto energetisch eindverbruikEffect
elektriciteit (TJ)1)warmte (TJ)1)vervoer (TJ)1)vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
19902541 1421 02668
20003981 3611 46797
20105901 2581 508100
20157431 2051 940146
20207831 649652 329133
2021**5861 6201041 888118
2022*6041 5351391 866116
Bron: CBS
1) Inclusief elektriciteit, warmte of vervoer toegerekend aan de productie van groen gas (biogas opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in aardgasnet).
Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen.
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.6 Biogas uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

De gegevens zijn afkomstig uit de CBS-enquête Zuivering van Afvalwater. De respons op deze enquête is 100 procent. Vanaf het verslagjaar 2011 is het energiegedeelte van deze enquête gecombineerd met de uitvraag voor de Meerjarenafspraken Energiebesparing in samenwerking met Unie van Waterschappen, RVO en Arcadis. De grootste onzekerheid zit in de warmte; deze warmte wordt vaak niet gemeten maar geschat.

Vanaf verslagjaar 2004 is voor het eerst gevraagd om de warmte uit te splitsen naar gebruiksdoel. Het blijkt dat een groot deel van de warmte wordt gebruikt om het productieproces van het biogas op temperatuur te houden. Deze warmte telt niet mee bij de berekening van het vermeden verbruik van fossiele primaire energie, maar wel bij de berekening van het bruto eindverbruik.

Bij tien RWZI’s wordt het biogas omgezet in aardgas. Vanwege de geringe hoeveelheid, mogelijke vertrouwelijkheid van de gegevens en eenvoud werd deze aardgasproductie tot en met 2017 geteld als finaal verbruik van biogas.

De onnauwkeurigheid van de hernieuwbare energie uit biogas van RWZI’s wordt geschat op 10 procent.

8.9 Biogas, co- en monovergisting van mest

Co- en monovergisting van mest omvat de productie van biogas uit het vergisten van mest, al dan niet samen met andere plantaardige materialen. Gemakshalve wordt co- en monovergisting van mest ook aangeduid als mestvergisting. Monovergisting van mest komt in kleine hoeveelheden voor, in 2022 was 7 procent van de energieproductie uit mestvergisting afkomstig uit een monovergister (inclusief vergisting met 95%-mestgehalte). Co- en monovergisting van mest leverde in 2022 ongeveer 2 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.

8.9.1 Inzet biogas uit co- en monovergisting van mest
 Voor omzetting in elektriciteit/warmte (TJ)Voor toevoeging aan het aardgasnet (TJ)
2005850
20065610
200717720
200835050
200950020
201054450
201153260
201252140
201349770
201449720
201552410
201649660
201748210
20184675638
201944621599
202042372739
2021**41583554
2022*41313554
*Voorlopige cijfers **Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

Na een snelle opkomst van de mestvergisting onder invloed van de MEP-subsidie in de jaren tot en met 2008 vlakte de groei of trad er zelfs een daling op mede door de hoge prijzen van de co-substraten (Peene et al., 2011 en van den Boom en van der Elst, 2013). Daarna groeide het eindverbruik doordat, onder invloed van de aangepaste subsidieregels, er steeds meer warmte geproduceerd door de WKK-installaties. Van 2018 tot 2021 is er een duidelijke groei van de totale winning en verbruik van biogas uit mestvergisting te zien. Dat hangt vooral samen met de toename van de productie van groen gas. 2022 laat vooralsnog een stagnatie zien, maar de (uitgesplitste) cijfers over groen gas ontbreken voor dit jaar nog. Voorlopig is de waarde van 2021 hiervoor overgenomen.

In 2021 zijn er aangescherpte duurzaamheidscriteria in gebruik genomen vanuit de RED II voor installaties boven de 2 MW die biogas gebruiken. Voor de installaties boven deze grens heeft het CBS geen informatie over of deze aan de duurzaamheidscriteria voldoen. Omdat dit een vereiste is om mee te mogen tellen voor het bruto energetische eindverbruik is dit biogas niet meegenomen in de berekende cijfers. Biogas voor vervoer valt onder al lang bestaande certificering qua duurzaamheid volgens de RED en wordt gecontroleerd door de NEa. Dit telt daarom volledig mee.

8.9.2 Co- en monovergisting van mest
Aantal locatiesElektriciteitBruto energetisch eindverbruikEffect
vermogen (MW)1)elektriciteit (TJ)2)warmte (TJ)2)vervoer (TJ)2)vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
20051753218805
201092982 0691 3334 990331
2015971331 9922 300 .5 910428
2020951042 0323 4446237 070412
2021**951041 0913 6088675 521343
2022* . .3863 3658443 244204
Bron: CBS
1) Aan het einde van het verslagjaar.
2) Inclusief elektriciteit, warmte of vervoer toegerekend aan de productie van groen gas (biogas opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in aardgasnet).
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. 
Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen.
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.6 Biogas uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

De bruto elektriciteitsproductie van de mestvergisters is bepaald aan de hand van gegevens uit de administratie van de certificaten voor Garanties van Oorsprong voor groene stroom van VertiCer.

De certificaten voor Garanties van Oorsprong voor groene stroom of groen gas van VertiCer zijn een noodzakelijke voorwaarde voor de subsidie of claim voor de verplichting hernieuwbare energie voor vervoer, die weer een noodzakelijke voorwaarde is voor het rendabel exploiteren van mestvergisters. Het is dus zeer waarschijnlijk dat de administratie van VertiCer een nagenoeg volledig beeld geeft van de elektriciteits- en groen gasproductie door biogasinstallaties op landbouwbedrijven. De onzekerheid in de bruto elektriciteits- en groen gasproductie wordt daarom geschat op maximaal 5 procent. De onzekerheid in de warmteproductie is iets groter, omdat de warmte voor de gisting geschat wordt met een kengetal. Het CBS schat de totale onzekerheid in het bruto eindverbruik van co-vergisting van mest op 5 á 10 procent.

8.10 Overig biogas

Overig biogas omvat vanaf de jaren negentig biogas uit afvalwater dat gewonnen en gebruikt wordt in de voedingsmiddelenindustrie. Daar wordt via anaerobe afvalwaterzuivering biogas gewonnen dat wordt gebruikt voor de opwekking van elektriciteit en/of proceswarmte. Later zijn daar andere natte biomassastromen bijgekomen, zoals groente- fruit- en tuinafval of afval uit de voedingsmiddelenindustrie. Het gaat momenteel om projecten op ongeveer 40 locaties die in 2021 goed zijn voor ruim 1 procent van het bruto eindverbruik van hernieuwbare energie.

8.10.1 Inzet overig biogas
 Voor omzetting in elektriciteit/warmte (TJ)Voor toevoeging aan het aardgasnet (TJ)Finaal verbruik (TJ)
1990450423
1991570506
1992780538
19931020538
1994810665
19951290697
19961770722
19971340823
19981540745
19992350703
20002740700
20012720717
20023360658
20033910738
20043270884
20054050750
20065730809
20077950680
200812530597
200915690679
201022430657
20112440228453
20122270628580
201323311320648
201425501721537
201525012337482
201623712475539
201719742943579
201820822535957
2019232226461125
2020229732021410
2021**242528421590
2022*245328421278
*Voorlopige cijfers **Nader voorlopige cijfers

Ontwikkelingen

8.10.2 Overig biogas
Bruto energetisch eindverbruikEffect
elektriciteit (TJ)1)warmte (TJ)1)vervoer (TJ)vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
199015446043225
200061897092854
20107071 42402 593163
20151 1532 9581664 615310
20201 2233 6757235 774340
2021**5943 4386934 289263
2022*3522 7796753 181197
Bron: CBS
1) Inclusief elektriciteit, warmte of vervoer toegerekend aan de productie van groen gas (biogas opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in aardgasnet).
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

De productie van hernieuwbare energie uit overig biogas nam, met een uitschieter in 2015, gestaag toe; vanaf 2021 is een lichte daling te zien. Dit betreft vooral finaal energieverbruik van biogas voor verwarming. De toename tot en met 2010 betreft vooral nieuwe projecten waarbij elektriciteit wordt gemaakt uit biogas. Het opstarten was toen relatief aantrekkelijk vanwege de ondersteuning via de MEP-regeling.

Vanaf 2011 wordt steeds meer overig biogas ingezet voor de productie van aardgas, ook wel groen gas genoemd. De productie van groen gas wordt ondersteund door de SDE(+)(+)–subsidieregeling en de mogelijkheid om groen gas mee te laten voor het voldoen aan de verplichting hernieuwbare energie voor vervoer. Eind 2022 werd op ongeveer 30 locaties groen gas gemaakt uit overig biogas. De productie van groen gas is voor 2022 nog niet bekend. Groen gas was in 2021 de belangrijkste bestemming van het biogas. De inzet van het biogas voor de productie van warmte en elektriciteit via warmtekrachtinstallaties bleef in 2022 nagenoeg gelijk aan 2021.

In 2021 zijn er aangescherpte duurzaamheidscriteria in gebruik genomen vanuit de RED II voor installaties boven de 2 MW die biogas gebruiken. Voor de installaties boven deze grens heeft het CBS geen informatie over of deze aan de duurzaamheidscriteria voldoen. Omdat dit een vereiste is om mee te mogen tellen voor het bruto energetische eindverbruik is dit biogas niet meegenomen in de berekende cijfers. Biogas voor vervoer valt onder al lang bestaande certificering qua duurzaamheid volgens de RED en wordt gecontroleerd door de NEa. Dit telt daarom volledig mee.

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.6 Biogas uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

Voor biogas in de industrie berust de waarneming deels op de reguliere CBS-enquêtes voor de winning, omzetting en het gebruik van energie. Non-respons wordt bijgeschat op basis van historische gegevens.

Van veel nieuwere projecten, vaak buiten de industrie, is de elektriciteitsproductie en groengasproductie bekend bij VertiCer. Het CBS ontvangt deze productiegegevens van VertiCer en gebruikt de gegevens als basis om de benodigde gegevens uit te rekenen zonder directe waarneming.

Het zwakste punt in de waarneming is de schatting van de warmteproductie, omdat warmte vaak niet wordt verkocht en daarom ook vaak niet wordt gemeten. Het CBS schat de onzekerheid in de hernieuwbare energie uit overig biogas op 10 procent.

8.11 Vloeibare biotransportbrandstoffen

Biobrandstoffen voor het wegverkeer zijn duurder dan de op aardolie gebaseerde brandstoffen. Om het verbruik van biobrandstoffen te stimuleren heeft de overheid de leveranciers van benzine en diesel vanaf 2007 verplicht om deze te leveren. Leveranciers kunnen ook (deels) aan deze verplichting voldoen door  aardgas voor vervoer te administratief te vergroenen met groen gas certificaten uit Nederland mits over dit productie van dit groene gas geen subsidie wordt verstrekt.

De meeste biobrandstoffen kunnen in pure vorm niet in gewone motoren van wegvoertuigen gebruikt worden. Motoren van bestaande wegvoertuigen draaien wel op met biobrandstoffen bijgemengde benzine en diesel, zolang de bijmengpercentages niet te groot worden. Aan benzine wordt maximaal 10% bio-ethanol toegevoegd en verkocht als E10 benzine. Bij diesel wordt een maximum van 7% biobrandstof toegevoegd en is als B7 diesel verkrijgbaar aan de pomp.

Het overheidsbeleid voor biobrandstoffen wordt sterk beïnvloed door Europese richtlijnen. Eerst was er de EU-Richtlijn voor Hernieuwbare Brandstoffen in het vervoer uit 2003 (Europees Parlement en de Raad, 2003). In deze richtlijn hebben lidstaten een niet bindende afspraak gemaakt om het aandeel biobrandstoffen op te laten lopen van 2 procent in 2005 tot 5,75 procent in 2010. De richtlijn was aanleiding voor het Besluit Biobrandstoffen (Staatsblad, 2006), dat leveranciers verplichtte om biobrandstoffen te leveren.

Later kwam er discussie over de wenselijkheid van biobrandstoffen. Als voordelen van biobrandstoffen worden genoemd: de reductie van broeikasgasemissies en de verminderde afhankelijkheid van de steeds schaarser wordende fossiele olie, die regelmatig afkomstig is uit landen waarmee de politieke relatie als instabiel wordt ervaren. Als nadeel van biobrandstoffen wordt vaak genoemd dat reductie van broeikasgasemissies maar zeer beperkt is, soms zelfs nihil, als alle, vaak indirecte, effecten worden meegenomen (Europese Commissie, 2012), ook al is het lastig om de indirecte effecten te berekenen. Ook kunnen biobrandstoffen concurreren met voedsel, wat daardoor duurder kan worden. Tot slot kunnen natuurgebieden bedreigd worden door een toename van de teelt van biobrandstoffen. Om dit te voorkomen zijn er in de vernieuwde RED 2 voorschriften opgenomen die eisen aan de aard en oorsprong van de biobrandstoffen stellen.

In de RED I uit 2009 was bindend afgesproken dat in 2020 10 procent van alle energie voor vervoer uit hernieuwbare bronnen afkomstig is. Hernieuwbare elektriciteit voor vervoer telt daarbij ook mee (zie paragraaf 2.4). Als gevolg van de discussie over de wenselijkheid van biobrandstoffen zijn in de EU-Richtlijn hernieuwbare energie duurzaamheidscriteria opgenomen voor vloeibare biomassa. Deze criteria moeten waarborgen dat bij de productie van de gebruikte vloeibare biomassa mensen, natuur en milieu voldoende worden beschermd. In 2015 is de Richtlijn aangepast en is afgesproken dat het verbruik van biobrandstoffen uit voedselgewassen beperkt wordt tot 7 procent van het totaal verbruik van benzine, diesel en elektriciteit voor vervoer. Zie ook paragraaf 2.4. Vanaf verslagjaar 2021 geldt de vernieuwde EU Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED II), waarin is opgenomen dat dit aandeel moet oplopen tot 14 procent 2030 volgens een indicatief traject dat lidstaten zelf moeten vaststellen (artikel 25, RED II). De definitie van het aandeel hernieuwbare energie voor vervoer in RED II is wel anders dan in RED I, zie ook paragraaf 2.4. Ook is de definitie van aandeel hernieuwbare energie voor vervoer in de RED anders dan de definitie die de nationale overheid hanteert bij het opleggen van de verplichting tot het gebruik van hernieuwbare energie voor vervoer. In samenhang daarmee is het verplichte aandeel ook anders. Zie paragraaf 2.4 voor meer uitleg.

Ontwikkelingen

8.11.1 Verbruik duurzame vloeibare biotransportbrandstoffen voor vervoer
 Dubbel tellend (PJ)Enkel tellend (PJ)
'0500,1
'0601,8
'07013
'08012
'093,212,4
'103,66
'1176,5
'127,45,2
'137,54,6
'148,95,2
'1566,4
'1654,8
'177,15,4
'1814,66,4
'1920,25,6
'2015,36,8
'21**19,35,3
'22**17,66,1
**Nader voorlopige cijfers

Het fysieke verbruik van duurzame vloeibare biobrandstoffen voor vervoer is in 2022 licht gedaald van 24,7 naar 23,7 petajoule. Het verbruik van biobenzine is in 2022 met 7 procent gestegen naar 10,5 petajoule en dat van biodiesel daalde met 12 procent naar 13 petajoule. Achter liggende reden is ondermeer het dalende verbruik van diesel in het wegverkeer. Bij biodiesel wordt grotendeels gebruik gemaakt van dubbeltellende biobrandstoffen, bij biobenzine voor het grootste deel van enkeltellende. De NEa publiceert jaarlijks een rapport met veel informatie over de herkomst en aard van de biobrandstoffen die meetellen voor de nationale verplichting (NEa, 2023).

Vanaf verslagjaar 2018 is het voor oliebedrijven mogelijk om biobrandstoffen geleverd aan schepen mee te tellen voor de verplichting om hernieuwbare energie voor vervoer te leveren. Als gevolg daarvan worden sinds 2018 ook biobrandstoffen geleverd aan schepen. De meeste van deze schepen varen naar het buitenland en als gevolg daarvan tellen deze leveringen als bunkers, een soort export, en niet bij het verbruik. De hoeveelheid bijgemengde biodiesel in bunkerbrandstoffen stijgt al een aantal jaren enorm. In 2022 werd 18,1 petajoule biodiesel bijgemengd in de bunkerbrandstof. Een flinke stijging ten opzichte van het jaar ervoor van 160 procent. Hoewel biodiesel in scheepsbrandstof wel een bijdrage levert aan het verminderen van CO2 uitstoot, tellen deze hoeveelheden niet mee in de doelstellingen voor vervoer en het overall doel uit de EU Richtlijn Hernieuwbare Energie. Reden is dat het verbruik van bunkerbrandstoffen in de internationale scheepvaart ook niet meetelt voor de grondslag (noemer) van de doelen uit deze richtlijn..

8.11.2 Duurzame1) vloeibare biotransportbrandstoffen, afleveringen op binnenlandse gebruikersmarkt
Afleveringen, totaal = Bruto energetisch eindverbruik2),zonder verrekening dubbeltellingAfleveringen, dubbeltellend3), zonder verrekening dubbeltellingEffect
Mobiele werktuigen (telt als warmte) (TJ)Weg- en railverkeer+binnenvaart (telt als vervoer) (TJ)Totaal (TJ)Weg- en railverkeer+binnenvaart (telt als vervoer) (TJ)Vermeden verbruik fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
Totaal
20109 5779 5773 5749 577518
201592312 39213 3156 03313 315845
20167189 71810 4354 96510 435693
20171 02212 46113 4837 06213 483935
20181 93320 93522 86814 56422 8681 604
20192 64025 79728 43720 24428 4372 083
20202 23122 09624 32815 26324 3281 742
2021**3 06224 67627 73819 33427 7392 204
2022**2 84123 71526 55617 60226 5572 083
Biobenzine
20105 6145 614 5 614 .
20155 9505 950 5 950323
20164 7524 752 4 752257
20175 3995 3995 399314
20187 1467 1467 146415
20198 3218 3218 321530
20209 4809 4809 481592
2021**9 7659 7659 766720
2022**10 51210 51210 512759
Biodiesel
20103 9633 963 3 963 .
20159236 4427 3657 365522
20167184 9665 6835 683436
20171 0227 0628 0848 084620
20181 93313 78815 72215 7221 189
20192 64017 47620 11620 1161 553
20202 23112 61514 84714 8471 150
2021**3 06214 91017 97317 9731 484
2022**2 84113 20216 04416 0441 325
Bron: CBS.
1) Vanaf 2011 afgeleid uit opgaven van oliebedrijven aan NEa. In de jaren daarvoor was er nog geen verplichting tot het gebruik van systemen voor certificatie van de duurzaamheid van biomassa. In Europees verband is afgesproken om tot en met 2010 alle vloeibare biomassa als duurzaam te tellen. 
2) Volgens de berekening van de doelstelling voor hernieuwbare energie totaal uit de EU-richtlijn Hernieuwbare Energie uit 2009, dus zonder dubbeltelling. 
3) Dubbeltellend voor de verplichting uit de wet Hernieuwbare Energie Vervoer en de doelstelling voor hernieuwbare energie voor vervoer uit de EU-richtlijn Hernieuwbare Energie uit 2009.
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen.
**Nader voorlopige cijfers

8.11.3 Vloeibare biotransportbrandstoffen1), balans (TJ)
ProductiecapaciteitAanbod Verbruik Bijmenging
Totaal ProductieNetto invoer, puur en bijgemengdNetto invoer, puurNetto invoer, bijgemengdVoorraadmutatie, puur en bijgemengdBunkers2, puur en bijgemengdTotaal
Totaal
2010.9 577...9402 5859 5778 637
2015.13 439...-2 07449813 43915 513
2016.10 747...-1 492-68410 74712 238
2017.13 891...-2 917-4 03913 89116 808
2018.22 992...-2 678-6 69469822 99226 368
2019.28 437...-4 4201461 98228 43734 838
2020.24 329...-8 6482 0429 89424 32942 872
2021**.27 739...-4 672-3 0586 95427 73939 365
2022**.26 569...-2 713-15 81518 12626 56947 396
Biobenzine
2010.5 614...1 0101995 6144 604
2015.5 950...-279575 9506 230
2016.5 049...-444-4385 0495 493
2017.5 399...-656-1905 3996 054
2018.7 146...-7982577 1467 944
2019.8 321...-74148 3219 062
2020.9 481...-2 746-1 7479 48112 227
2021**.9 766...-2 1028349 76611 868
2022**.10 524...-2 117-4 00210 52412 630
Biodiesel
201048 3223 96314 134-12 557-12 487-702 386.3 9634 033
201580 5127 48860 273-53 226-51 431-1 795442.7 4889 283
201671 2995 69854 094-48 150-47 102-1 047-246.5 6986 745
201776 1468 49371 373-59 031-56 770-2 261-3 849.8 49310 754
201877 03415 84668 034-44 538-42 659-1 880-6 95269815 84618 424
201981 34920 11672 832-50 876-47 197-3 6791421 98220 11625 777
202080 93014 84873 266-52 312-46 410-5 9023 7899 89414 84830 645
2021**86 90317 97375 575-46 755-44 185-2 570-3 8926 95417 97327 497
2022**83 87216 04471 940-25 957-25 361-596-11 81318 12616 04434 767
Bron: CBS.
1) Het gaat in deze tabel om alle biobrandstoffen, ongeacht of ze voldoen aan de duurzaamheidscriteria. Dit in tegenstelling tot tabel 8.11.2 waar het alleen gaat om duurzame biobrandstoffen.
2) Dit zijn leveringen aan schepen die naar het buitenland varen en telt mee als een soort export en niet bij het verbruik.
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen.
**Nader voorlopige cijfers

In 2022 was de Nederlandse productie van biodiesel 72 petajoule. Dat is veel meer dan het binnenlands verbruik (16 petajoule) en de hoeveelheid in Nederland gebunkerde biobrandstoffen (18 petajoule). Het grootste deel van de geproduceerde biodiesel gaat nog steeds naar het buitenland.

De productiecapaciteit van de biodieselfabrieken is in 2022 ongeveer gelijk gebleven en bedraagt 84 petajoule. Hiermee komt de bezettingsgraad van de installaties voor biodiesel uit op 85 procent.

In Nederland wordt ook biobenzine geproduceerd. Het gaat om bio-ethanol, bio-methanol en bionafta. Er zijn niet zoveel fabrieken voor de productie van biobenzine. Daarom zijn de uitkomsten over de productie vertrouwelijk.

Methode

Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.6.7 Vloeibare biotransportbrandstoffen uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS

De cijfers over de productie van biobrandstoffen zijn afgeleid uit een enquête van het CBS. De respons op deze enquête was bijna 100 procent. Voor de energie-inhoud is gebruik gemaakt van de standaardwaarden uit de EU-Richtlijn voor Hernieuwbare Energie.

De waarneming voor de handel, bijmenging en het verbruik van biobrandstoffen is gebaseerd op een combinatie van gegevens uit:

  • de biobrandstoffenrapportages die oliebedrijven inleveren bij de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)
  • de aardoliestatistiek van het CBS. 

In het kader van de bijmengplicht leveren oliebedrijven jaarlijks een rapportage aan de overheid over de hoeveelheid voor de markt geclaimde duurzame biobrandstoffen en aan schepen geleverde biobrandstoffen per locatie, inclusief de aard en oorsprong van de grondstoffen van de geleverde biobrandstoffen. Het CBS heeft per bedrijf de fysieke gegevens uit deze rapportages ontvangen van de NEa.

Voor de CBS-oliestatistiek vullen alle belangrijke spelers op de oliemarkt (raffinaderijen, petrochemische industrie, handelaren en opslagbedrijven) elke maand een formulier in, met per olieproduct een complete balans. Bio-ETBE, bio-MTBE, biobenzine en biodiesel worden apart onderscheiden. De respons op deze enquête was 100 procent voor de bedrijven die relevant zijn voor biobrandstoffen. Er is echter wel een onzekerheid in de resultaten voor de balans van pure biobrandstoffen door het gebrek aan kwaliteit en volledigheid van de respons bij sommige bedrijven en doordat niet alle bedrijven die biobrandstoffen opslaan in de populatie zitten.

Veel bedrijven hebben moeite met het beantwoorden van de vraag over de aanvoer en aflevering van bijgemengde biobrandstoffen. Om de administratieve lasten te beperken, staat het CBS toe dat deze vraag niet maandelijks wordt ingevuld. In plaats daarvan ontvangen de relevante bedrijven een extra vragenlijst waarin wordt gevraagd naar de invoer en uitvoer van bijgemengde biobrandstoffen.

De informatie van de NEa over biobrandstoffen is in principe betrouwbaar en voor het CBS altijd een cruciale bron. Door definitieverschillen tussen de Energiestatistieken en de wet- en regelgeving Energie voor Vervoer moet CBS soms een vertaalslag maken, vaak op basis van extra informatie van de bedrijven. Deze vertaalslag kent echter wel een onzekerheid en daardoor is in de jaren met weinig definitieverschillen de onzekerheid in de CBS-cijfers relatief klein. Met ingang van verslagjaar 2018 is de wet- en regelgeving aangepast met het gevolg dat het verschil tussen belaste leveringen tussen CBS en NEa een stuk kleiner is geworden.

De oliestatistiek van het CBS richt zich op fysieke stromen en voorraden. Echter, voorraden van bijgemengde biobrandstoffen worden slechts door een enkel bedrijf gerapporteerd, omdat het lastig is om gegevens over bijgemengde biobrandstoffen af te leiden uit de bedrijfsadministratie. Daarom neemt het CBS aan dat de veranderingen in de fysieke voorraden van bijgemengde biobrandstoffen nihil zijn en dat de bijgemengde biobrandstoffen direct worden geëxporteerd of geleverd op de binnenlandse markt.

De eigen waarneming van het CBS bevat geen informatie over de duurzaamheid van de gebruikte biobrandstoffen, de dubbeltelling van biobrandstoffen en de vermeden emissies van broeikasgassen. Echter, door het combineren van informatie uit de rapportages aan de NEa met fysieke afzetcijfers kan het CBS toch deze informatie afleiden.

De onzekerheid in de cijfers over de (fysiek) op de markt gebrachte biobrandstoffen zit vooral in de bestemming van de biobrandstoffen nadat ze door de bedrijven zijn geclaimd voor de Nederlandse markt bij de NEa. Komen deze op de binnenlandse markt, of worden ze uiteindelijk geëxporteerd? De wetgeving en de controles van de NEa zijn in steeds sterkere mate gericht op het borgen dat voor de binnenlandse markt geclaimde biobrandstoffen ook daadwerkelijk fysiek op de markt geleverd zijn. Het CBS schat de onzekerheid in de cijfers over de op de Nederlandse markt gebrachte biobrandstoffen op maximaal 5 procent voor verslagjaar 2022.