Auteur: Veronique Verhees, Manon Joosten, Lydia Geijtenbeek, Femke Hitzert, Gino Dingena, Niky van Geffen
Profielen voor instroom naar jeugdhulp in de gemeente Eindhoven

5. Conclusies en aanbevelingen

5.1 Conclusies

Landelijke profielen goed toepasbaar voor Eindhoven

Dit onderzoek heeft acht profielen opgeleverd van jeugdigen met een hoge instroomkans en vier met een lage instroomkans. Deze profielen blijken goed toepasbaar op de Eindhovense situatie. Allereerst komen deze landelijke profielen ook in Eindhoven regelmatig voor: 7 procent van de Eindhovense jeugdigen valt in één van de hoog-instroomprofielen, en nog eens 29 procent in een laag-instroomprofiel. Bovendien hebben de profielen een hoge voorspellende waarde: de instroomkans is in Eindhoven ruim tweemaal zo hoog onder jeugdigen met een hoog-instroomprofiel, en drie maal zo klein bij jeugdigen met een laag-instroomprofiel.

Profielen bieden kansen voor proactief beleid

Terwijl 7 procent van alle Eindhovense jeugdigen valt onder een hoog-instroomprofiel, geldt dit voor 11 procent van de Eindhovense jeugdigen die instromen naar jeugdhulp. Dat betekent dat meer aandacht aan een relatief kleine groep jeugdigen nuttig kan zijn. Als het lukt om deze groep met een hoog risico vroegtijdig te bereiken en ze te helpen hun problemen op te lossen, kan wellicht een deel van de instroom voorkomen worden.
Daarnaast blijkt uit de laag-instroomprofielen dat ruim 29 procent van de jeugdigen een kleine kans op instroom heeft, en daardoor wellicht ook minder preventieve maatregelen behoeft.

Belangrijkste kenmerken voor instroom naar jeugdhulp

Wanneer we GGZ-trajecten van jeugdigen en jeugdbescherming buiten beschouwing laten, blijkt uit de berekening van het ‘belang’ van de kenmerken en uit de definitie van de profielen, dat de volgende kenmerken het meest samenhangen met hoge instroom naar jeugdhulp:

  • De juridische ouders wonen niet in het huishouden van het kind. Gerelateerde variabelen, zoals eenoudergezin, uit elkaar gaan van samenwonende ouders, dat de natuurlijke moeder in het gezin woont of formele scheiding hebben een iets minder sterk verband. Deze variabelen zijn namelijk ook meegenomen in het model, maar worden door het algoritme als minder belangrijk gezien.
  • De leeftijd van het kind is 6-10 jaar. Kinderen van 0-2 jaar hebben daarentegen het kleinste risico, en ook jongeren van 17 jaar stromen minder vaak in.
  • Het kind op basisschool of vmbo zit. Met name vmbo-b/k komt vaker voor bij instromers.
  • Minimaal één van de ouders in een GGZ-traject zit.
  • Het kind slachtoffer was van een misdrijf (geweld, zeden, diefstal, overig). Dit is vooral een risico in combinatie met een gezin zonder juridische vader.
  • De ouders geen hbo/wo-opleiding hebben afgerond, of geen gestandaardiseerd besteedbaar huishoudinkomen hebben van minimaal 18 duizend euro per jaar. Hierbij lijkt opleidingsniveau van de ouders vooral voor jongens belangrijk.

Deze kenmerken geven een indicatie van wat een jeugdige nodig heeft om veilig op te groeien, en bieden wellicht aanknopingspunten voor beleid dat gericht is op het verbeteren van de situatie van jeugdigen.

Kenmerken die minder relevant blijken voor instroom

Daarnaast zijn er ook variabelen waarvan het opvallend is dat ze niet voorkomen in de profielen. Als een kenmerk niet voorkomt, betekent dit dat het minder sterk samenhangt met instroom naar jeugdhulp dan de bovengenoemde kenmerken, of dat de groep die voldoet aan dit kenmerk te klein is (i.e. minder dan 6000 jeugdigen). Opvallende afwezigen zijn: verdenking van een misdrijf, detentie van jeugdige of ouder, HALT en voortijdig schoolverlaten. Het is niet duidelijk of dit komt doordat de groepen te klein zijn, of dat er eenvoudigweg geen sterke relatie is met jeugdhulp.

5.2 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Dit onderzoek kende enkele beperkingen, die wellicht verbeterd kunnen worden aan de hand van vervolgonderzoek. Tevens is dit onderzoek een goede basis voor het stellen van nieuwe vragen:

  1. Vanwege de beperkte omvang van dit project is gekozen om voor dit onderzoek het bestand van VNG Realisatie als uitgangspunt te nemen. Nadeel van dit bestand kan zijn dat het over 2015 gaat. Ondanks de verwachting dat de patronen grotendeels stabiel zijn, mis je bijvoorbeeld het effect van de economische groei op de te verwachte aantallen jeugdigen per profiel. Bovendien konden we hierdoor geen gebruik maken van registerinformatie over ‘veilig thuis’, omdat die pas na 2015 van voldoende kwaliteit was voor een dergelijk onderzoek. Het is mogelijk om het onderzoek te herhalen op een later peilmoment. Dit wordt vooral aangeraden wanneer het aannemelijk lijkt dat de tijdsgeest aanzienlijk veranderd is. Het wordt dan tevens mogelijk om de aanname dat de patronen relatief stabiel zijn te toetsen.
  2. Een andere beperking is een gebrek aan ‘knoppen’ waar een gemeente aan kan draaien. De meeste variabelen die in dit onderzoek gebruikt zijn, zoals leeftijd, herkomst of inkomen, kan een gemeente niet of nauwelijks beïnvloeden. Typische instrumenten van gemeentes zijn bijvoorbeeld re-integratietrajecten, of inkomenssteun. Dergelijke variabelen zou je zo veel mogelijk mee willen nemen, mits ze landelijk beschikbaar en vergelijkbaar zijn. Wel zou de gemeente dit kunnen gebruiken om bijvoorbeeld scholen en sportclubs voor te lichten omdat zij vaak een belangrijke rol spelen in het sociale leven van de kinderen.
  3. De gemeente kan ervoor kiezen om gemeentelijke data aan de profielen te koppelen. Zo kunnen ze bijvoorbeeld bepaalde profielen volgen om te kijken wat effectieve maatregelen waren bij welke profielen.
  4. Sommige specifieke indicatoren nodigen uit tot verder onderzoek. Uit dit onderzoek kwamen een aantal interessante bevindingen naar voren. Zo bleek slachtofferschap een belangrijk kenmerk te zijn in profiel H2. Als vervolgonderzoek zou er gekeken kunnen worden naar de omgeving van deze jeugdigen. Verkeren zij in bepaalde kringen? Dit zou onderzocht kunnen worden met een netwerkanalyse. Een soortgelijk onderzoek kan ook gedaan worden naar de jeugdigen in profiel H5, waarin het plegen van een delict een belangrijke indicator is. 
  5. Dit onderzoek zou een basis kunnen bieden voor een cohortstudie waarin de jeugdigen gedurende een aantal jaren gevolgd worden. Zo kan gekeken worden of de jeugdigen in de hoog-instroomprofielen ook daadwerkelijk zijn ingestroomd en of er specifieke vormen van jeugdhulp bij bepaalde profielen vaker voorkomen. Daarnaast zou ook de effectiviteit van de preventieve maatregelen getoetst kunnen worden.