Auteur(s): Martijn de Boer en Noud Schartman
Besparingen huishoudens alleen groter tijdens corona

4. Consumptie en besparingen Nederlandse huishoudens

4.1 Consumptie en vrije besparingen

Huishoudens kunnen ervoor kiezen om hun beschikbaar inkomen te gebruiken voor de consumptie van goederen of diensten. Ook kunnen ze het sparen en vervolgens al dan niet gebruiken voor investeringen in bijvoorbeeld nieuwbouwwoningen. In 2024 kwam de totale consumptie van huishoudens uit op 489 miljard euro, een toename van 3,8 procent ten opzichte van een jaar eerder. 

Gecorrigeerd voor de stijging van de consumentenprijzen nam de consumptie per persoon in 2024 met 0,5 procent toe tot ruim 27 duizend euro. Consumenten gaven in 2024 meer uit aan elektronische apparatuur, kleding, verzorging, vervoer en cultuur, terwijl ze minder uitgaven aan diensten als horeca, onderwijs en IT. 

Het deel van het beschikbaar inkomen dat overblijft na de consumptie van goederen en diensten, wordt toegerekend aan de vrije besparingen van de huishoudens. In totaal waren de vrije besparingen bijna 64 miljard euro in 2024, een toename van ruim 23 procent. Dit is de grootste toename van de vrije besparingen na coronajaar 2020, toen de stijging 79 procent bedroeg. In totaal lagen in 2024 de vrije besparingen 58 procent hoger dan in 2019, het laatste jaar voor de coronapandemie. 

Per persoon namen de vrije besparingen in 2024 met ruim 600 euro toe tot 3,5 duizend euro. 

Figuur 4.1 Beschikbaar inkomen huishoudens (incl. IZWh's)
JaarConsumptie (mld euro)Vrije besparingen (mld euro)
2015316,825,4
2016323,132,1
2017337,227,4
2018352,332,2
2019364,340,3
2020348,772,1
2021380,466,2
2022437,446,1
2023471,251,8
2024489,163,7

In 2024 besteedden Nederlandse huishoudens een kleiner deel van hun beschikbaar inkomen aan consumptie dan het jaar ervoor. Waar huishoudens in 2023 nog ruim 90 procent van hun inkomen uitgaven aan goederen en diensten, daalde dit aandeel in 2024 naar iets meer dan 88 procent. Dit betekent dat een groter deel van het inkomen werd gereserveerd voor besparingen. 

De spaarquote, oftewel het percentage van het beschikbaar inkomen dat niet aan consumptie wordt besteed, steeg van 14,5 procent in 2023 naar 16,3 procent in 2024. Deze stijging wijst op een terughoudender bestedingsgedrag van huishoudens. Alleen tijdens de coronajaren lag de spaarquote nog hoger, toen door de beperkingen veel minder mogelijkheden bestonden om geld uit te geven. Hierdoor werd er noodgedwongen meer gespaard. 

De spaarquote en het aandeel consumptie van het beschikbaar inkomen tellen samen tot meer dan 100 procent van het beschikbaar inkomen. Dat komt doordat in de spaarquote niet alleen de individuele, maar ook de collectieve besparingen zijn opgenomen. Deze collectieve besparingen bestaan uit de pensioenvermogens die Nederlandse huishoudens opbouwen bij pensioenfondsen en verzekeraars. Door deze mee te nemen, geeft de spaarquote een completer beeld van de totale besparingen van huishoudens in Nederland.

Figuur 4.2 Spaarquote huishoudens (incl. IZWh's)
JaarSpaarquote (% van beschikbaar inkomen incl. pensioenaanspraken)
'9516,3
'9615,0
'9714,7
'9813,0
'9911,1
'0010,8
'0112,0
'0212,1
'0311,7
'0411,4
'0510,2
'069,4
'079,5
'0811,3
'0915,0
'1013,1
'1112,7
'1214,2
'1314,1
'1414,8
'1514,1
'1615,4
'1713,2
'1813,9
'1916,2
'2022,0
'2119,1
'2214,4
'2314,5
'2416,3

Een mogelijke verklaring voor het achterblijven van de consumptie bij het beschikbaar inkomen is het dalende consumentenvertrouwen. Na het begin van de coronapandemie is het consumentenvertrouwen onafgebroken negatief geweest. Het consumentenvertrouwen geeft actuele informatie over wat consumenten vinden van de algemene economische ontwikkeling en de financiële situatie van het eigen huishouden. Het is niet duidelijk waarom het vertrouwen zo laag is en steeds verder wegzakt. Mogelijk spelen de nog steeds hoge inflatie en geopolitieke spanningen hierbij een rol (CBS, 2025e).

Figuur 4.3 Consumentenvertrouwen
JaarKwartaalConsumentenvertrouwen (Gemiddelde van de deelvragen)Economische situatie laatste 12 maanden (Gemiddelde van de deelvragen)
2016januari1123
2016februari617
2016maart28
2016april615
2016mei718
2016juni1123
2016juli922
2016augustus921
2016september1227
2016oktober1733
2016november2040
2016december2141
2017januari2143
2017februari2246
2017maart2449
2017april2651
2017mei2347
2017juni2347
2017juli2550
2017augustus2654
2017september2349
2017oktober2347
2017november2244
2017december2549
2018januari2448
2018februari2347
2018maart2448
2018april2553
2018mei2351
2018juni2352
2018juli2353
2018augustus2150
2018september1842
2018oktober1537
2018november1332
2018december927
2019januari116
2019februari-214
2019maart-39
2019april-37
2019mei-37
2019juni-111
2019juli113
2019augustus-18
2019september-29
2019oktober-16
2019november-25
2019december-22
2020januari-23
2020februari-25
2020maart-310
2020april-236
2020mei-31-38
2020juni-27-56
2020juli-26-67
2020augustus-29-73
2020september-28-75
2020oktober-30-76
2020november-26-71
2020december-19-70
2021januari-19-71
2021februari-19-72
2021maart-18-77
2021april-14-71
2021mei-9-62
2021juni-3-54
2021juli-4-45
2021augustus-6-38
2021september-5-30
2021oktober-10-31
2021november-20-38
2021december-26-50
2022januari-28-55
2022februari-30-61
2022maart-39-60
2022april-48-73
2022mei-47-78
2022juni-50-77
2022juli-51-81
2022augustus-54-86
2022september-59-90
2022oktober-59-89
2022november-56-88
2022december-52-84
2023januari-49-84
2023februari-44-81
2023maart-39-74
2023april-37-74
2023mei-38-74
2023juni-39-74
2023juli-39-73
2023augustus-40-75
2023september-39-76
2023oktober-38-74
2023november-33-66
2023december-29-62
2024januari-28-59
2024februari-26-56
2024maart-22-42
2024april-21-40
2024mei-22-43
2024juni-23-46
2024juli-24-47
2024augustus-24-51
2024september-21-45
2024oktober-22-46
2024november-25-51
2024december-26-54

4.2 Vermogen van huishoudens 

Huishoudens kunnen hun vrije besparingen gebruiken om hun financieel vermogen te versterken of te investeren in niet-financiële bezittingen. Omdat de verkoop van bestaande woningen een investering is voor het ene huishouden en een desinvestering voor het andere, gaat het bij investeringen vooral om de aankoop van nieuwbouwwoningen en grond. Die aankopen worden gedaan door huishoudens, terwijl de verkoop in een andere sector wordt geregistreerd.

In 2024 investeerden huishoudens samen ruim 76 miljard euro in niet-financieel vermogen, tegenover bijna 71 miljard euro in 2023. In 2024 werden 54,9 procent meer nieuwbouwwoningen verkocht dan een jaar eerder (CBS, 2025f). 

Naast investeren in niet-financieel bezit kunnen huishoudens hun vrije besparingen ook gebruiken om aandelen te kopen of verkopen, schulden af te lossen of te sparen. Het saldo aan financiële transacties was in 2024 7,6 miljard euro lager dan in het jaar ervoor. Dit was minder negatief dan in 2023, waardoor het financieel vermogen toenam. Huishoudens stortten in 2024 meer op spaarrekeningen en verkochten minder aandelen dan in de voorgaande jaren. In de coronajaren 2020 en 2021 werd er juist minder geconsumeerd, waardoor het financieel vermogen toen toenam.

Figuur 4.4 Inzet besparingen door huishoudens (incl. IZWh's)
JaarVersterking niet-financieel vermogen (investeringen, aan- en verkopen niet-geproduceerde activa) (mld euro)Versterking financieel vermogen (sparen, inkoop aandelen) (mld euro)Overige kapitaaloverdrachten en statistisch verschil (mld euro)Vrije besparingen (mld euro)
201535,6-9,0-1,125,4
201639,8-8,60,932,1
201744,7-19,42,127,4
201850,4-17,3-1,032,2
201956,2-14,7-1,240,3
202057,514,30,272,1
202161,58,4-3,766,2
202268,8-18,6-4,046,1
202370,7-13,8-5,151,8
202476,3-7,2-5,363,7

Ondanks de afname in de uitgaven om het financieel vermogen te versterken, nam het totale financiële vermogen van huishoudens (exclusief pensioenaanspraken) toe tot bijna 519 miljard euro, vooral door waardestijgingen van aandelen. Het totaal aan uitstaande leningen nam toe met bijna 42 miljard euro. Dat is 4,2 procent meer dan in 2023. Leningen van huishoudens bestaan uit kortlopende leningen, langlopende leningen en hypotheken. De toename in 2024 was vooral toe te wijzen aan de toegenomen hypotheekschulden. 

De toename van de schulden van huishoudens werd meer dan gecompenseerd door een toename van de financiële bezittingen. Het totale bezit in aandelen en deelnemingen nam met ruim 58 miljard euro toe, ondanks dat er voor meer dan 4 miljard euro aan aandelen werd verkocht. Deze stijging zat voornamelijk in herwaarderingen en prijsmutaties, bijvoorbeeld door veranderingen van de koersen van beursgenoteerde aandelen. 

Figuur 4.5 Financieel vermogen huishoudens (incl. IZWh's)
JaarLeningen (mld euro)Aandelen en overige deelnemingen (mld euro)Chartaal geld en deposito's (mld euro)Lijfrente- en levensverzekeringsrechten (mld euro)Schuldbewijzen (mld euro)Overig (mld euro)Totaal (mld euro)
2015-822,2506,3412,8143,38,131,7279,9
2016-839,6545,9422,7143,97,529,1309,5
2017-859,1562,2429,4134,57,327,0301,4
2018-878,5564,5437,8122,37,028,8282,0
2019-897,8597,7461,7134,67,225,8329,1
2020-924,3636,3506,1130,47,224,4380,0
2021-959,9719,7541,9122,16,728,2458,5
2022-996,2721,9576,799,96,422,0430,8
2023-1007,3733,1599,7102,27,423,6458,8
2024-1049,2791,3634,2102,38,231,7518,5

De hypotheekschuld van Nederlandse huishoudens nam in 2024 toe met ruim 35 miljard euro. In 2023 nam de hypotheekschuld nog met ruim 18 miljard euro toe. Alleen in 2021 was de mutatie van de hypotheekschuld groter. De relatief sterke toename van de hypotheekschuld in 2024 hangt mogelijk samen met de in de loop van het jaar gedaalde hypotheekrente, gestegen lonen en opnieuw stijgende huizenprijzen. Als percentage van het bbp nam de totale hypotheekschuld af van 80 procent in 2023 naar ruim 78 procent in 2024, omdat de economie harder groeide dan de hypotheekschuld toenam. Dit is het laagste percentage na 2001.

Figuur 4.6 Mutatie hypotheekschuld huishoudens
JaarMutatie hypotheekschuld (mld euro)
20158,1
201611,6
201711,2
201813,4
201911,5
202017,8
202137,2
202229,6
202318,1
202435,7

Het totaal aan chartaal geld en deposito’s nam in 2024 met bijna 6 procent toe tot iets meer dan 634 miljard euro, oftewel ruim 35 duizend euro per persoon. Het grootste deel hiervan staat op spaarrekeningen. In 2024 kwam het saldo op spaarrekeningen voor het eerst uit op meer dan 500 miljard euro, een toename van bijna 48 procent ten opzichte van 2015. 

Tegelijkertijd nam het totale bedrag op betaal- en rekeningcourantrekeningen af met bijna 5 miljard euro naar 110 miljard euro, nadat er in 2023 ook al een daling was. In de jaren tot 2022 steeg het bedrag op deze rekeningen juist. Een mogelijke verklaring voor deze omslag is de stijging van de spaarrente. Hierdoor is het verschil met de rente op betaalrekeningen groter geworden.

De hoeveelheid chartaal (contant) geld in het bezit van Nederlandse huishoudens is daarentegen sinds 2018 hard toegenomen. In 2024 steeg de hoeveelheid contant geld het sterkst, met ruim 20 procent. Een mogelijke oorzaak hiervan is het advies van onder andere Nederlandse banken en de overheid aan het eind van 2024 om als gevolg van geopolitieke spanningen contant geld in huis te nemen. Gemiddeld hadden Nederlanders in 2024 per persoon ruim 1 100 euro aan contant geld in huis. In 2018 was dit nog 509 euro per persoon. 

Figuur 4.7 Ontwikkelingen spaargelden huishoudens (incl. IZWh's)
JaarChartaal geld (2015 = 100)Betaalrekeningen (2015 = 100)Spaarrekeningen (2015 = 100)
2015100,0100,0100,0
201692,3107,7101,8
201786,4114,3102,7
201883,5118,6104,5
201988,6135,8108,2
2020102,5166,4115,3
2021123,5196,7119,8
2022139,5212,2126,7
2023160,1187,9137,2
2024192,5179,9147,7

4.3 Collectieve besparingen

Naast vrije besparingen, waar huishoudens zelf over kunnen beslissen, bouwen huishoudens ook pensioenen op. Deze worden niet tot de vrije besparingen gerekend, maar tot de collectieve besparingen. Dit is dus wel onderdeel van het vermogen van huishoudens, maar is in beheer bij pensioenuitvoerders, zoals pensioenfondsen en levensverzekeraars. 

De collectieve besparingen bedroegen in 2024 ruim 31 miljard euro, afkomstig uit inkomsten uit vermogen van pensioenfondsen. Het totaal aan opgebouwde pensioenrechten van huishoudens nam toe naar ruim 1 700 miljard euro, waar ongeveer 87 procent werd beheerd door pensioenfondsen.

Het totale financiële vermogen van pensioenfondsen nam in 2024 met bijna 31 miljard euro toe. Dit vermogen bestaat uit schuldpapieren (zoals obligaties) en beleggingen in aandelen of beleggingsfondsen, verminderd met de pensioenaanspraken van deelnemers. Zo namen de bezittingen in beursgenoteerde aandelen en langlopende schuldpapieren toe met respectievelijk 77 miljard euro en 61 miljard euro. Ondanks dat pensioenfondsen voor ruim 28 miljard euro aan participaties in beleggingsfondsen verkochten, zorgden koersstijgingen ervoor dat de totale waarde van deze beleggingen toenam met ruim 8 miljard euro. Termijncontracten en overige bezittingen namen met bijna 18 miljard euro af. Tegelijkertijd namen de pensioenverplichtingen bij pensioenfondsen ook met ruim 97 miljard euro toe. Het CBS heeft geen uitsplitsing van het pensioenvermogen dat bij andere uitvoerders wordt beheerd.

In 2024 nam de rekenrente die pensioenfondsen gebruiken af van 2,5 procent naar 2,4 procent. Deze rente wordt gebruikt om de waarde van in de toekomst toegezegde pensioenen in het huidige jaar te bepalen. Eind 2024 bedroeg de dekkingsgraad 116,2 procent (DNB, 2025). Dit is een toename van 1,6 procentpunt ten opzichte van eind 2023. De dekkingsgraad geeft de verhouding aan tussen het financieel vermogen van pensioenfondsen en de pensioenverplichtingen. Dit betekent dat het financieel vermogen harder gegroeid is dan de totale pensioenverplichtingen. Omdat de hogere dekkingsgraden toereikend zijn, indexeren veel pensioenfondsen hun pensioenverplichtingen in 2025, net als in 2024.

Figuur 4.8 Financieel vermogen pensioenfondsen
JaarPensioenverplichtingen (mld euro)Aandelen in beleggingsfondsen (mld euro)Langlopende schuldpapieren (mld euro)Beursgenoteerde aandelen (mld euro)Termijncontracten (mld euro)Overig (mld euro)Totaal (mld euro)
2015-1143,1643,4307,5147,540,618,013,9
2016-1259,9719,9328,6165,241,912,38,0
2017-1246,8751,0373,3170,339,7-0,487,0
2018-1297,5727,5400,6151,337,26,025,1
2019-1515,9818,2487,4196,473,3-18,341,1
2020-1705,8858,7525,7212,8114,3-26,4-20,8
2021-1613,4841,6611,4273,252,633,2198,6
2022-1266,1590,6512,3271,8-65,2130,0173,4
2023-1392,3595,4575,8301,7-54,6154,2180,1
2024-1489,9603,8636,6378,8-54,0135,5210,8