Impactmonitor aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling 2021

3. Aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling in cijfers

3.1 Omvang, aard, en kenmerken

Op basis van de meest actuele gegevens uit bestaand onderzoek wordt in deze paragraaf een schatting gegeven van de omvang van huiselijk geweld en kindermishandeling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen slachtoffers van huiselijk geweld en van kindermishandeling. Voor de prevalentie van kindermishandeling zijn uitkomsten uit het onderzoeksprogramma van het WODC uit 2019 naar de prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling gebruikt. Meer specifiek is gebruik gemaakt van het overkoepelde syntheserapport van het WODC en twee deelstudies: een zelfrapportagestudie kindermishandeling onder scholieren van de Radboud Universiteit en een informantenstudie kindermishandeling onder professionals die werken met kinderen van Universiteit Leiden / TNO Child Health. Op basis van deze onderzoeken worden ook enkele (persoons)kenmerken van slachtoffers beschreven.
Op basis van de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Geweld 2020 wordt in deze paragraaf inzicht gegeven in de prevalentie van huiselijk geweld en de mate waarin slachtoffers van huiselijk (en seksueel geweld) het geweld bespreken met anderen. Daarnaast wordt de aard van het geweld beschreven op basis van gegevens van Veilig Thuis. De Veilig Thuis organisaties zijn het adviespunt en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling5). Ten slotte wordt in deze paragraaf nader gekeken naar plegers van huiselijk geweld op basis van een recidiveonderzoek van het WODC, waarbij recidive is gedefinieerd in termen van strafzaken6).

Geschat aantal slachtoffers van huiselijk geweld

In de periode maart-april 2020 gaf 8 procent van de personen van 16 jaar en ouder aan in de afgelopen 12 maanden slachtoffer te zijn geweest van een of meerdere vormen van huiselijk geweld7). Dit zijn omgerekend 1,2 miljoen personen. Huiselijk geweld omvat een of meer vormen van fysiek geweld in huiselijke kring, dwingende controle in huiselijke kring, stalking door een ex-partner en seksueel geweld in huiselijke kring. Zes procent van de personen van 16 jaar en ouder gaf aan in de afgelopen 12 maanden tenminste een van de vormen van huiselijk geweld structureel, dat wil zeggen (bijna) dagelijks, wekelijks of maandelijks te hebben meegemaakt8). Alle vormen van dwingende controle en stalking door ex-partner zijn als structureel meegeteld. Het betreft een minimumschatting omdat onbekend is hoeveel personen slachtoffer werden van meerdere vormen van geweld, die afzonderlijk niet structureel voorkwamen maar bij elkaar wel optellen tot ‘structureel geweld’.

Slachtofferschap van huiselijk geweld neemt af naarmate men ouder wordt. Zo werd 24 procent van de 16- tot 18-jarigen slachtoffer tegen 3 procent van de 65-plussers. Vrouwen werden iets vaker slachtoffer dan mannen (9 tegen 7 procent). Verder waren alleenstaande ouders relatief vaak slachtoffer van huiselijk geweld en kwam slachtofferschap vaker voor bij personen in huishoudens met een lager welvaartsniveau.

3.1.1 Slachtofferschap huiselijk geweld in afgelopen 12 maanden
categories1categories2Percentage slachtofferschap huiselijk geweld in afgelopen 12 maanden (% personen van 16 jaar en ouder)
totaal8,3
geslachtvrouwen9,2
geslachtmannen7,3
leeftijd16 tot 18 jaar23,9
leeftijd18 tot 24 jaar18,2
leeftijd24 tot 45 jaar9,6
leeftijd45 tot 65 jaar6,6
leeftijd65 jaar of ouder2,8
plaats in het huishoudenthuiswonend kind18
plaats in het huishoudenalleenstaande8,2
plaats in het huishoudenpartner, geen kinderen5,1
plaats in het huishoudenpartner, met kinderen6,6
plaats in het huishoudenalleenstaande ouder14,3
welvaarteerste (laagste) kwintiel10,6
welvaarttweede kwintiel9,5
welvaartderde kwintiel7,9
welvaartvierde kwintiel8
welvaartvijfde (hoogste kwintiel)6,8
Bron: CBS/WODC
 

Het merendeel van de slachtoffers van huiselijk of seksueel geweld besprak het geweld met één of meerdere personen (figuur 3.1.2). Dit percentage is het hoogst bij slachtoffers van stalking door de ex-partner (90 procent). Ze bespraken het geweld het vaakst met een vriend of vriendin. Slachtoffers van online seksuele intimidatie hebben er het minst vaak met iemand over gesproken (62 procent); als zij erover spraken deden ook zij dit het vaakst met een vriend of vriendin. De drie vormen van seksueel geweld in figuur 3.1.2 omvatten alle vormen van seksuele intimidatie en geweld. Dit kan zowel binnen als buiten de huiselijke kring plaatsvinden. Een deel van het seksueel geweld dat in de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Geweld is onderzocht valt daardoor buiten de scope van deze impactmonitor, namelijk het seksueel geweld dat buiten de huiselijke kring plaatsvindt.

3.1.2 Met iemand gepraat over huiselijk en seksueel geweld, bevolking van 16 jaar en ouder
 Met iemand gepraat totaal (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)Met partner (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)Met ander gezins- of familielid (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)Met vriend / vriendin (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)Met hulpverlener (bijv. huisarts, psycholoog, maatschappelijk werker) (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)Met medewerker van Veilig Thuis (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)Met hulpverlener van het Centrum Seksueel Geweld (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)Met politie (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)Met iemand anders (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)Geen antwoord (% van slachtoffers in afgelopen 12 maanden)
Fysiek geweld in huiselijke kring76,235,633,729,624,33,807,610,61,4
Dwingende controle in huiselijke kring80,634,336,343,433,94,106,410,93
Stalking door ex-partner89,928,644,258,3303,5010,2111,3
Niet-fysieke seksuele intimidatie67,130,115,143,45,70,20,21,67,31,9
Fysiek seksueel geweld70,22713,950,27,20,60,82,15,91
Online seksuele intimidatie62,221,112,3414,40,30,32,25,91,3
Bron: CBS/WODC
 

Geschat aantal slachtoffers kindermishandeling 

Ruim 1 op de 10 scholieren in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs is in het voorgaande jaar slachtoffer geworden van kindermishandeling. Dit blijkt uit schattingen op basis van de zelfrapportagestudie van de Radboud Universiteit onder middelbare scholieren in 2016. Dit komt neer op ongeveer 105 duizend scholieren. Psychologische agressie (d.w.z. dreigen met slaan) en fysiek geweld tegen de scholier kwamen het vaakst voor. Van de meisjes rapporteert 15 procent slachtoffer te zijn geworden in het jaar voorafgaand aan het onderzoek; van de jongens is dit 10 procent. Seksueel misbruik dat is gepleegd door een ander minderjarig gezinslid of een meer- of minderjarige die niet tot het gezin behoort, is in deze studie meegeteld als kindermishandeling. Fysiek en psychisch geweld is alleen meegeteld wanneer dit door de ouders is gepleegd. Verder valt het getuige zijn van fysiek geweld tussen de ouders hier wel onder de definitie van kindermishandeling, maar het getuige zijn van geweld tussen overige gezinsleden valt niet onder de definitie. Daarnaast is verwaarlozing niet meegenomen in de definitie van slachtoffer van kindermishandeling in het voorgaande jaar9)

Op basis van een andere bron, de informantenstudie onder professionals van Universiteit Leiden/TNO Child Health, hebben naar schatting tussen de 89 duizend en 127 duizend kinderen van 0 tot en met 17 jaar in 2017 te maken gehad met kindermishandeling. Dit komt neer op ongeveer 3 procent van alle minderjarigen. Voor deze totaalschatting van de prevalentie is ook gebruik gemaakt van gegevens van Veilig Thuis. De meeste kinderen waarover wordt gerapporteerd door de informanten, zijn slachtoffer van emotionele en/of fysieke verwaarlozing. Volgens de informantenrapportages zijn meisjes en jongens even vaak slachtoffer van kindermishandeling, maar meisjes zijn wel vaker slachtoffer van seksueel misbruik en emotionele mishandeling. Voor adolescente meisjes (12 tot en met 17 jaar) wordt bovendien vaker mishandeling gerapporteerd dan voor adolescente jongens. 


3.1.3 Prevalentieschatting slachtofferschap kindermishandeling, naar geslacht
 Totaal (%)Jongens (%)Meisjes (%)
Zelfrapportage scholieren (VO, klas 1-4)121015
Informantenstudie (kinderen 0-17 jaar)¹3
Bron: Radboud Universiteit Nijmegen (scholierenonderzoek) en Universiteit Leiden/TNO (informantenstudie)
1) Geen significant verschil gevonden tussen jongens en meisjes

Voor 29 procent van alle slachtoffers is door de informanten meer dan één vorm van kindermishandeling gerapporteerd. Uit de informantenstudie blijkt voorts dat de kans op kindermishandeling beduidend groter is (ongeveer 3 tot 5 keer zo hoog) in gezinnen met een laag opleidingsniveau dan in gezinnen met een hoog opleidingsniveau. Ook is de kans op kindermishandeling groter in gezinnen waarin geen van de ouders betaald werk verricht dan in gezinnen met ten minste één werkende ouder. Ten slotte is de kans ook groter in gezinnen met een niet-Nederlandse migratieachtergrond (eerste generatie) dan in gezinnen met een Nederlandse migratieachtergrond (inclusief kinderen van niet-Nederlandse migratieachtergrond vanaf de derde generatie). 

Samenloop slachtofferschap van huiselijk geweld en kindermishandeling binnen gezinnen

Binnen gezinnen kan geweld plaatsvinden tussen de verschillende gezinsleden. Dit noemen we samenloop van kindermishandeling met ander huiselijk geweld binnen gezinnen. Dit kan zijn tussen ouders en kinderen, tussen ouders onderling en tussen de kinderen onderling. Hieronder wordt in het bijzonder mishandeling door één of beide ouders tegen ten minste één kind én geweld tussen ouders onderling (inclusief ex-partner en nieuwe partner) binnen een bepaalde periode beschreven.

Bij 2,5 procent van álle scholieren in de zelfrapportagestudie was sprake van een samenloop van fysiek geweld tussen de ouders en kindermishandeling gericht op de scholier zelf. Onder de groep scholieren die slachtoffer was van kindermishandeling, was bij 17 procent tevens sprake van fysiek geweld tussen de ouders. Ook bij deze percentages geldt dat verwaarlozing niet is meegeteld bij de definitie van kindermishandeling, omdat gekeken is naar kindermishandeling in het voorgaande jaar.

Aard van het geweld en/of de mishandeling

Kindermishandeling en huiselijk geweld komen voor in allerlei verschillende vormen. Op basis van de vermoedelijke aard van het geweld zoals dat is vastgelegd bij de adviezen en meldingen bij Veilig Thuis, kan hiervan een beeld worden gevormd. Veilig Thuis is het adviespunt en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling. Slachtoffers, omstanders en professionals kunnen contact opnemen met Veilig Thuis als zij een vermoeden hebben van kindermishandeling en/of huiselijk geweld10). Veilig Thuis kan advies en ondersteuning geven over wat degene, die contact opneemt met Veilig Thuis, zelf kan doen. Is dit niet mogelijk of is de situatie te complex of ernstig? Dan kan de beller een melding doen en komt Veilig Thuis in actie.
Op hoofdlijnen worden de volgende soorten geweld en mishandeling onderscheiden: kindermishandeling, ouderenmishandeling, geweld tegen ouders, (ex-) partnergeweld of overig huiselijk geweld (bijvoorbeeld tussen broers/zussen). Het gaat hierbij om de vermoedens van de adviesvrager of melder over de aard van het geweld. Dit kan afwijken van de daadwerkelijke aard van het geweld. Ook kan later, tijdens de verdere inzet van Veilig Thuis, blijken dat er nog méér aan de hand is dan alleen de door de adviesvrager of melder genoemde aard van het geweld. Eén advies of melding kan gaan over meerdere soorten van geweld. 
De meeste adviezen en meldingen gaan over situaties waarbij de adviesvrager/melder een vermoeden heeft van kindermishandeling, respectievelijk 35,6 duizend adviezen en 31 duizend meldingen (figuren 3.1.4 en 3.1.5.). Ook zijn er 19,8 duizend adviezen en bijna 13 duizend meldingen in het eerste halfjaar van 2021 ontvangen over andere problematiek dan huiselijk geweld of kindermishandeling.  Bij de meldingen betreft dit onder andere politiemeldingen met overige zorgen over een minderjarige en de meldingen die de politie doet naar aanleiding van het ProKid signaleringsinstrument of vanwege een strafbaar feit. Ten opzichte van het eerste halfjaar van 2020 is de grootste toename in het aantal adviezen te zien bij kindermishandeling (17 procent), (ex-) partnergeweld (17 procent) en andere problematiek (15 procent). Bij meldingen stijgt het aantal meldingen over kindermishandeling met 1 procent ten opzichte van het eerste halfjaar van 2020, bij alle overige vormen van geweld is een daling te zien (van 6 tot 15 procent).

3.1.4 Aard van geweld/mishandeling van gestarte adviezen 1)
Gestarte adviezenKindermishandeling (aantal gestarte adviezen)Geweld tegen ouders (aantal gestarte adviezen)(Ex-)Partnergeweld (aantal gestarte adviezen)Ouderenmishandeling (ouder dan 65 jaar) (aantal gestarte adviezen)Huiselijk geweld overig (aantal gestarte adviezen)Andere problematiek... (aantal gestarte adviezen)Onbekend (aantal gestarte adviezen)
1e halfjaar 2019247001100962516455280153103955
2e halfjaar 2019273701295111602140502516530750
1e halfjaar 2020303801490129701860535517120330
2e halfjaar 2020327801560146702060536019005300
1e halfjaar 2021*355801605151152035582019765355
1) Er kunnen meerdere aarden van geweld/mishandeling van toepassing zijn op één advies

3.1.5 Aard van geweld/mishandeling van ontvangen meldingen 1)
Ontvangen meldingenKindermishandeling (aantal ontvangen meldingen)Geweld tegen ouders (aantal ontvangen meldingen)(Ex-)Partnergeweld (aantal ontvangen meldingen)Ouderenmishandeling (ouder dan 65 jaar) (aantal ontvangen meldingen)Huiselijk geweld overig (aantal ontvangen meldingen)Andere problematiek... (aantal ontvangen meldingen)Onbekend (aantal ontvangen meldingen)
1e halfjaar 20192515025351859011008505175306645
2e halfjaar 20193044029552269013908575171552405
1e halfjaar 20203072033002355512958340152051635
2e halfjaar 20203208033202357013007720142151310
1e halfjaar 2021*3097531152248511806985129852995
1) Er kunnen meerdere aarden van geweld/mishandeling van toepassing zijn op één melding

In sommige gevallen leidt (ex-)partnergeweld tot het overlijden van het slachtoffer. In 2020 zijn er 4 mannen en 24 vrouwen om het leven gekomen door moord of doodslag waarbij de (vermoedelijke) dader de (ex-) partner was. In 2019 ging het om vergelijkbare aantallen. In 2018 was het aantal vrouwelijke slachtoffers van moord- en doodslag door de (ex-) partner fors hoger, het ging in dat jaar om 33 vrouwen. In de periode 2016 tot en met 2020 had de politie bij 95 procent van de vrouwen die slachtoffer waren van moord en doodslag een dader in beeld. Bij bijna 6 op de 10 vrouwen die in deze periode werden vermoord, was de vermoedelijke dader de (ex-) partner. Bij mannen was bij 80 procent van de slachtoffers een dader in beeld, bij 4 procent was de vermoedelijke dader de (ex-) partner.

3.1.6 Aantal slachtoffers van moord en doodslag waarbij de (vermoedelijke) dader de (ex-) partner was naar geslacht slachtoffer
 Mannen (aantal)Vrouwen (aantal)
2016221
2017518
2018233
2019*423
2020*424
 

Kenmerken plegers huiselijk geweld

De informatie in deze paragraaf over plegers van huiselijk geweld is gebaseerd op het meest recente recidiveonderzoek van het WODC (T.W.Piersma e.a. (2021) en de WODC recidivemonitor). De onderzoeksgroep bestaat uit daders van huiselijk geweld die in de periode 2008 tot en met 2017 door het Openbaar Ministerie (OM) zijn vervolgd en waarbij het plegen van huiselijk geweld bewezen werd verklaard. Hierbij is de definitie van huiselijk geweld leidend zoals die in deze periode werd gehanteerd door het OM. De definitie is echter aan verandering onderhevig. Lange tijd werd huiselijk geweld gedefinieerd als ‘geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd’, waarbij de huiselijke kring bestond uit partners, ex-partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden, en het ging om fysiek geweld, seksueel geweld, stalking en bedreiging. Met ingang van 2015/2016 wordt echter een ruimere definitie van huiselijk geweld gehanteerd: ‘geweld dat wordt gepleegd door iemand uit de directe persoonlijke omgeving van het slachtoffer, waarbij het slachtoffer in een relatie van afhankelijkheid en/of onvrijheid staat ten opzichte van de pleger’. Hierbij is de kring van daders uitgebreid en kunnen bijvoorbeeld ook medewerkers van zorginstellingen en trainers/coaches van (sport) verenigingen huiselijk geweld plegen. Ook het geweld is breder gedefinieerd, waarbij nu expliciet ‘benadeling van de gezondheid’, ‘emotionele/psychische verwaarlozing’ en ‘financiële uitbuiting’ worden genoemd. Mogelijk leidt een bredere definitie tot de identificatie van een grotere groep daders van huiselijk geweld en een hogere recidiveprevalentie onder deze daders. Recidive is geoperationaliseerd als ‘een delict dat leidt tot een nieuwe strafzaak’.
De onderzoeksgroep van het recidive onderzoek van het WODC vormt slechts een klein deel van de totale populatie van daders van huiselijk geweld in Nederland. In het onderzoek gaat het om incidenten die bij de politie bekend zijn en daarna door het OM zijn vervolgd, waarbij de vervolging tot een veroordeling heeft geleid. Vermoedelijk vormt de onderzoeksgroep het zwaardere segment van alle daders van huiselijk geweld.
Van de in 2017 veroordeelde daders van huiselijk geweld was 90 procent man. Dit aandeel is hoger dan het aandeel mannen onder alle in 2017 strafrechtelijk veroordeelden (82 procent). Van de daders van huiselijk geweld was 64,8 procent 30 jaar of ouder, tegenover 55,8 procent van alle daders. Slechts 3,1 procent was minderjarig, tegenover 6,8 procent van de gehele daderpopulatie. De percentages zijn nauwelijks veranderd ten opzichte van het eerdere onderzoek naar de in 2015 veroordeelde daders van huiselijk geweld.
Bij 72,6 procent van de veroordelingen in 2017 ging het om eenvoudige mishandeling en bij 12,8 procent om bedreiging. In 2015 was dit nog respectievelijk 76,8 procent en 14,3 procent. De overige, veel minder vaak voorkomende vormen van geweld, betroffen onder andere zware mishandeling, belaging en moord/doodslag.
In het grootste gedeelte van de strafzaken in 2017 over huiselijk geweld ging het om partnermishandeling (49,8 procent), gevolgd door overig huiselijk geweld (36,6 procent), oudermishandeling (7,6 procent) en kindermishandeling (6 procent).

3.2 Vergroting bereik Veilig Thuis

Het is van belang dat het bereik van Veilig Thuis als het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling zo groot mogelijk is; iedereen met een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling moet de weg naar Veilig Thuis zo snel mogelijk kunnen vinden. 

In deze paragraaf worden uitkomsten over het eerste halfjaar van 2021 getoond, op basis van het CBS onderzoek Beleidsinformatie Veilig Thuis. In deze periode hebben de Veilig Thuis organisaties 67 275 keer advies (en ondersteuning) gegeven. Dit is 15 procent meer dan in het eerste halfjaar van 2020. Daarnaast hebben de Veilig Thuis organisaties 60 865 meldingen ontvangen in het eerste halfjaar van 2021; dit is 6 procent minder dan in het eerste halfjaar van 2020.

3.2.1 Aantal gestarte adviezen en ontvangen meldingen bij Veilig Thuis
Onderwerpen_3Gestarte adviezen (Aantal)Ontvangen meldingen (Aantal)
1e halfjaar 20195314565075
2e halfjaar 20195454066730
1e halfjaar 20205857564505
2e halfjaar 20206347562910
1e halfjaar 2021*6727560865

54 procent van de adviezen in het eerste halfjaar van 2021 zijn gegeven aan beroepsmatige adviesvragers, het aandeel van de politie hierin is zeer beperkt (4 procent; zie figuur 3.2.2). 45 procent van de adviezen is gegeven aan burgers, in het 1e halfjaar van 2020 was dat nog 43 procent. 

3.2.2 Gestarte adviezen door Veilig Thuis naar organisatie adviesvrager
 1e halfjaar 2021* (%)1e halfjaar 2020 (%)1e halfjaar 2019 (%)
Preventieve basisvoorzieningen1,82,12,5
Huisarts2,22,72,8
Overig gezondheidszorg4,34,44,8
GGZ4,65,45,9
Kinderopvang1,21,31,6
Onderwijs8,68,89,8
Jeugdhulp/zorg7,499,2
Politie3,62,92,4
Justitie en veiligheid, exclusief politie3,43,32,8
Maatschappelijk werk6,677,7
Beroepsmatig overig10,78,77,2
Burger44,842,934,1
Onbekend0,91,59,2
1) Hieronder wordt verstaan: GGD, jeugdgezondheidszorg, verloskundigenpraktijk, kraamzorg, ambulance 2) Hieronder wordt verstaan: ziekenhuis, verzorgings- of verpleeghuis, gehandicaptenzorg

Het merendeel van de meldingen aan Veilig Thuis in het eerste halfjaar 2021 is gedaan door de politie11) (64 procent; zie figuur 3.2.3a). Het aandeel meldingen van de politie is iets gedaald ten opzichte van het eerste halfjaar van 2020 (66 procent).

Figuur 3.2.3b toont het percentage meldingen door de overige soorten melders. De overige beroepsmatige melders nemen 26 procent van alle meldingen voor hun rekening, 10 procent van alle meldingen is gedaan door burgers. Een groot aantal professionals is op basis van de wet ‘Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’ verplicht om een stappenplan te doorlopen als hij of zij vermoedens heeft van huiselijk geweld of kindermishandeling12). Dit geldt voor professionals die werkzaam zijn in de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en justitie. 

3.2.3a Ontvangen meldingen Veilig Thuis gesplitst naar politie en overig
Ontvangen meldingen Veilig Thuis gesplitst naar politie en overigPolitie (%)Overig (%)
1e halfjaar 201962,337,7
2e halfjaar 201966,233,8
1e halfjaar 202066,533,5
2e halfjaar 202064,535,5
1e halfjaar 2021*64,235,8

3.2.3b Ontvangen meldingen Veilig Thuis naar organisatie melder 1)
 1e halfjaar 2021* (%)1e halfjaar 2020 (%)1e halfjaar 2019 (%)
Preventieve basisvoorzieningen3,52,92,7
Huisarts11,21
Overig gezondheidszorg3,63,43,1
GGZ1,71,81,9
Kinderopvang0,30,30,3
Onderwijs3,83,43,7
Jeugdhulp/zorg2,82,72,7
Justitie en veiligheid, exclusief politie1,111
Maatschappelijk werk2,22,22,3
Beroepsmatig overig64,94,6
Burger9,39,36,9
Onbekend0,50,67,6
1) Vanwege de leesbaarheid is het percentage meldingen van de politie niet opgenomen in de figuur. 2) Hieronder wordt verstaan: GGD, jeugdgezondheidszorg, verloskundigenpraktijken, kraamzorg, ambulance. 3) Hieronder wordt verstaan: ziekenhuis, verzorgings- of verpleeghuis, gehandicaptenzorg.

In de contacten met de adviesvrager c.q. melder vraagt Veilig Thuis ook hoe lang zij dénken dat het geweld of de mishandeling al duurt. Hierbij kan gekozen worden uit een aantal categorieën. De ervaring leert dat adviesvragers en melders dit soms een moeilijke vraag vinden en het eigenlijk niet weten. De Veilig Thuis medewerk(st)er probeert de adviesvrager/melder toch een categorie te laten kiezen, waarbij er vaak gekozen wordt voor de kortste categorie (‘niet langer dan een week’) als men het écht niet weet. In de praktijk blijkt dat dit gegeven desondanks soms niet gevuld wordt in de administraties van Veilig Thuis en de duur van het geweld dus onbekend blijft; deze gevallen zijn meegeteld in de categorie ‘niet langer dan een week’. In figuren 3.2.4a en 3.2.4b is te zien wat de vermoedelijke duur van het geweld is bij de gestarte adviezen en de ontvangen meldingen. In 42 procent van de meldingen gaf de melder aan dat de duur van het geweld niet langer dan een week was; bij adviezen dacht 35 procent van de adviesvragers dat. Ten opzichte van het eerste halfjaar van 2020 is er met name een toename van adviezen waarbij de vermoedelijke duur van het geweld niet langer dan één week was. In het eerste halfjaar van 2021 is dat gestegen naar 35 procent, in het eerste halfjaar van 2020 maakten deze adviezen nog 29 procent van het totaal uit. Bij de meldingen is ten opzichte van het eerste halfjaar van 2020 een toename zichtbaar van meldingen waarbij de (vermoedelijke) duur van het geweld korter dan een week of een maand was en een afname van meldingen in alle categorieën met een langere duur dan een maand.

3.2.4a (Vermoedelijke) duur van het geweld van gestarte adviezen
 Duur geweld: niet langer dan 1 week (aantal)Duur geweld: > 1 week, < 1 maand (aantal)Duur geweld: > 1 maand, < 6 maanden (aantal)Duur geweld: > 6 maanden, < 1 jaar (aantal)Duur geweld: > 1 jaar, < 5 jaar (aantal)Duur geweld: langer dan 5 jaar (aantal)
1e halfjaar 201916880551010550826087703175
2e halfjaar 201915300675011705900588302955
1e halfjaar 202017025738512940922089753030
2e halfjaar 202020370781013500958590003205
1e halfjaar 2021*23615845013235946092653245

3.2.4b (Vermoedelijke) duur van het geweld van ontvangen meldingen
 Duur geweld: niet langer dan 1 week (aantal)Duur geweld: > 1 week, < 1 maand (aantal)Duur geweld: > 1 maand, < 6 maanden (aantal)Duur geweld: > 6 maanden, < 1 jaar (aantal)Duur geweld: > 1 jaar, < 5 jaar (aantal)Duur geweld: langer dan 5 jaar (aantal)
1e halfjaar 20193127548609430727096602580
2e halfjaar 2019263406295119109030103902770
1e halfjaar 2020237206730117658780107952705
2e halfjaar 202024750680511100816594902605
1e halfjaar 2021*25375697010115725587002455

Bij ontvangst van een melding schat Veilig Thuis als eerste de aard en de ernst van de melding in; dit is de zogeheten veiligheidstaxatie. In 43 procent van de ontvangen meldingen betrof het een melding van acute en/of structureel onveilige casuïstiek; in het 1e halfjaar van 2020 was dit 41 procent. In de overige gevallen ging het bijvoorbeeld om een eenmalige onveilige situatie, om een multi-problematische leefsituatie of waren er geen zorgen over de veiligheid. Het aantal meldingen waarbij er geen zorgen waren over de veiligheid daalt gestaag van 4 370 in het eerste halfjaar van 2019 naar 2 630 in het eerste halfjaar van 2021.

43 % van de ontvangen meldingen betrof een melding van acute en/of structureel onveilige casuïstiek

Op basis van de veiligheidstaxatie besluit Veilig Thuis of ze de vervolgstappen bij Veilig Thuis zelf beleggen, of dat ze de melding overdragen aan een lokale hulpverlenende instantie, die dan aan de slag gaat met de betrokkenen. Ook kijken ze of er al een hulpverlener betrokken is bij het gezin. In dat geval kijkt Veilig Thuis, samen met de hulpverlener, of deze de melding mee kan nemen in het hulptraject en of ondersteuning van Veilig Thuis hierbij nodig is. De vervolgstappen kunnen ook belegd worden bij het cliëntsysteem zelf óf er kan besloten worden dat in het geheel geen vervolgstappen nodig zijn. Ook kan het een nieuwe melding betreffen op een al lopende casus. In dat geval neemt Veilig Thuis de informatie uit de nieuwe melding mee in de lopende casus. 
Als de vervolgstappen bij Veilig Thuis zelf worden belegd zijn er twee mogelijkheden: de dienst ‘Onderzoek’ of de dienst ‘Voorwaarden en Vervolg’. De dienst ‘Onderzoek’ is gericht op het bevestigen of weerleggen van de gemelde vermoedens van huiselijk geweld en/of kindermishandeling en het vervolgens zo nodig vaststellen van veiligheidsvoorwaarden en inzetten van vervolghulp. De dienst ‘Voorwaarden en Vervolg’ is gericht op het organiseren van de directe veiligheid van de betrokkenen en het inzetten van vervolghulp.

Om een beeld te krijgen van de gekozen vervolgstappen, is gekeken naar alle casussen waarbinnen een veiligheidsbeoordeling is uitgevoerd en/of waarbinnen Veilig Thuis een dienst ‘Onderzoek’ of ‘Voorwaarden en Vervolg' is gestart in een bepaalde periode. In het eerste halfjaar van 2021 is in 76 procent van deze casussen besloten tot een directe overdracht (naar het lokale veld, een reeds betrokken hulpverlenende instantie, een multidisciplinair team of naar het cliëntsysteem zelf). In 11 procent is een dienst ‘Onderzoek’ gestart en in 16 procent een dienst ‘Voorwaarden en Vervolg’. Ten opzichte van het eerste halfjaar van 2020 is er iets vaker (1,5 procentpunt) een dienst ‘Onderzoek’ gestart en iets minder vaak (0,8 procentpunt) een dienst ‘Voorwaarden en Vervolg’.

3.2.5 Percentage casussen naar vervolgstap na veiligheidsbeoordeling
 1e halfjaar 2019 (%)2e halfjaar 2019 (%)1e halfjaar 2020 (%)2e halfjaar 2020 (%)1e halfjaar 2021* (%)
Overdracht buiten VT77,97676,276,975,9
Onderzoek10,78,89,19,210,6
Voorwaarden en Vervolg14,417,616,916,416,1

3.3 Verbinding zorg en veiligheid

Voor een optimale aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is een goede verbinding nodig tussen de zorgketen enerzijds en de justitie- en veiligheidsketen anderzijds. Dit geldt zowel bij het in beeld krijgen van (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling als bij het stoppen en duurzaam oplossen van het geweld. 

De politie is dan ook een belangrijke partij als het gaat om meldingen aan Veilig Thuis. Door de politie zijn in het eerste halfjaar van 2021 40 610 meldingen bij Veilig Thuis gedaan13),14). Dit is 7 procent minder dan in het eerste halfjaar van 2020 (figuur 3.3.1). In heel 2020 meldde de politie ruim 85 duizend gevallen van huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Het aantal meldingen door de politie daalt sinds het eerste halfjaar van 2019.

3.3.1 Aantal meldingen door politie aan Veilig Thuis
PeriodeAantal politiemeldingen aan Veilig Thuis (aantal)
1e halfjaar 201842835
2e halfjaar 201842080
1e halfjaar 201944730
2e halfjaar 201944080
1e halfjaar 202043555
2e halfjaar 202041495
1e halfjaar 2021*40610
Bron: Politie
 

Zoals in paragraaf 3.2 is beschreven, was bijna 43 procent van de door Veilig Thuis ontvangen meldingen in het eerste halfjaar van 2021 een melding van acute en/of structureel onveilige casuïstiek. Dit betrof 2 670 meldingen van acute onveiligheid en 23 235 meldingen van structurele onveiligheid. Bijna de helft, 49 procent, van deze acute onveilige situaties en 63 procent van de structureel onveilige situaties werd gemeld door de politie (zie figuren 3.3.2 en 3.3.3). Deze percentages zijn iets gedaald ten opzichte van het eerste halfjaar van 2020, maar zijn nog steeds hoger dan in het eerste halfjaar van 2019.

3.3.2 Meldingen van acuut onveilige situaties naar organisatie melder
 1e halfjaar 2021* (%)1e halfjaar 2020 (%)1e halfjaar 2019 (%)
Preventieve basisvoorzieningen53,94,3
Huisarts1,62,32,2
Overig gezondheidszorg66,46,4
GGZ2,92,42,7
Kinderopvang0,50,30,7
Onderwijs6,157,3
Jeugdhulp/zorg2,83,73,5
Politie4950,943,5
Justitie en veiligheid, exclusief politie1,71,21,1
Maatschappelijk werk2,62,73,4
Beroepsmatig overig7,16,97,7
Burger12,312,211,5
Onbekend2,42,25,7

3.3.3 Meldingen van structureel onveilige situaties naar organisatie melder
 1e halfjaar 2021* (%)1e halfjaar 2020 (%)1e halfjaar 2019 (%)
Preventieve basisvoorzieningen2,92,22,3
Huisarts11,31,4
Overig gezondheidszorg2,62,52,6
GGZ2,12,32,9
Kinderopvang0,30,30,4
Onderwijs4,64,25,1
Jeugdhulp/zorg3,33,53,9
Politie62,663,258,4
Justitie en veiligheid, exclusief politie0,50,50,6
Maatschappelijk werk2,83,23,6
Beroepsmatig overig6,45,55,5
Burger10,510,78,4
Onbekend0,40,65,1

Op elk moment kan Veilig Thuis vaststellen dat er geen zorgen (meer) zijn over de veiligheid of dat een andere organisatie de verantwoordelijkheid kan overnemen voor de veiligheidssituatie. Veilig Thuis kan in dat geval naar vele partijen overdragen zoals zorginstellingen, scholen, maatschappelijk werk, het cliëntsysteem zelf of naar partijen in het justitie en veiligheidsdomein. Op basis van alle overdrachten in casussen die in het eerste halfjaar van 2021 zijn afgesloten, kan geconcludeerd worden dat er weinig overdrachten naar het justitie- en veiligheidsdomein plaatsvinden. In 0,5 procent van de in het eerste halfjaar 2021 afgesloten casussen waarin minstens één overdracht is geweest15), is een overdracht naar de politie geweest. Dit percentage is gelijk gebleven ten opzichte van het eerste halfjaar 2020. In 0,9 procent was er een overdracht (verzoek tot onderzoek) aan de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Dit percentage is iets gestegen, in het eerste halfjaar 2020 was het 0,7 procent. Naast deze overdrachten aan politie en RvdK kunnen (sommige) betrokkenen van een dergelijke casus ook nog zijn overgedragen aan andere partijen. 

In het eerste halfjaar van 2021 zijn door Veilig Thuis 15 310 casussen afgesloten, die betrekking hadden op acute of structureel onveilige situaties16) waarin minstens één overdracht is geweest17). In 0,4 procent van deze casussen is een overdracht aan de politie geweest, dit is een daling van 0,2 procentpunt ten opzichte van het eerste halfjaar van 2020. Er zijn weinig overdrachten aan het Openbaar Ministerie in deze casussen (0,1 procent), dit is iets meer dan in het eerste halfjaar van 2020 (0,0 procent).

Als een kind ernstig in de knel dreigt te raken, helpt de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) om samen met het kind en de ouders de beste oplossing te zoeken. Alleen als het echt niet anders kan, wordt de rechter erbij betrokken, maar het draait altijd om het belang van het kind. Als de (fysieke) veiligheid en de ontwikkeling van het kind gevaar lopen, dan voert de RvdK een onderzoek uit naar de noodzaak en/of toegevoegde waarde van een kinderbeschermingsmaatregel. De RvdK voert in dit verband twee typen onderzoek uit: onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel en onderzoek naar een maatregel ná ondertoezichtstelling (OTS). Bij onderzoek van de tweede soort loopt al een OTS en is de gecertificeerde instelling die de OTS uitvoert van mening dat de opgelegde OTS niet binnen aanvaardbare termijn het gewenste resultaat zal bereiken, namelijk dat ouders de verantwoording voor de opvoeding weer zelfstandig op kunnen pakken (eventueel met vrijwillige hulp). 

In het eerste halfjaar van 2021 heeft de RvdK 7 731 onderzoeken (naar een kinderbeschermingsmaatregel of naar een maatregel ná OTS)18) afgerond, dit zijn er 103 meer dan in het eerste halfjaar van 2020. In 898 van de afgeronde onderzoeken naar een kinderbeschermingsmaatregel werd bij aanvang van het onderzoek direct een voorlopige ondertoezichtstelling aangevraagd, bij 73 onderzoeken werd bij de start direct al een voorlopige voogdij aangevraagd. In het onderzoek beoordeelt de raadsonderzoeker of verplichte hulp de beste oplossing is voor het kind. Als verplichte hulp noodzakelijk wordt geacht, doet de RvdK een verzoek (rekest) aan de rechter voor een kinderbeschermingsmaatregel (ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging met als resultaat voogdij)19). In 71 % van de 7 731 afgeronde onderzoeken diende de RvdK een rekest in voor een gezagsbeëindigde maatregel (resulterend in voogdij) of een OTS (figuur 3.3.4). Dit is vergelijkbaar met het eerste halfjaar van 2020.

3.3.4 Aantal afgeronde onderzoeken 1) RvdK naar besluit
 Rekest Ondertoezichtstelling (aantal)Rekest Ondertoezichtstelling + maatregel uithuisplaatsing (aantal)Voogdij (direct) / gezagsbeëindigende maatregel na OTS (aantal)Geen (nieuwe) kinderbeschermingsmaatregel gevraagd (aantal)
1e halfjaar 2019388812447212580
2e halfjaar 2019348311816972251
1e halfjaar 2020352111226922293
2e halfjaar 2020369510376602235
1e halfjaar 2021367710437402271
1) Alleen onderzoeken naar kinderbeschermingsmaatregel en onderzoeken naar maatregel ná OTS Bron: Raad voor de Kinderbescherming
 

Als de rechter vervolgens besluit tot het opleggen van een jeugdbeschermingsmaatregel, wordt de maatregel uitgevoerd door een gecertificeerde instelling (GI). In het eerste halfjaar van 2021 zijn er 5 220 (voorlopige) ondertoezichtstellingen gestart bij de GI’s. Dit zijn er 0,4 procent meer dan in het eerste halfjaar van 2020. 

In het eerste halfjaar van 2021 zijn 4 770 huiselijk geweldzaken ingestroomd bij het Openbaar Ministerie (OM), een daling van 8 procent ten opzichte van het eerste halfjaar van 2020. Van deze huiselijk geweldzaken is 83 procent ingestroomd via ZSM, dit is 4 procentpunt meer dan in het eerste halfjaar van 2020. De afkorting ZSM staat voor zorgvuldig snel maatwerk. Het doel van deze werkwijze is om zorgvuldig, snel en op maat te reageren op criminaliteit. De essentie is dat in elke zaak maatwerk wordt geleverd via een aanpak die recht doet aan de belangen van de verdachte, het slachtoffer en de maatschappij. Daarbij is snelheid een belangrijk element: verdachten en slachtoffers weten snel waar ze aan toe zijn. 
In het eerste halfjaar van 2021 zijn 5 340 huiselijk geweldzaken uitgestroomd bij het OM. In 53 procent van deze zaken besloot het OM de zaak voor de rechter te brengen (beoordeling dagvaarden),  een stijging van 5 procentpunt ten opzichte van het eerste halfjaar van 2020, zie figuur 3.3.5, in welke periode in totaal 5 135 huiselijk geweld zaken zijn uitgestroomd bij het OM.

3.3.5 Bij het OM uitgestroomde huiselijk geweldzaken naar beslissing
 Beoordeling dagvaarden (aantal)OM-strafbeschikking / OM-transactie (aantal)Onvoorwaardelijk sepot (aantal)Overig (aantal)Voorwaardelijk Sepot (aantal)
1e halfjaar 20192585205163035635
2e halfjaar 20192625180159520675
1e halfjaar 20202490205168515735
2e halfjaar 20202370235153015905
1e halfjaar 20212845285152010675
 

In het eerste halfjaar van 2021 heeft de rechter in eerste aanleg een eindvonnis uitgesproken in 2 700 zaken waarin huiselijk geweld ten laste is gelegd. In dezelfde zaak kunnen meerdere feiten ten laste zijn gelegd. Hoewel de feiten los worden beoordeeld, heeft het eindvonnis betrekking op de hele zaak. Hierdoor  hoeft het eindvonnis geen betrekking te hebben op het huiselijk geweld; een schuldigverklaring kan dus voor een ander feit zijn dan een huiselijk geweld feit. In 76 procent van de zaken is een schuldigverklaring uitgesproken en in 17 procent een vrijspraak. In de overige 450 zaken is een ander eindvonnis uitgesproken, dit betreft onder andere gevoegde zaken, dagvaarding nietig, OM niet ontvankelijk en ontslag van rechtsvervolging.

In het eerste halfjaar van 2021 waren er 1 640 zaken waarin alleen huiselijk geweld bewezen is verklaard. Deze zaken kunnen dus één of meerdere huiselijk geweldfeiten betreffen per zaak, maar géén feiten van een andere aard. Bij deze zaken kan dus met zekerheid gezegd worden dat de straf is opgelegd voor huiselijk geweld. In één zaak kunnen meerdere straffen worden opgelegd. In 1 080 van de huiselijk geweldzaken is een taakstraf opgelegd, al dan niet (deels) voorwaardelijk. In 885 zaken is een vrijheidsstraf opgelegd en in 115 zaken een geldboete, zie figuur 3.3.6. In 385 zaken is daarnaast ook een schadevergoeding opgelegd en in 20 gevallen een terbeschikkingstelling (TBS).

3.3.6 Aantal opgelegde straffen in zaken waarbij alleen huiselijk geweld bewezen is verklaard
 Geldboete (aantal opgelegde straffen)Taakstraf (aantal opgelegde straffen)Vrijheidsstraf (aantal opgelegde straffen)
1e halfjaar 20191651100770
2e halfjaar 20191851130875
1e halfjaar 2020105820615
2e halfjaar 20201351135980
1e halfjaar 20211151080885
 

3.4 Verbetering outcome

Outcome-indicatoren geven aan of het beoogde resultaat is bereikt, bijvoorbeeld of het geweld is gestopt en of het welzijn is verbeterd. De uitkomsten in deze paragraaf zijn verkregen uit cohortonderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar het effect van de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld (zie paragraaf 4.7 voor een korte beschrijving van dit cohortonderzoek). In de periode 2016 tot en met 2020 voerde het Verwey-Jonker Instituut een grootschalig cohortonderzoek uit in 13 van de 26 Veilig Thuis-regio’s in Nederland20). In het cohortonderzoek zijn anderhalf jaar lang gezinnen met kinderen gevolgd, waar (ex-) partnergeweld en/of kindermishandeling speelt. Dit gebeurt vanaf het moment van melding bij Veilig Thuis. Tijdens het onderzoek vinden drie meetmomenten plaats, één kort na de melding bij Veilig Thuis, de tweede meting een jaar na de eerste meting en de derde meting een half jaar na de tweede meting. 

Afname of stoppen van geweld

Een belangrijke vraag in het cohortonderzoek is of de kindermishandeling en het partnergeweld in het gezin daadwerkelijk zijn gestopt of verminderd. In de 576 gezinnen die aan alle drie de metingen hebben deelgenomen, is een duidelijk afname te zien van het totaalgeweld. Bij de eerste meting waren er gemiddeld 79 incidenten (van kindermishandeling en/of partnergeweld) per gezin in het jaar voorafgaand aan de meting. Bij de tweede meting daalde dit naar gemiddeld 36 incidenten en bij de derde meting naar gemiddeld 20 incidenten. Onder deze daling van het gemiddelde aantal incidenten ligt een gevarieerder beeld per gezin. Tussen de eerste en tweede meting was er in 21 procent van de gezinnen sprake van een toename van het geweld en in 62 procent van een afname. Tussen de tweede en derde meting was er in 17 procent van de gezinnen meer geweld en in 53 procent minder geweld. 
Het aantal incidenten van partnergeweld nam af van gemiddeld 64 incidenten per gezin bij de eerste meting, naar 26 bij de tweede meting en 13 bij de derde meting. In gevallen waarin kinderen getuige zijn geweest van dit geweld tussen partners, is er ook sprake van kindermishandeling. Als er alleen gekeken wordt naar het aantal incidenten van directe kindermishandeling (dus exclusief kindermishandeling in de vorm van getuige van partnergeweld), nam het aantal incidenten van kindermishandeling af van gemiddeld 12 bij de eerste meting, naar 8 bij de tweede meting en 5 bij de derde meting. 

Ervaren veiligheid bij ouders en kinderen

Het veiligheidsgevoel dat ouders ervaren is in het cohortonderzoek gemeten met behulp van een vragenlijst naar de kwaliteit van leven21). Het veiligheidsgevoel is uitgedrukt in een rapportcijfer tussen de  1 en 10. Bij de eerste meting geven ouders hun veiligheidsgevoel gemiddeld een 7,5. Deze score loopt iets op bij de tweede meting (7,8) en bij de derde meting (8,1).

Voor de ervaren veiligheid van de kinderen is gekeken naar hun emotionele reactiviteit (emotionele reactie op conflicten tussen ouders22)). Hoe hoger de kinderen hierop scoren, hoe groter het gevoel van onveiligheid. In figuur 3.4.1. is te zien dat de emotionele reactiviteit bij de tweede en derde meting lager ligt dan bij de eerste meting, maar nog wel hoger blijft (meer ervaren onveiligheid) dan bij kinderen in gezinnen waar geen sprake is van geweld (de referentiegroep). 

3.4.1 Emotionele reactiviteit kinderen
Category1Cijfer
Referentiegroep8,6
1e meting11,7
2e meting (1 jaar na 1e meting)10,4
3e meting (1/2 jaar na 2e meting)10,1
Bron: Verwey-Jonker Instituut
 

Beoordeling welzijn

Voor de beoordeling van het welzijn van ouders en kinderen in deze gezinnen is zowel gekeken naar de ervaren kwaliteit van leven als naar de mate waarin ouders en kinderen last hebben van klinische traumaklachten. 
Het rapportcijfer dat de ouders in de cohortstudie geven voor de kwaliteit van leven23) stijgt licht van 7,0 bij de eerste meting naar 7,3 bij de derde meting. De kwaliteit van leven van kinderen is gemeten aan de hand van vragen op verschillende deelgebieden van hun leven (lichamelijk welzijn, psychisch welbevinden, relatie met ouders, relatie met vrienden, school). De uitkomst wordt weergegeven in een T-score, waarbij de gemiddelde score van een referentiegroep van Nederlandse jongeren 54,1 is. Hoe hoger de score, hoe hoger de ervaren kwaliteit van leven. Bij de eerste meting scoorden de kinderen in de cohortstudie 48,8. Dit stijgt licht naar 50,1 bij de tweede meting en 50,9 bij de derde meeting, maar blijft dus lager dan de score van de referentiegroep24).

Ten tijde van de eerste meting had 15,5 procent van de ouders last van klinische traumaklachten25). Dit nam af tot 11,6 procent en 9,7 procent bij de tweede en derde meting. Dit is nog steeds hoger dan in een steekproef onder de algemene Nederlandse bevolking (6,7 procent). 

De mate waarin er bij de betrokken kinderen sprake is van een klinisch trauma is zowel aan de ouders gevraagd (over kinderen tot 12 jaar) als aan de kinderen zelf (vanaf 8 jaar)26). In figuur 3.4.2 is te zien dat het percentage kinderen met trauma zoals gerapporteerd door de kinderen lager ligt dan het percentage zoals ouders dat rapporteren. Het percentage op basis van de invulling door de ouders is bij de tweede en derde meting gedaald. De hele lichte daling in het percentage op basis van de invulling door de kinderen is statistisch niet significant.

3.4.2 Percentage kinderen met trauma
Metingvolgens kinderen (%)volgens ouders (%)
1e meting11,634,6
2e meting (jaar na 1e meting)9,828,2
3e meting (1/2 jaar na 2e meting)9,623,1
Bron: Verwey-Jonker Instituut
 

Opvoedingsrelatie tussen ouders en kinderen

De opvoedstress zoals ouders die ervaren, is in de cohortstudie gemeten aan de hand van de NOSI-K vragenlijst27). De score van een referentiegroep op deze vragenlijst is 40,4. Een lagere score betekent minder stress. Ouders in de cohortstudie ervaren met een score van 50,6 bij de eerste meting meer stress dan de referentiegroep. Bij de tweede en derde meting daalt de score naar 47,6 en 46,2, maar blijft nog steeds hoger dan in de referentiegroep. 

Ook de veiligheid in de hechting tussen ouders en kinderen is in kaart gebracht. Zowel ouders als kinderen (vanaf 8 jaar) hebben hiervoor een vragenlijst28) ingevuld. De hechting wordt uitgedrukt in een cijfer van 1 tot 5, waarbij een hogere score overeenkomt met een betere hechting. De verschillen tussen de scores op de drie meetmomenten zijn statistisch niet significant, figuur 3.4.3 toont de scores op het 1e meetmoment. Voor de rapportage door de kinderen kunnen de scores vergeleken worden met de scores van een referentiegroep. Daaruit blijkt dat de kinderen in de cohortstudie minder veilig gehecht zijn dan kinderen in de referentiegroep.

3.4.3 Hechting tussen ouder en kind
 Score 1e metingReferentiewaarde
Moeder over gehechtheid met moeder (n = 446)4,1
Vader over gehechtheid met vader (n = 144)3,9
Kind over gehechtheid met moeder (n = 242)3,94,25
Kind over gehechtheid met vader (n = 233)3,53,86
Bron: Verwey-Jonker Instituut
 

Tevredenheid cliënten over de ontvangen hulp

Voor gezinnen in de cohortstudie zal doorgaans een hulpverleningstraject zijn ingezet, alle gezinnen zijn immers gemeld bij Veilig Thuis. 79,5 procent van de gezinnen heeft formele hulp ontvangen in de anderhalf jaar na melding bij Veilig Thuis, 83 procent van de gezinnen heeft informele hulp ontvangen.
Op basis van het oordeel dat ouders in de cohortstudie gaven over nut en belang van de geboden hulp, is in kaart gebracht hoe tevreden zij waren over die hulp. Op dezelfde wijze is de tevredenheid van de kinderen over de door hen ontvangen ggz-hulp en jeugdhulp in beeld gebracht (figuur 3.4.4). Over de informele hulp is de tevredenheid hoger dan over de formele hulp. 

3.4.4 Tevredenheid ouders en kinderen over ontvangen hulp
 (heel) tevreden (%)meer tevreden dan ontevreden (%)meer ontevreden dan tevreden (%)(heel) ontevreden (%)
Ouders over door hen ontvangen formele hulp64,528,75,21,6
Ouders over door hen ontvangen informele hulp83,316,10,60
Ouders over door kinderen ontvangen formele hulp5832,45,64
Ouders over door kinderen ontvangen informele hulp75,720,43,50,4
Kinderen over door hen ontvangen ggz- en jeugdhulp49,126,413,211,3
Bron: Verwey-Jonker Instituut
 

Ouders hebben gemiddeld van 3,2 instellingen formele hulp ontvangen met een maximum van 14 verschillende instellingen. Kinderen hebben gemiddeld van 2,2 instellingen formele hulp ontvangen, met een maximum van 12 instellingen.

Recidive daders huiselijk geweld

De informatie over recidive onder daders van huiselijk geweld is gebaseerd op recidiveonderzoek van het WODC (T.W.Piersma e.a. (2021) en de WODC recidivemonitor), waarbij gekeken is naar recidive in termen van strafzaken29). Zoals eerder vermeld, vormt de onderzoeksgroep slechts een klein deel van de totale populatie van daders van huiselijk geweld in Nederland (namelijk de veroordeelde daders), waarbij het vermoedelijk gaat om het zwaardere segment van daders van huiselijk geweld.
In figuur 3.4.5 hieronder wordt de tweejarige recidiveprevalentie van daders van huiselijk geweld afgezet tegen de gehele populatie van personen die in 2017 zijn veroordeeld. Hieruit valt op te maken dat 29,3 procent van de 6 318 daders van huiselijk geweld binnen twee jaar na 2017 een nieuwe strafzaak heeft voor een misdrijf (algemene recidive). Dit is iets hoger dan de algemene recidiveprevalentie onder alle 117 duizend veroordeelde daders in 2017 (27 procent). Van de daders van huiselijk geweld heeft 14,4 procent binnen twee jaar een nieuwe geweldstrafzaak op zijn naam staan. Voor de gehele populatie ligt dit op 7,5 procent. Tot slot heeft 8,2 procent van de personen die in 2017 werden veroordeeld voor huiselijk geweld binnen twee jaar een nieuwe strafzaak in verband met het plegen van huiselijk geweld (specifieke huiselijk-geweld-recidive). Gekeken naar de recidiveontwikkeling over de tijd, laat de tweejarige algemene recidive onder daders van huiselijk geweld een fluctuerende maar geleidelijk dalende trend zien, van 34 procent in 2008 tot 29 procent in 2017. De tweejarige huiselijk-geweldsrecidive blijft gedurende de periode 2008 tot en met 2017 ongeveer gelijk, met lichte fluctuaties tussen 9 procent in 2008 en 8 procent in 2017. 

In 95 procent van de huiselijk geweld strafzaken is ook geregistreerd welk soort huiselijk geweld het betrof (partnermishandeling, oudermishandeling of kindermishandeling). In deze zaken kan de speciale recidive bekeken worden. Hiermee wordt recidive bedoeld van hetzelfde soort huiselijk geweld. 5 procent van de veroordeelde daders van partnermishandeling heeft binnen twee jaar een nieuwe strafzaak vanwege partnermishandeling. Bij oudermishandeling is de speciale recidive 0,7 procent en bij kindermishandeling 0,3 procent. Deze cijfers zullen een onderschatting betreffen, omdat in 5 procent van de huiselijk geweld strafzaken niet geregistreerd is welk soort huiselijk geweld het betrof.

3.4.5 Percentage feitelijke tweejarige recidive van veroordeelden in 2017
 Algemene recidive (%)Geweldsrecidive (%)Huiselijk gewelds-recidive (%)Speciale recidive (%)
Alle daders (N=116 551)277,5
Daders huiselijkgeweld (N=6 318)29,314,48,2
Partnermishandeling (N=3 149)4,6
Oudermishandeling (N=484)0,7
Kindermishandeling (N=377)0,3
Bron: Recidive-onderzoek WODC

5) www.veiligthuis.nl.
6) Het begrip recidive is in de gehele keten van betrokken organisaties uiteraard veel breder (bijvoorbeeld gezinnen waarover opnieuw een melding bij Veilig Thuis wordt gedaan na een periode zonder geweld). Nadere afstemming tussen al deze betrokken partijen is nodig om tot een zinvolle definitie van deze bredere vorm van recidive te komen.
7) Op basis van Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Geweld 2020 van CBS/WODC. Verbale agressie is hierbij niet meegeteld. Het percentage huiselijk geweld inclusief verbale agressie bedraagt 33 procent
8) Het percentage structureel huiselijk geweld inclusief structurele verbale agressie bedraagt 8 procent. 
9) Bij de vragen over verwaarlozing kon de scholier geen tijdsperiode aangeven, de scholier moest aangeven of er ooit sprake van is geweest. Daarom is verwaarlozing niet meegenomen in de definitie van slachtofferschap in het afgelopen jaar.
10) Voor professionals geldt een meldcode.
11) De cijfers in deze paragraaf over het aantal meldingen bij Veilig Thuis door de politie (op basis van Beleidsinformatie VT) wijkt af van de cijfers op basis van de politieregistraties in paragraaf 3.3. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen hoe deze verschillen kunnen worden geduid. 
12) Meldcode.
13) Dit betreft de meldingen met status ‘definitief’ in het BHV-registratiesysteem van de politie.
14) Dit cijfer op basis van de politieregistratie wijkt af van de cijfers over het aantal meldingen bij Veilig Thuis door de politie (op basis van Beleidsinformatie VT) in paragraaf 3.2. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen hoe deze verschillen kunnen worden geduid.
15) In het 1e halfjaar van 2021 zijn er 43 650 casussen afgesloten. In 34 740 van deze afgesloten casussen heeft 
er minstens 1 overdracht plaatsgevonden.
16) Bij minstens één van de meldingen in de betreffende casus heeft Veilig Thuis bij de veiligheidstaxatie van de melding de conclusie getrokken dat het gaat om acute of structureel onveilige situatie.
17) In het 1e halfjaar van 2021 zijn in totaal 18 660 casussen met acute of structurele onveilige situaties afgesloten.
18) Elk onderzoek heeft betrekking op één kind. 
19) Een eventuele bij de start van het onderzoek al aangevraagde voorlopige ondertoezichtstelling of voogdij wordt niet meegeteld bij het aantal ingediende rekesten na afloop van het onderzoek.
20) Dit zijn de volgende 13 Veilig Thuis regio’s: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Flevoland, Gooi en Vechtstreek, Groningen, IJsselland, Kennemerland, Noordoost-Brabant, Midden-Brabant, Twente en Zaanstreek-Waterland.
21) Manchester Short Assessment of quality of life (MANSA). Van 622 ouders is de score op ervaren veiligheid voor alle drie de meetmomenten bekend.
22) Op basis van een uitvraag onder deze kinderen op basis van de Security in the Interparental Subsystem Scale Child Report (SIS) methodiek. Emotionele reactiviteit is gevoeligheid voor intense, langdurige en ontregelde uitingen van angst, waakzaamheid of nood. Emotionele reactiviteit is een onderdeel van de emotionele veiligheid in relatie tot ruzie tussen ouders. Van 384 kinderen is een score bekend voor alle drie de meetmomenten.
23) Op basis van de MANSA-vragenlijst is van 626 ouders de score bekend voor alle drie de meetmomenten.
24) Kidscreen-10 methodiek. Uitkomsten zijn gebaseerd op gegevens van 214 kinderen. De stijging tussen de tweede en derde meting is niet significant.
25) Met klinisch trauma wordt een (medisch) gediagnosticeerd trauma bedoeld. Vastgesteld op basis van Trauma Symptoms Inventory lijst, die van 561 ouders bekend is voor alle drie de meetmomenten.
26) 540 ouders vulden de Trauma Symptom Checklist for Young Children (TSCYC) in, 229 kinderen de Trauma Symptom Checklist for Children (TSCC). Beiden vragenlijsten hebben intern een norm of er wel of niet sprake is van een klinisch trauma.
27) Nijmeegse Ouderlijke Stress Index - verkorte versie; gemeten bij 890 ouders.
28) Security Scale vragenlijst.
29) Het begrip recidive is in de gehele keten van betrokken organisaties uiteraard veel breder (bijvoorbeeld gezinnen waarover opnieuw een melding bij Veilig Thuis wordt gedaan na een periode zonder geweld). Nadere afstemming tussen al deze betrokken partijen is nodig om tot een zinvolle definitie van deze bredere vorm van recidive te komen.