Monitoring Woningtypes Ouderenhuisvesting

Nultredenwoningen, geclusterde woningen en zorggeschikte woningen

Over deze publicatie

Het rapport en de tabellenset ‘Monitoring Woningtypes Ouderenhuisvesting’ geven inzicht in drie typen voor ouderen geschikte woningen: nultredenwoningen, geclusterde woningen en zorggeschikte geclusterde woningen. De gebruikte peildatum is 1 januari 2023. Ook zijn nieuwe toevoegingen waar mogelijk bepaald over 2022.
Bekostigd door: Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO).

Erratum – 28/5/2025

Er is een verschil geconstateerd tussen de cijfers in het rapport en in de tabel. De cijfers in de tabel zijn juist en de aantallen zorggeclusterde woningen zijn gecorrigeerd in paragraaf 5.3 ‘Hypothesen en resultaten’ en in hoofdstuk 1 ‘Samenvatting’.

De ‘nultredenwoningen in een postcodegebied met minimaal 12 nultredenwoningen en minimaal 50% van de woningen bevat een zorg gebruikende 55-plusser’ zijn gecorrigeerd van 64 810 nultredenwoningen in 2 310 postcodegebieden naar 70 970 nultredenwoningen in 2 580 postcodegebieden.

De ‘nultredenwoningen in een postcodegebied met minimaal 12 nultredenwoningen, die bewoond worden door een 55-plusser die zorg gebruikt’ zijn gecorrigeerd van 49 870 nultredenwoningen in 1 370 postcodegebieden, naar 54 245 nultredenwoningen in 1 530 postcodegebieden.

Daarnaast is geconstateerd dat de aantallen in de gepubliceerde tabel op provinciaal niveau niet altijd bij de juiste provincienamen waren vermeld. Ook dit is gecorrigeerd in de herziene tabel.

De niet gecorrigeerde versie Monitoring Woningtypes Ouderenhuisvesting.

1. Samenvatting

Het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) heeft aan het CBS gevraagd om een haalbaarheidsonderzoek uit te voeren om te onderzoeken in hoeverre nieuwe voor ouderen geschikte woningen in beeld kunnen worden gebracht, zoals gedefinieerd in het programma Wonen en zorg voor ouderen. Er zijn drie typen voor ouderen geschikte woningen: nultredenwoningen, geclusterde woningen en zorggeschikte geclusterde woningen. Het is mogelijk gebleken om nultredenwoningen en zorggeschikte geclusterde woningen af te leiden. Het is niet mogelijk gebleken om geclusterde woningen te bepalen, vooral omdat een ontmoetingsruimte niet eenduidig te herkennen is.

Met behulp van informatie over type, hoogte, bouwjaar, ligging en aantal verblijfsobjecten binnen een pand en grootte van een verblijfsobject is bepaald of een woning naar alle waarschijnlijkheid nultreden is. Ook is informatie van woningcorporaties over de aanwezigheid van een lift gebruikt, evenals informatie over de aanwezigheid van meerdere verdiepingen binnen één verblijfsobject, bewonersdoelgroep, aantal bewoners en leeftijd van bewoners. Op basis van deze methode blijkt dat op 1 januari 2023 van de 8 125 230 woningen in Nederland er 1 653 850 nultredenwoningen geschikt voor ouderen zijn (20%). Daarvan zijn 17 110 nultredenwoningen in het jaar ervoor als nieuwbouwwoning gerealiseerd, tegenover 74 180 nieuwbouwwoningen in de totale woningvoorraad (23%).

Er zijn veel hypothesen verkend om geclusterde woningen te identificeren. Helaas is geen van de hypothesen, en zelfs geen combinatie van hypothesen, voldoende betrouwbaar om geclusterde woningen te identificeren. De conclusie is dat enkele hypothesen wel kunnen wijzen op een geclusterde woonvorm, maar dat de beslisregels, zelfs in combinatie, niet onderscheidend genoeg zijn om de voorraad geclusterde woonvormen voor ouderen af te leiden.

Er zijn twee methoden waarmee zorggeschikte geclusterde woningen worden gedefinieerd:

  1. Nultredenwoningen in een postcodegebied met minimaal 12 nultredenwoningen en minimaal 50% van de woningen bevat een zorg gebruikende 55-plusser. In de 2 580 postcodegebieden die hieraan voldoen zijn er 70 970 nultredenwoningen.
  2. Nultredenwoningen in een postcodegebied met minimaal 12 nultredenwoningen, die bewoond worden door een 55-plusser die zorg gebruikt. In de 1 530 postcodegebieden die hieraan voldoen zijn er 54 245 nultredenwoningen.

Beide methoden leiden tot zeer weinig nieuw toegevoegde woningen in zorggeschikte clusters. Dit kan komen doordat de methodes gebruik maken van kenmerken van de bewoners.

Zie bijgevoegde tabel voor de aantallen nultredenwoningen en zorggeschikte geclusterde woningen per provincie, corop en gemeente.

2. Inleiding

Voor meer uitleg over de gebruikte begrippen, zie Begrippenlijst

Het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO, voorheen onderdeel van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ofwel BZK) heeft aan het CBS gevraagd om een haalbaarheidsonderzoek uit te voeren om te onderzoeken in hoeverre nieuwe voor ouderen geschikte woningen in beeld kunnen worden gebracht en of vervolgens de ontwikkeling van deze woningen de komende jaren gemonitord kan worden. Omdat verwacht wordt dat een groot deel van de nieuw toe te voegen voor ouderen geschikte woningen in bestaande panden gerealiseerd worden, kijken we niet enkel naar nieuwbouw, maar ook naar overige toevoegingen in reeds bestaande complexen en complexen die door aanpassingen geschikt zijn gemaakt voor ouderen. We starten hiervoor met een eerste inventarisatie van de bestaande woningen die voor ouderen geschikt zijn. 

Het gaat dan om drie typen voor ouderen geschikte woningen: nultredenwoningen, geclusterde woningen en zorggeschikte woningen. Deze indeling is niet standaard beschikbaar in de bestaande bronnen. In sommige regio’s worden de plannen voor deze typen woningen bijgehouden in een planmonitor, maar in een eerder haalbaarheidsonderzoek naar een realisatiemonitor is geconcludeerd dat deze informatie (nog) niet goed bruikbaar is voor het monitoren van realisaties. Bovendien bevat deze bron niet altijd informatie over plannen voor aanpassingen van bestaande woningen ten behoeve van een specifieke groep ouderen. 

Om de aantallen nieuwe woningen beter in beeld te krijgen zijn er twee routes mogelijk: op basis van de beschikbare bronnen de drie typen woningen afleiden uit verschillende andere indicatoren over de woningen, of via een enquête informatie opvragen bij provincies, gemeenten of direct bij bewoners. Bij een enquête is de koppelbaarheid met andere gegevens lastig. Ook kan niet worden ingezoomd op laag regionaal niveau of kleine groepen bewoners, omdat een deel van de gegevens kan ontbreken en ophogingen op lager schaal niveau minder betrouwbaar zijn. Daarnaast is uitvragen via een enquête kostbaar en een extra administratieve belasting voor provincies/gemeenten. Daarom zal in eerste instantie worden verkend welke gegevens op basis van de bestaande bronnen in beeld kunnen worden gebracht. Mocht de uitkomst niet voldoende informatie opleveren, dan kan alsnog gekozen worden voor het uitvragen via een enquête. De route van de enquête wordt daarom in dit rapport verder buiten beschouwing gelaten.

2.1 Samenwerking met TNO

Dit onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met TNO, dat voor het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) de Zorgkaart Nederland actualiseert. Het doel was om definities en methoden op elkaar af te stemmen. Deze aanpak heeft als voordeel dat cijfers op elkaar aansluiten. Ook komt de uitwisseling van methoden en gegevens de kwaliteit ten goede, en hoeven er minder dubbele werkzaamheden gedaan te worden. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de verschillen tussen definities en methoden te groot waren om veel van elkaar over te kunnen nemen. Alleen de methode om te bepalen of woningen extern toegankelijk zijn is overgenomen.

Een belangrijk verschil is bijvoorbeeld dat TNO vooral kijkt naar bestaande zorggeschikte woningen en daarnaast kijkt naar welke woningen binnen redelijke kosten geschikt gemaakt kunnen worden, waar de opdracht van het CBS is om nieuwe en bestaande woningen die geschikt zijn in beeld te brengen. Een deel van dit traject is het afbakenen en nader definiëren van de verschillende typen voor ouderen geschikte woningen. Hoewel de samenwerking met TNO geen uniforme methode en tijdsbesparing heeft opgeleverd, is wel veel informatie uitgewisseld en geleerd van elkaars methoden en inzichten.

2.2 Toelichting definities

Het ministerie van VRO hanteert de volgende (concept) definities voor de drie typen voor ouderen geschikte woningen. In de komende hoofdstukken wordt toegelicht hoe deze definities zijn geoperationaliseerd.

2.2.1 Nultredenwoningen

Initiële definitie:

Dit zijn woningen die zowel intern als extern toegankelijk zijn. Dit houdt in dat je de woningen kan bereiken zonder trap te lopen (extern toegankelijk) en dat keuken, badkamer, toilet en minimaal één slaapkamer zonder trappen te bereiken zijn (intern toegankelijk). Deze woningen zijn niet noodzakelijk ook voor ouderen bestemd. Het kan ook gaan om reguliere appartementen en gelijkvloerse eengezinswoningen.

2.2.2 Geclusterde woonvormen

Initiële definitie:

Geclusterde woonvormen beslaan woningen die tenminste bij nieuwbouw nultreden zijn en voor bestaande bouw tenminste toegankelijk zijn voor mensen die niet kunnen traplopen (middels kleine aanpassingen). Daarnaast zijn deze woonvormen ingericht op het bevorderen van sociaal contact en gemeenschapsgevoel, waardoor eenzaamheid wordt tegengegaan. Hiervoor is een minimale clustering van 12 eenheden nodig en een inpandige ontmoetingsruimte aanwezig. De woonvorm is verder voor minimaal 50 procent bestemd voor (nieuwbouw) of bewoond door (bestaande bouw) 55-plussers. Het gaat onder andere om hofjeswoningen, serviceflats en seniorenflats, maar expliciet niet om intramurale plekken.

2.2.3 Zorggeschikte woningen

Initiële definitie:

Dit zijn zelfstandige woningen die onderdeel zijn van een geclusterde vorm waarin Wlz-zorg geleverd wordt voor bewoners. Om zorg te kunnen leveren is het van belang dat deze woningen rolstoel- of rollatorgeschikt zijn, met voldoende ruimte bij de entree, in de toiletruimte en in de badkamer en dient de woning extra brandveilig te zijn. Het kan hier gaan om zowel zelfstandige woningen als woonruimte in een (intramurale) zorginstelling.

 

3. Nultredenwoningen

Voor meer uitleg over de gebruikte begrippen, zie Begrippenlijst

3.1 Samenvatting

Voor het bepalen van nultredenwoningen uit de populatie bestaande en nieuwe woningen zijn de volgende stappen gezet:

  1. Ten eerste is de woningvoorraad, inclusief de indeling in eengezins- en meergezinswoningen, bepaald aan de hand van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG).
  2. Vervolgens is voor eengezinswoningen als volgt het aantal nultredenwoningen bepaald:
    1. Voor panden met slechts één woning wordt op basis van de hoogte afgeleid of het om een gelijkvloerse woning gaat;
    2. Ook als het om een specifieke doelgroep gaat, of als het pandstempel groot is (>150 m²), nemen we aan dat de benodigde functies zich op dezelfde verdieping bevinden of zouden kunnen bevinden.
  3. Voor meergezinswoningen is als volgt het aantal nultredenwoningen bepaald:
    1. Op basis van bouwjaar, hoogte en het aantal woningen, evenals de Verantwoordingsinformatie van woningcorporaties (dVi), is bepaald of er naar alle waarschijnlijkheid een lift aanwezig is in het pand. Zo ja, dan zijn in principe alle woningen in het pand nultredenwoningen, tenzij de hieronder genoemde uitzonderingen gelden.
    2. Als bepaald kan worden dat een woning een benedenwoning is, wordt deze woning ook als een nultredenwoning afgeleid (tenzij de hieronder genoemde uitzonderingen gelden).
    3. Echter als de woning zelf een trap kan bevatten en het volgens registraties of analyse van de geometrie een maisonnettewoning is, is het geen nultredenwoning.
  4. Voor de totale populatie woningen wordt vervolgens gekeken of:
    1. In de beschikbare bronnen is aangegeven dat de bewonersdoelgroep ouderen is. In dat geval wordt ervan uitgegaan dat dit nultredenwoningen zijn, ook als dat niet uit de geometrie is af te leiden;
    2. Als uit de bronnen blijkt dat de bewonersdoelgroep juist jongeren of studenten betreft, worden de woningen niet meegeteld bij de voorraad nultredenwoningen, aangezien ze niet beschikbaar zijn voor ouderen;
    3. Als het volgens bronnen gaat om onzelfstandige woningen of intramurale plekken, dan worden de woningen ook niet als nultredenwoningen aangemerkt.

Op basis van bovenstaande methode blijkt dat op 1 januari 2023 van de 8 125 230 woningen in Nederland er 1 653 850 nultredenwoningen geschikt voor ouderen zijn (20%). Daarvan zijn 17 110 nultredenwoningen in het jaar ervoor als nieuwbouwwoning gerealiseerd, tegenover 74 180 nieuwbouwwoningen in de totale woningvoorraad (23%).

3.2 Gebruikte bronnen

Voor het bepalen van de nultredenwoningen zijn de volgende bronnen gebruikt. Voor een gedetailleerde beschrijving van de gebruikte bronnen, zie Bijlage E.

3.2.1 Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG)

Gebruiksdoel: Basis van de woningvoorraad en recente toevoegingen

De BAG is gebruikt als basis voor de woningvoorraad op 1-1-2023, alsmede de toevoegingen gedurende 2022. Op basis van de BAG is de indeling in eengezins- en meergezinswoningen bepaald. Op eengezins- en meergezinswoningen is een andere methode toegepast voor het bepalen van de nultredenwoningen. Daarnaast is informatie over de oppervlakte van de woning en de aanwezigheid van niet-woningen in het pand gebruikt in het bepalen van nultredenwoningen.

3.2.2 3D BAG

Gebruiksdoel: Informatie omtrent hoogte pand en pandstempel

De 3D BAG geeft informatie over onder andere de hoogte van het pand. Hiervoor wordt het verschil gebruikt tussen het 70e percentiel van de hoogte van het LOD1.2 niveau en de hoogte van het maaiveld. Ook wordt het pandstempel uit de 3D BAG gehaald.

3.2.3 Energieprestatieregister (EP) van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)

Gebruiksdoel: Informatie omtrent verdieping van verblijfsobject (VBO)

Het EP-register bevat informatie over woningtype en ligging in het pand. Mede op basis hiervan worden maisonnettes geïdentificeerd. In de variabele “Pand_gebouwsubtype” van de EP-data zit informatie over de plaats en verdieping van een pand waarin de woning zich bevindt, bijvoorbeeld “Hoekdak” en “Tussenvloer”. Wanneer een woning zich op de vloer bevindt, nemen we aan dat het op de begane grond is, met uitzondering van “dakvloer”. Op basis van enkele voorbeelden is gebleken dat de woning dan meestal niet op de begane grond zit. Ook kan “vloer” betekenen dat de woning zich op de eerste verdieping bevindt als er op de onderste verdieping een verblijfsobject met andere gebruiksfunctie zit, bijvoorbeeld een winkel of garagebox. Daarom hebben we “vloer” alleen als onderste verdieping gezien als er geen niet-woning in het pand zit (volgens de BAG).

3.2.4 TNO sterrenclassificatie

Gebruiksdoel: Basis van deel van liftmethode en referentiepunt voor gevonden resultaten

In eerste instantie was het plan om op basis van een databestand van TNO met informatie over nultredenwoningen een model te ontwikkelen voor wat voor soort woningen nultredenwoningen zijn. De methode van TNO (zie bijlage) was echter duidelijk beschreven en ging uit van data waarover het CBS grotendeels ook beschikt, met uitzondering van specifieke informatie over woningen met een toelating en handmatig opgezochte informatie over liften en beletages/souterrains. Daarom hebben we die methode -voor zover mogelijk- direct toegepast op de data. 

3.2.5 WOZ+ (Gedetailleerde WOZ-gegevens)

Gebruiksdoel: Informatie omtrent doelgroep van VBO

De WOZ+ is een bestand met gedetailleerde WOZ-informatie die door het grootste deel van de gemeenten wordt aangeleverd bij Kadaster. Het bestand bevat informatie over gebruiksklasse en bouwkundige bestemming. Daarin kan worden aangegeven dat een woning bestemd is voor een bepaalde doelgroep. Als een woning gericht is op ouderen, wordt aangenomen dat het een nultredenwoning is. Als een woning gericht is op studenten, wordt aangenomen dat die woning niet beschikbaar is voor ouderen. Daarom wordt de woning in dat geval niet als nultredenwoning meegeteld. Ook bevat de WOZ+ informatie over het woningtype, bijvoorbeeld of het een maisonnette betreft. 

3.2.6 WOZ-bezitstabel uit de Verantwoordingsinformatie van woningcorporaties (dVi)

Gebruiksdoel: Informatie omtrent liften, extramurale eenheden en studenteneenheden binnen corporatiewoningen

Via dVi wordt informatie verkregen over corporatiewoningen, bijvoorbeeld over de aanwezigheid van een lift en of in een woning extramurale zorg wordt geleverd. Woningen die volgens de dVi een lift hebben of waarin extramurale zorg wordt geleverd, worden beschouwd als nultredenwoning. Daarnaast wordt informatie over studenteneenheden gebruikt om deze woningen uit te sluiten van nultredenwoningen.

3.2.7 Basisregistratie Personen (BRP)

Gebruiksdoel: Informatie over leeftijd van bewoners en aantal huishoudens per woning

Wanneer er volgens de BRP grotendeels jonge bewoners wonen in een pand met meergezinswoningen, dan nemen we aan dat het pand daar specifiek op is gericht. Deze woningen zijn dan naar alle waarschijnlijkheid niet beschikbaar voor ouderen. Ze worden dan ook niet meegenomen als nultredenwoning.
Als er drie of meer huishoudens op één adres wonen, gaat het waarschijnlijk om onzelfstandige wooneenheden. Ook deze sluiten we uit als nultredenwoning.

3.2.8 CBS-microdata over zorgwoonruimten

Gebruiksdoel: Intramurale woningen uitsluiten

Op basis van de CBS-microdata over zorgwoonruimten kunnen intramurale woonruimten worden uitgesloten.

3.2.9 WoonOnderzoek Nederland (WoON), meting 2021

Gebruiksdoel: Nultredenwoningen volgens enquête

In het WoON wordt personen gevraagd naar hun woonsituatie. Op basis daarvan is een vergelijking gemaakt met de indeling uit onze methode en is bepaald wanneer het pandstempel van een woning (volgens de 3D BAG) zo groot is dat de meerderheid van de mensen volgens het WoON hun woning als nultredenwoning bestempelen.

3.3 Methode

De initiële definitie was: ‘Nultredenwoningen zijn woningen die zowel intern als extern toegankelijk zijn. Dit houdt in dat je de woningen kan bereiken zonder trap te lopen (extern toegankelijk) en dat keuken, badkamer, toilet en minimaal 1 slaapkamer zonder trappen te bereiken zijn (intern toegankelijk). Deze woningen zijn niet noodzakelijk ook voor ouderen bestemd. Het kan ook gaan om reguliere appartementen en gelijkvloerse eengezinswoningen.’

Sommige aspecten van deze definitie kunnen niet worden bepaald met de beschikbare bronnen. De externe toegankelijkheid kan slechts beperkt worden bepaald, namelijk alleen of er in een pand met meerdere verdiepingen een lift aanwezig is of niet. Als er enkele treden zijn om bij de voordeur van het pand te komen, volgt dat niet uit de beschikbare data. Ook is niet zichtbaar of de lift op de woonverdieping stopt. Het komt bijvoorbeeld voor dat de lift op een tussenverdieping stopt met een trapje naar de verdieping lager of hoger en daarmee twee verdiepingen per stop bedient. 

Als er binnen een woning meerdere verdiepingen zijn, weten we de exacte indeling van de woning niet. We kunnen dus niet bepalen of er minstens één slaapkamer zonder trappen te bereiken is. We kunnen alleen bepalen of de woning naar alle waarschijnlijkheid gelijkvloers (te maken) is. Als het pandstempel van een eengezinswoning 150m2 of groter is, dan beschouwen we deze als nultreden. Uit een analyse van nultredenwoningen in WoON 2021 volgt dat eengezinswoningen met een pandstempel groter dan 150 m2 in meerderheid nultredenwoningen zijn. Ook nemen we aan dat er in dat geval in elk geval ruimte is om een woonkamer, keuken, badkamer, toilet en minimaal één slaapkamer te realiseren op de begane grond.

Voorbeelden van treden voor een voordeur van een pandVoorbeelden van treden voor een voordeur van een pand

Figuur 1 Voorbeelden van treden voor een voordeur van een pand

Gebruikte definitie:

Nultredenwoningen zijn woningen die zowel intern als extern toegankelijk zijn. Dit houdt in dat je de woningen kan bereiken zonder trap te lopen (extern toegankelijk, uitgezonderd enkele treden voor de voordeur van het pand) en dat de woning naar alle waarschijnlijkheid gelijkvloers is of voldoende ruimte biedt om in ieder geval woonkamer, keuken, badkamer, toilet en minimaal één slaapkamer te realiseren op één verdieping. Deze woningen zijn niet noodzakelijk ook voor ouderen bestemd. Het kan ook gaan om reguliere appartementen en gelijkvloerse eengezinswoningen. Woningen die expliciet bestemd zijn voor bewoning door jongeren, intramurale plekken en onzelfstandige wooneenheden worden uitgesloten.

Voor eengezinswoningen en meergezinswoningen is een andere methode toegepast. Voor een schematische weergave van de beslisregels, zie Bijlage D.

3.3.1 Stappenplan eengezinswoningen en meergezinswoningen waarbij in een pand slechts één woning aanwezig is (en verder niet-woningen):

  1. Wanneer het pand tussen de 3 en 5 meter hoog is, nemen we aan dat het één verdieping en dus waarschijnlijk een nultredenwoning betreft;
  2. Wanneer het pand 5 meter of hoger is, nemen we in eerste instantie aan dat het geen gelijkvloerse en dus geen nultredenwoning betreft;
  3. Wanneer het pand lager dan 3 meter of de hoogte onbekend is, is het zeer waarschijnlijk dat de hoogte foutief is ingevuld. Hierbij wordt de aanname gemaakt (in lijn met de TNO-methode) dat het dan geen nultredenwoning betreft;
  4. Als het pandstempel van de woning 150 m2 of meer is volgens de 3D BAG, gaan we ervan uit dat er voldoende ruimte is om op de begane grond een woonkamer, slaapkamer, badkamer en keuken te realiseren (ongeacht of de woning op dit moment werkelijk zodanig ingericht is). Dit wordt ondersteund doordat in het WoON de meerderheid van bewoners van woningen met een dergelijk groot pandstempel aangeven dat hun woning een nultredenwoning is. Deze stap kan eventueel voorgaande stappen overschrijven;
  5. Als de doelgroep van de woning (volgens WOZ+, zie Bijlage C) ouderen of zorg betreft (doelgroeptermen: ouderen, zorg, gehandicapten, verstandelijk gehandicapten, revalidatie, aanleunwoning), nemen we aan dat de woning geschikt is voor ouderen of zorgbehoevenden, en dus een nultredenwoning. Deze stap kan eventueel voorgaande stappen overschrijven;
  6. Als de woning wordt gebruikt voor extramurale zorg (volgens de dVi), nemen we aan dat de woning geschikt is voor zorgbehoevenden, en dus een nultredenwoning. Deze stap kan eventueel voorgaande stappen overschrijven;
  7. Als de doelgroep van de woning jongeren zijn (volgens WOZ+) of studenten (volgens dVi) zien we het niet als nultredenwoning, aangezien deze niet beschikbaar is voor ouderen om in te wonen. Deze stap kan eventueel voorgaande stappen overschrijven;
  8. Als de woning volgens CBS-microdata een zorgwoonruimte is, wordt deze niet beschouwd als een nultredenwoning, omdat intramurale zorg buiten de gewenste populatie valt. Deze stap kan eventueel voorgaande stappen overschrijven;
  9. Als de woning wordt bewoond door 10 of meer volwassen personen (16 jaar of ouder) of 3 of meer huishoudens, gaat het naar alle waarschijnlijkheid om onzelfstandige woonvormen. Deze worden uitgesloten van nultredenwoningen. Deze stap kan eventueel voorgaande stappen overschrijven.

3.3.2 Stappenplan meergezinswoningen

  1. Bij een bouwjaar vanaf 1800 tot 1930 wordt aangenomen dat er geen lift is. Een woning op de benedenverdieping (volgens RVO) wordt wel als een nultredenwoning gezien, maar een woning op een bovenverdieping niet;
  2. Bij een bouwjaar vanaf 1930 tot 2024, voor 1800 of onbekend: 
     
    1. Bij een bouwhoogte van 17 meter of hoger en meer dan 8 woningen wordt aangenomen dat er een lift is en dus dat alle woningen nultredenwoningen zijn.
    2. Bij een bouwhoogte van 17 meter of hoger en 2 tot en met 8 woningen wordt van de woningen op de benedenverdieping aangenomen dat het een nultredenwoning is en van de woningen op de bovenverdiepingen dat ze geen nultredenwoning zijn. Echter als er ook een niet-woning in het pand zit, wordt de woning op de benedenverdieping niet als nultredenwoning gezien. Dan wordt aangenomen dat de niet-woning op de benedenverdieping zit, terwijl de woning op de eerste verdieping erboven zit. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een winkel in de plint.
    3. Bij een bouwhoogte van 3 meter of hoger en lager dan 17 meter en 2 tot en met 8 woningen wordt van de woningen op de benedenverdieping aangenomen dat het nultredenwoningen zijn en van de woningen op de bovenverdiepingen dat ze geen nultredenwoningen zijn. Echter als er ook een niet-woning in het pand zit, wordt de woning op de benedenverdieping niet als nultredenwoning gezien. Dan wordt aangenomen dat de niet-woning op de benedenverdieping zit, terwijl de woning op de eerste verdieping erboven zit. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een winkel in de plint
    4. Bij een pand met meer dan 8 woningen en een bouwhoogte van 3 meter of hoger en lager dan 17 meter wordt van de woningen op de benedenverdieping aangenomen dat het nultredenwoningen zijn en van de woningen op de bovenverdiepingen dat ze geen nultredenwoningen zijn. Echter als er ook een niet-woning in het pand zit, wordt de woning op de benedenverdieping niet als nultredenwoning gezien. Dan wordt aangenomen dat de niet-woning op de benedenverdieping zit, terwijl de woning op de eerste verdieping erboven zit. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een winkel in de plint.
    5. Bij een bouwhoogte lager dan 3 meter of onbekende hoogte wordt van de woningen op de benedenverdieping aangenomen dat het nultredenwoningen zijn en van de woningen op de bovenverdiepingen dat ze geen nultredenwoningen zijn.
      i. Aanvulling op b, c en e: Bij een bouwjaar vanaf 1950 tot 1970 of voor 1800 en 6 tot en met 8 woningen werd vaak een souterrain gebouwd. Het souterrain is dan de benedenverdieping, maar deze is niet nultreden. Hiervoor wordt gecorrigeerd (ongeacht de hoogte)
  3. Bij een bouwjaar vanaf 1992:
    1. Als de gebruiksoppervlakte groter dan 3500 m2 is of er zijn meer dan 35 woningen in het pand, dan wordt aangenomen dat er een lift in het pand zit en worden dus alle woningen als nultredenwoningen gezien.
  4. Als er volgens dVi een lift in het pand van een woning aanwezig is, wordt deze woning als nultredenwoning beschouwd. Ook als er een extramurale zorgwoning in het pand aanwezig is, wordt aangenomen dat er een lift in het pand is.
  5. Als een woning volgens de RVO een ‘vloerligging’ heeft, het pand geen niet-woning bevat, er maximaal 3 woningen in het pand zijn en het totale oppervlakte van deze woningen overeenkomt met het pandoppervlakte, dan worden deze woningen als nultredenwoningen beschouwd. Deze liggen, gezien het oppervlakte, allemaal naast elkaar op de begane grond.
  6. Als een woning getypeerd wordt als een maisonnette, en dus twee verdiepingen binnen de woning bevat, dan wordt deze woning als niet-nultredenwoning beschouwd. Of een woning een maisonnette is, is eerder bepaald op basis van de WOZ+ data, RVO data en relatief woonoppervlak. Zie de ‘Tussenrapportage Haalbaarheidsonderzoek Uitsplitsing meergezinswoningen’ voor meer informatie. Deze stap kan eventueel voorgaande stappen overschrijven.
  7. Als de doelgroep van de woning (volgens de WOZ+, zie 5.3) ouderen of zorg betreft (doelgroeptermen: ouderen, zorg, gehandicapten, verstandelijk gehandicapten, revalidatie, aanleunwoning), wordt de woning als nultredenwoning beschouwd. De aanname is dat als een woning deze WOZ+ beschrijving heeft, dit een woning is die geschikt is voor ouderen. Deze stap kan eventueel voorgaande stappen overschrijven.
  8. Als volgens de dVi extramurale zorg wordt verleend in een woning, wordt deze woning als nultredenwoning beschouwd. Deze stap kan eventueel voorgaande stappen overschrijven.
  9. In bepaalde gevallen worden woningen als nultredenwoning gedefinieerd, maar gaat het om studenten- of jongerenwoningen die niet bedoeld zijn voor ouderenhuisvesting. Om deze reden worden woningen die door WOZ+ of dVi met doelgroep ‘studenten’ aangeduid worden of panden waarin meer dan 10 personen wonen èn waarvan meer dan 75% jonger is dan 35, omgezet naar een niet-nultredenwoning. Deze stap kan eventueel voorgaande stappen overschrijven.
  10. Als de woning volgens CBS-gegevens een zorgwoonruimte is, wordt deze niet beschouwd als een nultredenwoningen, wegens het feit dat intramurale zorg buiten de gewenste populatie valt. Deze stap kan eventueel voorgaande stappen overschrijven.
  11. Als de woning wordt bewoond door 10 of meer volwassen personen (16 jaar of ouder) of 3 of meer huishoudens, gaat het naar alle waarschijnlijkheid om onzelfstandige woonvormen. Deze worden uitgesloten van nultredenwoningen. Deze stap kan eventueel voorgaande stappen overschrijven.

3.3.3 Methodeverschillen met TNO

Door andere dataverzameling en ander gebruik van beschikbare bronnen en gemaakte ontwerpkeuzes in de huidige methode, zijn er een aantal verschillen tussen het eerder uitgevoerde TNO onderzoek en de huidige methode. Deze verschillen zijn verder beschreven in bijlage A.

3.3.4 Vergelijking met WoON

Bij de eerste indeling van 3.3.1 (nog zonder stap 4 van eengezinswoningen: oppervlakte pandstempel eengezinswoningen) is een koppeling gemaakt tussen de objecten in WoON 2021 en de woningen in de BAG. Bij de eerste voorlopige indeling werden 1,4 miljoen woningen in de BAG als nultreden ingedeeld, volgens WoON 2021 wonen circa 2,1 miljoen huishoudens in een nultredenwoning. Daarbij moet worden opgemerkt dat de cijfers uit het WoON huishoudens betreffen, waarbij het kan voorkomen dat sommige huishoudens een woning delen, zoals bijvoorbeeld twee vrienden die samenwonen, maar aparte alleenstaande huishoudens vormen.. Ook sluiten we in dit onderzoek naar huisvesting voor ouderen bewust woningen uit die bestemd zijn voor jongeren en/of studenten. 
Voor de woningen die in de WoON steekproef voorkwamen is op objectniveau vergeleken of de indeling overeen kwam. Bij 67 procent van de nultredenwoningen die in de WoON steekproef voorkwamen was onze bepaling van nultredenwoningen correct volgens het WoON, dat wil zeggen dat de woning zowel intern als extern toegankelijk is. Bij 28 procent was bovendien de woning volgens het WoON wel intern toegankelijk, maar niet extern. Dat wil zeggen dat er bijvoorbeeld een trap tussen de straat en de voordeur zit. Bij de aangepaste definitie van nultredenwoningen is al opgemerkt dat we externe toegankelijkheid slechts beperkt kunnen waarnemen met de gebruikte bronnen en methode. Bij 4 procent was de woning volgens het WoON wel extern toegankelijk, maar niet intern. Bij een zeer kleine groep (1%) was onze ‘nultredenwoning’ volgens WoON noch extern noch intern toegankelijk.

3.3.1 Nultreden volgens afleidingsversie 1 vergeleken met WoON toegankelijkheid
WoON toegankelijkheidPercentage
Nultreden (intern en extern toegankelijk)67
Intern, niet extern toegankelijk28
Extern, niet intern toegankelijk4
Niet extern, niet intern toegankelijk1

In niet-stedelijke gemeenten kwam de inschatting vaker precies overeen (78%) dan in sterk stedelijke gemeenten (63%).

Andersom gekeken, naar welke nultredenwoningen in het WoON door onze afleiding worden herkend, bleek dat vooral nultreden eengezinswoningen missen. Volgens het WoON is 52 procent van de nultredenwoningen een eengezinswoning, bijvoorbeeld een rijtjeshuis, tussenwoning, hoekwoning, half-vrijstaande woning, vrijstaande woning of boerderij. Volgens onze initiële methode (zonder stap 4) is slechts 21 procent een eengezinswoning (van de aan het WoON gekoppelde woningen). Er ontbraken met name nultredenwoningen in niet-stedelijk gebied; boerderijwoningen en vrijstaande woningen blijken relatief vaak nultredenwoningen te zijn. (Zie bijlage B voor een uitgebreidere analyse).

Deze inzichten zijn gebruikt om de afleidingsmethode verder te verbeteren. Er is een analyse gemaakt van de pandstempels van eengezinswoningen en de kans dat deze nultreden zijn. Daaruit bleek dat die kans bij een pandstempel vanaf 150 m² meer dan 50 procent was. Op basis daarvan is stap 4 toegevoegd aan de afleidingsmethode van eengezinswoningen. De onderschatting van het aantal nultreden eengezinswoningen is daarmee ingeperkt. De kwaliteit kan nog verder verbeteren als de WOZ+ beter gevuld wordt, waarmee nog meer maisonnettes uitgefilterd kunnen worden en seniorenwoningen herkend kunnen worden.
 

3.4 Aantal nultredenwoningen: voorraad en nieuwbouw

Naast de vergelijking met het WoON is ook op steekproef basis een visuele beoordeling van woningen gemaakt door ze op te zoeken in Google Street View en andere openbare online bronnen om te kijken of de nultredeninformatie plausibel was. Dat was in de meerderheid van de steekproef het geval.
In enkele gevallen kan het echter toch voorkomen dat een nultredenwoning niet als zodanig wordt herkend, bijvoorbeeld als er wel een lift is die niet in de gebruikte data voorkomt. Het kan andersom ook voorkomen dat er een nultredenwoning gezien wordt, waar er bijvoorbeeld toch sprake is van een maisonnettewoning of een trap naar de hoofdingang. Daarom wordt alleen de data per gemeente getoond, en niet per wijk of buurt. Ook wordt de data afgerond op tientallen om schijnnauwkeurigheid te voorkomen.

3.4.1 Aantallen nultredenwoningen op landelijk niveau
Populatie (peildatum 01-01-2023)WoningvoorraadNultredenwoningen beschikbaar voor ouderen
Totale voorraad81252301653850
Nieuwbouw7418017110
Overige toevoegingen236803660

De volledige tabel inclusief aantallen per provincie, corop en gemeenten is hier te vinden.

3.5 Aandachtspunten

Er zijn enkele aandachtspunten bij de huidige data en opties voor verbetering bij toekomstig gebruik van de methode.

3.5.1 Beschikbaarheid en dekking van bronnen:

  • De leeftijd van de bewoners kan pas worden bepaald als de bewoning geregistreerd is. Als er niemand woont op de peildatum, wat in het geval van nieuwbouw relatief waarschijnlijk is, zal deze beslisregel geen invloed hebben. Dat geldt ook voor het aantal bewoners in onzelfstandige wooneenheden.
  • De informatie over de aanwezigheid van een lift volgens dVi data gaat alleen over corporatiewoningen, of panden waarin een corporatiewoning zich bevindt. Mogelijk zijn er aanvullende bronnen die informatie bevatten over de aanwezigheid van liften in andere panden. 
  • De huidige methode is mede afhankelijk van WOZ+ data. Niet alle gemeenten leveren hiervoor data aan. In die gemeenten kan het voorkomen dat ouderenwoningen missen en dat studentenwoningen onterecht worden meegerekend als nultredenwoning. Daarnaast bestaat er het risico dat als deze bron vervalt, we geen woningen voor specifieke doelgroepen meer kunnen onderscheiden. 
  • De 3D BAG is niet beschikbaar voor elk mogelijk peilmoment en vaak niet per 1 januari van een jaar. Er zal dus sprake zijn van missende informatie voor panden die op het peilmoment van de 3D BAG niet meer of nog niet bestaan. Bovendien is bekend uit onderzoek naar beslisregels overige toevoegingen en overige onttrekkingen, onderdeel optoppen, dat de hoogtemetingen niet elk jaar worden geactualiseerd. Voor het doel van het huidige onderzoek voldoet het goed genoeg.

3.5.2 Toekomstige opties voor verbetering:

  • Eengezinswoningen worden alleen op basis van hoogte en oppervlakte ingedeeld als nultredenwoning of niet, maar het kan ook zijn dat een woning geschikt is gemaakt voor ouderen. Dat heeft TNO uitgebreid onderzocht, maar nemen wij hier nu niet mee. 
  • TNO stelt dat in 80 tot 95 procent van de reguliere eengezinswoningen vanaf twee woonlagen zonder bouwkundige ingrepen een traplift geplaatst kan worden, waarmee de woning een nultredenwoning wordt. Wanneer hierover informatie beschikbaar is, bijvoorbeeld in registers, kan dit van toegevoegde waarde zijn.
  • De bepaling van het type woning (bijvoorbeeld beletage, souterrain, aanwezigheid lift) zou ook gedaan kunnen worden op basis van beeldmateriaal (bijvoorbeeld Streetview of Cyclomedia) in combinatie met machine learning. Wanneer dit geconstateerd kan worden, zou deze informatie ook gebruikt kunnen worden voor het bepalen van nultredenwoningen. Tevens kan dit gebruikt worden voor de bepaling of er traptreden zijn voor de voordeur.
  • Wanneer extra informatie beschikbaar is over de exacte plaats van een woning binnen een pand, zou dat gebruikt kunnen worden voor een nauwkeurigere bepaling van woningen op de begane grond. Dit kan bijvoorbeeld gebruikt worden in plaats van de aanname dat als er een niet-woning in het pand is, deze zich dan in de plint bevindt, en dat woningen dus niet op de begane grond zitten.
  • Wellicht kan in de toekomst extra informatie verkregen worden uit de Landelijke Monitor Voortgang Woningbouw (LMVW). Op planniveau kan daarin worden aangegeven dat het nultredenwoningen betreft. Wanneer bekend is dat het plan is gerealiseerd, kan deze kennis meegenomen worden.
  • Naast toevoegingen door nieuwbouw kunnen bij toekomstige metingen ook vergelijkingen gedaan worden voor bestaande woningen. Er kunnen namelijk ook nultredenwoningen worden toegevoegd door bijvoorbeeld verbouwingen van huidige niet-nultredenwoningen. Onderzocht zou moeten worden of dit voldoende betrouwbaar gemeten kan worden.

3.5.3 Overige aandachtspunten

Nultredenwoningen zijn niet per definitie altijd geschikt voor ouderen met een beperking. Wanneer er bijvoorbeeld ruimte moet zijn voor het gebruik van een rollator, voldoet een kleine studio niet, ook al is dat een nultredenwoning. Tevens is het met de gebruikte methode niet mogelijk om treden voor de voordeur in kaart te brengen. Ook kunnen hoge drempels in het pand onwenselijk zijn voor ouderen die er (willen) wonen. Deze situaties zijn niet met de huidige methode in beeld te brengen. Ook kijken we nu niet naar ligging ten opzichte van voorzieningen en openbaar vervoer, terwijl dat wel belangrijke vereisten kunnen zijn voor ouderen met een beperking.

4. Geclusterde woningen

Voor meer uitleg over de gebruikte begrippen, zie Begrippenlijst

Er is eerder door RIGO geprobeerd in kaart te brengen waar en hoeveel geclusterde woningen er zijn1). Dit is gedaan met behulp van een uitvraag onder gemeenten. Omdat dit tijdrovend is, is voor dit haalbaarheidsonderzoek als doel gesteld om te onderzoeken of uit registraties en andere databronnen af te leiden valt waar en hoeveel geclusterde woningen er zijn. De RIGO informatie is hierbij gebruikt als inspiratie- en validatiemiddel.

Initiële definitie:

Geclusterde woonvormen beslaan woningen die tenminste bij nieuwbouw nultredenwoningen zijn en voor bestaande bouw tenminste toegankelijk zijn voor mensen die niet kunnen traplopen (middels kleine aanpassingen). Daarnaast zijn deze woonvormen ingericht op het bevorderen van sociaal contact en gemeenschapsgevoel, waardoor eenzaamheid wordt tegengegaan. Hiervoor is een minimale clustering van 12 eenheden nodig en een ontmoetingsruimte inpandig aanwezig. De woonvorm is verder voor minimaal 50 procent bestemd voor (nieuwbouw) of bewoond door (bestaande bouw) 55-plussers. Het gaat onder andere om hofjeswoningen, serviceflats en seniorenflats (geen intramurale plekken).

De aantallen die genoemd worden in dit hoofdstuk zijn afgerond op honderdtallen, om schijnnauwkeurigheid te voorkomen.

4.1 Samenvatting

Voor het bepalen van geclusterde woonvormen uit de populatie nultredenwoningen zijn de volgende stappen gezet:

  1. De RIGO-selectie van geclusterde woonvormen is opgesplitst van groepsniveau naar individueel adres met als doel om per individueel adres te koppelen aan verblijfsobjecten in de BAG-woningvoorraad. Vervolgens is het RIGO-bestand op adresniveau aan de BAG-populatie nultredenwoningen gekoppeld.
  2. Deze selectie van gekoppelde geclusterde woonvormen is aangevuld met woningen met een eigenaar (volgens Registratie Kadaster) die volgens het Algemene bedrijvenregister (ABR) zorg en /of huisvesting van ouderen/senioren als doelgroep heeft. Op deze manier is een selectie gemaakt van verblijfsobjecten die op basis van het RIGO-bestand of eigenaarsinformatie deel zijn van een geclusterde woonvorm.
  3. Hierna is een analyse uitgevoerd van kenmerken van woningen en/of de bewoners in de eerdergenoemde selectie ten opzichte van de totale selectie nultredenwoningen, met als doel om deze geclusterde woonvormen te kunnen indelen op basis van vaste beslisregels die toegepast kunnen worden op informatie uit de basisregistraties.
  4. Op basis van een verkennende analyse is er een selectie van hypothesen ontstaan voor een mogelijke indeling van geclusterde woonvormen.
  5. Deze hypothesen zijn getest door middel van steekproeven. Op basis daarvan is per hypothese bepaald of de woningen die hiermee als geclusterde woonvorm worden gezien, werkelijk een geclusterde woonvorm zijn.
  6. Tot slot is gekeken of met een combinatie van beslisregels genoeg geclusterde woonvormen voor ouderen, volgens de Landelijke Vereniging Gemeenschappelijk wonen van Ouderen (LVGO), geïdentificeerd kunnen worden.

De conclusie hieruit is dat enkele hypothesen wel kunnen wijzen op een geclusterde woonvorm, maar dat de beslisregels, zelfs in combinatie, niet onderscheidend genoeg zijn om de voorraad geclusterde woonvormen voor ouderen af te leiden, vooral omdat een ontmoetingsruimte niet eenduidig te herkennen is.

4.2 Gebruikte bronnen

Voor een gedetailleerde beschrijving van de gebruikte bronnen, zie Bronnen.

4.2.1 RIGO geclusterde woonvormen voor ouderen

Gebruiksdoel: Op basis van deze data bepalen welke aspecten een indicatie zijn van een geclusterde woonvorm

Zie ook https://www.rigo.nl/geclusterde-woonvormen-voor-ouderen/ en https://www.monitorgeclusterdwonen.nl/ . De informatie per geclusterde woonvorm is, voor zover mogelijk, omgezet naar informatie op adresniveau. Deze is gekoppeld aan de andere informatie. Hierna is op basis van een steekproef gekeken welke andere informatie kan duiden op een geclusterde woonvorm. Hierbij moeten wel enkele kanttekeningen worden geplaatst:

  • RIGO hanteert een minimum van 5 woningen, waar wij een minimum van 12 hanteren. Desondanks zien we in de data ook clusteringen van minder dan 5 adressen. Mogelijk gaat het om onzelfstandige wooneenheden of zijn niet alle adressen opgegeven.
  • Verscheidene adresgroeperingen in het databestand van RIGO waren dermate complex dat deze niet goed omgezet konden worden naar unieke huisnummers en toevoegingen. Denk hier aan uitgebreide huisletter en huisnummertoevoegingen of selecties van woningen met specifieke uitzonderingsadressen. Daarnaast bevatte de data geclusterde woonvormen zonder expliciete adresinformatie. Deze gevallen konden niet gekoppeld worden op adresniveau aan de BAG woningvoorraad.

Aantal bruikbare adressen uit RIGO bestand: Circa 2550 van de circa 2750 rijen geclusterde woonvormen (93%) konden aan de BAG gekoppeld worden. Het RIGO bestand is verbreed naar 77 000 rijen, waarvan 54 000 woningen overbleven als uniek verblijfsobject in de BAG. Van deze selectie werden circa 38 000 woningen herkend als nultredenwoning volgens onze afleiding (ongeveer 70%).

4.2.2 BAG

Gebruiksdoel: Woning- en pandkenmerken

Om clustering te bepalen is informatie nodig over welke woningen en niet-woningen bij panden horen en hoeveel dat er zijn. Daarnaast is geometrische informatie in de BAG gebruikt om nabijheid van ontmoetingsruimtes buiten het pand te analyseren.

4.2.3 WOZ+

Gebruiksdoel: Doelgroep woningen

Mogelijk wijst een bepaalde doelgroep uit de WOZ+ op een geclusterde woonvorm. Zie bijlage C voor hoe de ruwe WOZ+ indeling is gehercodeerd.

4.2.4 Eigenaren: LV WOZ, volgens gecombineerde CBS methode, Algemeen Bedrijven Register (ABR)

Gebruiksdoel: Eigendom niet-woningen en woningen

Met informatie over eigenaren kan bekeken worden of er niet-woningen zijn van dezelfde eigenaar als van (één van) de woningen in het pand of in de buurt. De ontmoetingsruimte die de geclusterde woning sociaal maakt zou hiermee mogelijk kunnen worden herkend.

Ook kunnen woningen die eigendom zijn van gespecialiseerde corporaties of andere eigenaren worden geïdentificeerd. Deze selectie van gespecialiseerde eigenaren is bepaald op basis van naam volgens het ABR en corporaties waarvan bekend is dat zij zorgbehoevenden en/of ouderen als doelgroep hebben.

4.2.5 BRP

Gebruiksdoel: Leeftijd bewoners

De meerderheid van de woningen van het beoogde ‘cluster’ moet bewoond worden door minimaal één 55-plusser. Merk op dat woningen in het geval van nieuwbouw niet altijd direct worden bewoond. Wanneer informatie mist over (toekomstige) bewoners, kan een woning verkeerd gecategoriseerd worden.

4.2.6 Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en Wet langdurige zorg (Wlz)

Gebruiksdoel: Zorggebruik bewoners

Als er in een pand veel zorggebruikers bij elkaar wonen, zijn er waarschijnlijk gezamenlijke (zorg)voorzieningen. Dit maakt het ook aannemelijk dat er een ontmoetingsruimte is. Merk op dat institutionele instellingen net als bij de nultredenwoningen zijn uitgesloten. Tevens beschikken we over informatie over toegekende wooninitiatief toeslagen op het Wlz persoonsgebonden budget. En merk ook hier op dat woningen in het geval van nieuwbouw niet altijd direct worden bewoond. Wanneer informatie mist over (toekomstige) bewoners, kan een woning verkeerd gecategoriseerd worden.

4.2.7 Landelijke Vereniging Gemeenschappelijk wonen van Ouderen (LVGO)

Gebruiksdoel: Geregistreerde geclusterde woonvormen
De LVGO registreert en ondersteunt geclusterde woonvormen die op ouderen zijn gericht. Het aantal projecten dat geregistreerd is, is niet genoeg om als bron te dienen, maar deze informatie kan wel goed gebruikt worden ter validatie.

4.3 Hypothesen en resultaten

4.3.1 Methode

Ten eerste hebben we de RIGO-data zo veel mogelijk gekoppeld aan de informatie van nultredenwoningen, evenals extra informatie uit de genoemde bronnen. Op basis hiervan zijn diverse hypothesen ontstaan waarmee geclusterde woonvormen zouden kunnen worden geïdentificeerd. Hierbij is onder andere gekeken naar de volgende eigenschappen van woningen: leeftijd van bewoners (het aantal woningen in een pand dat wordt bewoond door ten minste één 55-plusser), aantal meergezinswoningen in het pand, informatie uit andere datasets (WOZ+ en eigenaarsinformatie). Deze hypothesen worden hieronder beschreven samen met hun resultaten. Per hypothese is gekeken in hoeverre de resultaten overeenkomen met de gegevens van RIGO of LVGO. Bovendien is met behulp van online onderzoek in openbare bronnen gekeken naar mogelijke andere bronnen die kunnen bevestigen of ontkrachten dat iets een geclusterde woning betreft. Omdat niet alle woningen/projecten in de dataset beoordeeld kunnen worden, is gebruikt gemaakt van een willekeurige steekproef. Tot slot is de overlap tussen de hypothesen bepaald, evenals de overlap met de data van LVGO.

4.3.2 Minimumeisen

Om zo veel mogelijk aan de definitie te voldoen is het een vereiste dat er in minimaal 50% van de geclusterde woningen minimaal één persoon van 55 jaar of ouder woont. In het geval van nieuwbouw is niet bekend voor welke doelgroep het bestemd is, dus daar kan geen minimumeis voor worden gesteld. Daarnaast moet er een clustering van minimaal 12 nultredenwoningen binnen een pand zijn. Dit is alleen mogelijk voor meergezinswoningen. Eventueel aanwezige zorgwoonruimten (intramuraal, volgens CBS-definitie) zijn bij deze analyse uitgesloten. Ze kunnen wel een indicatie geven dat er een ontmoetingsruimte in het pand aanwezig is. Bij eengezinswoningen moeten de woningen allemaal nultredenwoningen zijn, maar kan geen minimumclustering worden gehanteerd.

Aantal woningen dat voldoet aan de minimumeisen: 539 700

4.3.3 WOZ+ doelgroep

Hypothese:

Als een woning volgens de WOZ+ senioren, aanleunwoning, zorg of groepswonen als doelgroep heeft, dan betreft het een geclusterde woonvorm. 

Op basis van de steekproef is gebleken dat deze selectie voor eengezinswoningen niet genoeg informatie geeft om een woning te zien als geclusterde woning. Er worden ook woningen geselecteerd die senioren als doelgroep hebben, maar waarbij geen (inpandige) ontmoetingsruimte geïdentificeerd kon worden. Er kwamen bijvoorbeeld meerdere eengezinswoningen in de steekproef voor, waarbij het om een nultreden tussenwoning ging met als doelgroep senioren, maar waar een duidelijke sociale ontmoetingsruimte in de buurt ontbrak. Andere keren was de ontmoetingsruimte buiten, in de vorm van een gezamenlijke tuin of een pleintje. Dat voldoet niet aan de eis dat er een inpandige ontmoetingsruimte is.

Voor meergezinswoningen lijkt deze hypothese in een hogere mate plausibel, als, zoals eerder benoemd, alleen de woningen bekeken worden die voldoen aan de minimumeisen rond leeftijd van bewoners en het aantal woningen in het pand. Het is nog steeds mogelijk dat in deze selectie van meergezinswoningen ook woningen worden meegenomen zonder een expliciete ontmoetingsruimte. Echter lijkt de meerderheid hier wel aan te voldoen. 

Positief voorbeeld meergezinswoning 1: 

Aanleunwoningen bij een verpleeghuis. De woningen in dit pand worden op basis van de WOZ+ indicator herkend als geclusterde woonvorm en zijn aanleunwoningen bij een verpleeghuis, waarmee ook toegang ontstaat tot een ontmoetingsruimte.

Positief voorbeeld meergezinswoning 2: 

Er is bij verschillende woningen overlap met de volgende hypothese dat specifieke corporaties geclusterde woonvormen aanbieden.

Aantal meergezinswoningen dat voldoet aan WOZ+ hypothese: 61 700

4.3.4 Gespecialiseerde woningcorporaties en andere eigenaren

Hypothese:

Als de woning in eigendom is van een woningcorporatie of andere eigenaar waarvan bekend is dat deze zich richt op geclusterde woonvormen voor ouderen, dan betreft het een geclusterde woonvorm. 

Er zijn drie woningcorporaties die gericht zijn op ouderen en geclusterd wonen, aldus https://www.volkshuisvestingnederland.nl/documenten/publicaties/2024/07/23/publicatie-zorggeschikt-wonen-voor-senioren en https://www.sor.nl/wp-content/uploads/2020/02/SOR_wortels_en_historie-1.pdf:

  • Woonzorg Nederland https://www.woonzorg.nl/ . “Bij Woonzorg Nederland bieden we woningen waar ontmoeting en zelfredzaamheid centraal staan.”
  • Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (SOR) https://www.sor.nl/ . “‘Een thuis waar je jezelf kan zijn’ biedt geborgenheid, stabiliteit en zekerheid, en de mogelijkheid voor het onderhouden van sociale contacten.”
  • Habion https://www.habion.nl/ . “We richten ons primair op ouderen die door fysieke, psycho-geriatrische of sociale omstandigheden niet langer zelfstandig in hun huidige woning willen of kunnen blijven wonen. Bij Habion kunnen ze een woning betrekken waarin ze zelfstandig kunnen wonen, maar desgewenst zorg beschikbaar is. Bovendien wil Habion lokaal een sociaal netwerk realiseren, waaraan bewoners kunnen deelnemen en zo lang mogelijk aan de maatschappij kunnen participeren.”

Uit het ABR hebben we daarnaast eigenaren geselecteerd met “ouderen” of “senioren” in de naam, met de verwachting dat deze eigenaren woningen in het bezit hebben met ouderen als doelgroep. Dit kan mogelijk ook wijzen op een ontmoetingsruimte. 

Op basis van een steekproef lijkt deze selectie relatief plausibel. Veel panden hebben een gedeelde ontmoetingsruimte met een sociale functie voor senioren. Wederom is het mogelijk dat hier seniorenpanden zonder expliciete ontmoetingsruimte in de selectie meegenomen worden, maar op basis van de steekproef lijkt dit een minderheid.

Voorbeelden
  • Positief voorbeeld 1: Een appartementencomplex van één van de corporaties bestaat uit meer dan 100 woningen voor senioren en bevat gedeelde voorzieningen, waaronder een ontmoetingsruimte, een bibliotheek en zorgondersteuning. Dit pand voldoet aan de leeftijdseisen, aantal woningen en bevat volgens de corporatie tevens een ontmoetingsruimte in het pand.
    Positief voorbeeld1
  • Positief voorbeeld 2: Op basis van openbare bronnen zien we dat van de vier commerciële units van de corporatie, er twee worden ingericht als recreatieruimte voor de bewoners.
  • Positief voorbeeld 3: Op basis van openbare bronnen zien we bij een ander complex dat er een winkeltje en een restaurant onderdeel zijn van het complex inclusief verzorgingshuisappartementen.

Aantal woningen dat voldoet aan gespecialiseerde woningcorporaties hypothese: 29 800

4.3.5 Niet-woning binnen pand met dezelfde eigenaar als de woningen

Hypothese:

Als een meergezinswoning aan de minimumeisen voldoet en deel uitmaakt van een pand met een niet-woning of een woning met een additionele functie, waarvan de eigenaar hetzelfde is als van die woning, dan betreft het een geclusterde woonvorm. 

Op basis van de steekproef bleek de selectie van alle niet-woningen een te ruime selectie. De verscheidenheid aan verblijfsobjecten met andere functies naast een ontmoetingsruimte van dezelfde eigenaar als de eigenaar van een woning in datzelfde pand bleek te groot. In de steekproef kwam het bijvoorbeeld voor dat seniorenwoningen boven winkels gezien werden als een geclusterde woonvorm, waarbij een winkel beschouwd werd als een ontmoetingsruimte. Ook waren er meerdere seniorenpanden in de steekproef die gezien werden als geclusterde woonvormen, omdat er garages in hetzelfde pand waren met dezelfde eigenaar. Om deze reden is de selectie van mogelijke ontmoetingsruimtes verkleind naar verblijfsobjecten met een bijeenkomstfunctie, kantoorfunctie of gezondheidszorgfunctie volgens de BAG. 

Deze subgroep lijkt in een hogere mate plausibel. Echter kunnen ook bij deze functies valse positieven optreden. Zo is er een wijd scala aan verblijfsobjecten dat onder een kantoorfunctie kan vallen; het kan om een ontmoetingsruimte gaan, maar ook om een bedrijf dat los staat van de seniorenwoningen in het pand (ook als de eigenaar overeenkomt). Op een vergelijkbare manier kan een gezondheidszorgfunctie gaan over een thuiszorglocatie, maar ook over een tandarts. De gebruiksfuncties in de BAG zijn dus te breed om uitsluitsel te geven over de mogelijke functie van ontmoetingsruimte van het verblijfsobject in de realiteit.

Hiernaast is ook gekeken naar zorgwoonruimten in hetzelfde pand als de woning. Hieraan ten grondslag ligt de redenering dat als een woning voldoet aan de minimumeisen en deel is van een pand met zorgwoonruimten, dit betekent dat de sociale ondersteuning die geboden wordt bij de zorgwoonruimten in de vorm van een ontmoetingsruimte ook toegankelijk is voor senioren die een aanleunwoning bewonen. 

Voorbeelden
  • Positief voorbeeld: Dit pand voldoet aan de leeftijdseis, het minimum van 12 woningen en bevat een verblijfsobject met een bijeenkomstfunctie met dezelfde eigenaar als (één van) de woningen. 
    Positief voorbeeld2
  • Negatief voorbeeld 1: Het pand in de afbeelding hieronder is een valse positief die meegenomen wordt als geclusterd op basis van andere functies in het pand. Dit pand bevat garages met een overige gebruiksfunctie op de begane grond met dezelfde eigenaar als de woningen in het pand. Deze woningen voldoen aan de leeftijd- en woningaantal eisen en door middel van de garages in het pand worden woningen in het pand als een geclusterde woonvorm gezien. Op basis van verdere analyse is er echter geen reden om deze woningen als geclusterde woonvorm te typeren, omdat deze garages geen ontmoetingsruimte bieden. 
    Negatief voorbeeld1
  • Negatief voorbeeld 2: Eén van de onderzochte panden bevat woningen en een kantoorfunctie met dezelfde eigenaar. Op basis van internet analyse lijkt de kantoorfunctie een uitzendbureau te zijn. In dit geval duidt de kantoorfunctie dus niet op een ontmoetingsruimte en lijkt het pand op basis van deze hypothese incorrect meegenomen te worden. 

Aantal woningen dat voldoet aan de ‘niet-woning in hetzelfde pand’ hypothese (met gespecificeerde BAG-gebruiksfuncties en inclusief zorgwoonruimten): 108 300 

4.3.6 Niet-woning binnen 100 meter van woningen met dezelfde eigenaar

Als een meergezinswoning aan de minimumeisen voldoet en in de buurt (dat wil zeggen 100 meter) is van een verblijfsobject met een ontmoetingsfunctie met dezelfde eigenaar, dan betreft het een geclusterde woonvorm. Omdat op basis van de steekproefanalyse de WOZ+ doelgroep informatie voor eengezinswoningen op zichzelf niet genoeg informatie leek te geven, zijn deze eengezinswoningen in deze nabijheidshypothese meegenomen om eengezinswoningen vast te stellen die zich binnen 100 meter van een niet-woning met dezelfde eigenaar bevinden. 

De plausibiliteit van deze hypothese wordt om vergelijkbare redenen beperkt als de hypothese van een andere functie in hetzelfde pand. Daarom is ook hier vooral gekeken naar verblijfsobjecten met een bijeenkomstfunctie, gezondheidszorgfunctie en zorgwoonruimten met dezelfde eigenaar. In tegenstelling tot niet-woningen binnen het pand zijn kantoorfuncties dus buiten beschouwing gelaten.
Beperkingen van deze hypothese zijn:

  • Als er een ontmoetingsruimte in een ander pand met dezelfde eigenaar is, betekent dit niet per definitie dat deze ontmoetingsruimte openbaar toegankelijk is. In de steekproef analyse kwam een voorbeeld van een woning langs op loopafstand van zorgwoonruimten met dezelfde eigenaar. Op basis van de informatie over deze zorgwoonruimten leek dit echter een besloten pand, zonder een ontmoetingsruimte voor bewoners in de wijk. 
  • Verblijfsobjecten met gezondheidszorgfuncties hebben dezelfde beperking als de eerder genoemde hypothese van niet-woningen binnen het pand; niet elk verblijfsobject met een gezondheidszorgfunctie heeft een zorg- of sociale functie die direct relateert aan de bewoners in het pand of de directe omgeving. 
  • Als een woning als zorgwoonruimte geïdentificeerd wordt, is er een hoge waarschijnlijkheid dat er naast zorgondersteuning ook een sociale ontmoetingsruimte in de buurt is. Dit is echter niet per definitie zo, noch is een ontmoetingsruimte altijd deel van de zorgwoonruimte zelf. In die zin wordt er een koppeling gemaakt tussen een woning en een zorgwoonruimte, waarbij de zorgwoonruimte naar alle waarschijnlijkheid verbonden is met een ontmoetingsruimte. 
Voorbeelden
  • Positief: Dit voorbeeld bestaat uit 2 panden van rond de 200 verblijfsobjecten, met een verbindend pand met een verblijfsobject met een ontmoetingsruimte. Om een geclusterde woonvorm als dit voorbeeld te identificeren, lijkt het dus van toegevoegde waarde om ook buiten het pand in de BAG te kijken. In dit geval gaat het om direct aangrenzende panden. Als het mogelijk is om dit makkelijk in de data te verwerken, kan de hypothese wellicht nauwer worden geformuleerd.
    Positief voorbeeld3
  • Negatief: Voorbeeld van een pand met meergezinswoningen dat aan de minimumeisen van leeftijd en minimum aantal woningen voldoet, maar op eigenaar in de buurt koppelt met een eengezins zorgwoonruimte waar geen ontmoetingsfunctie mee verbonden lijkt te zijn. Dit is dus geen correcte afleiding van een geclusterde woonvorm. 
    Negatief voorbeeld2


Aantal woningen dat voldoet aan de ‘niet-woning binnen 100 meter’ hypothese: 135 100

4.3.7 Wooninitiatief Wlz

Hypothese:

Als bewoners binnen een pand de toeslag persoonsgebonden budget (pgb) wooninitiatief (Wlz) toegekend krijgen, zijn alle woningen binnen dat pand onderdeel van een geclusterde woonvorm. Zie voor informatie over de toeslag pgb-wooninitiatief (Wlz) de volgende link https://www.regelhulp.nl/onderwerpen/verblijf/toeslag-pgb-wooninitiatief.

Op basis van de koppeling met andere hypothesen is bepaald dat deze informatie niet goed bruikbaar is voor de afbakening van geclusterde woonvormen. Ten eerste betreft het een relatief kleine selectie van woningen. Ten tweede bleek er weinig overlap te zijn tussen de groep woningen met een wooninitiatieftoeslag en de geclusterde woonvormen volgens de LVGO informatie (zie 4.3.10). Ten slotte voldeden de meeste woningen binnen deze selectie niet aan de minimumeisen voor de geclusterde woonvorm. De toeslag is specifiek gericht op een groep van minimaal 3 en maximaal 26 bewoners. In de context van geclusterde woonvormen, met een minimum van 12 woningen, lijkt dit gericht op woonvormen van een kleinere schaal. Daarnaast is de toeslag niet enkel gericht op senioren, terwijl er voor geclusterde woonvormen een minimum leeftijdsgrens van bewoners aangehouden wordt.

Aantal woningen dat voldoet aan de ‘wooninitiatief’ hypothese:  5 200 totaal, met de minimumeisen slechts 100 woningen.

4.3.8 Groot aandeel Wlz of Wmo

Hypothese: Als binnen een pand met meergezinswoningen veel van de woningen worden bewoond door iemand die gebruik maakt van Wmo of Wlz Verpleging en Verzorging, dan is het een geclusterde woonvorm. Welk percentage ‘veel’ is, valt te bediscussiëren. Vereiste hiervoor is dat het pand voldoet aan de minimumeisen, zoals de nultreden- en leeftijdseis en dat de woningen waarin zorg wordt verleend nultredenwoningen zijn. Het kan echter voorkomen dat de Wmo/Wlz gebruikers geen 55-plusser zijn, en dat de woningen met Wmo/Wlz gebruikers niet dezelfde woningen zijn als de woningen die aan de leeftijdseis voor bewoners voldoen. 

4.3.8.1 Percentage woningen met zorggebruiker dat geclusterd is
Percentage woningen met zorggebruikerCumulatief percentage dat ook volgens andere hypothese geclusterd is
Meer dan 90%88%
Meer dan 80%84%
Meer dan 70%81%
Meer dan 60%75%
Meer dan 50%66%
Meer dan 40%62%
Meer dan 30%58%
Meer dan 20%50%
Meer dan 10%44%
Minder dan 10%38%

Uit bovenstaande tabel wordt duidelijk dat wanneer de grens voor zorggebruik in een pand wordt gelegd op 30 procent of meer woningen, dat dan meer dan de helft van de woningen in dat soort panden (ook) door andere hypotheses aangemerkt wordt als een geclusterde woonvorm. Wanneer de grens bij 60 procent wordt gelegd, is dat driekwart. Voor het huidige onderzoek gaan we uit van een grens van 50 procent en beschouwen we de andere woningen die nog niet eerder als geclusterde woonvorm werden gezien ook als geclusterde woonvorm. In totaal gaat dat dan om 48 800 woningen die in een pand liggen met minimaal 12 nultredenwoningen, waarin minimaal 50 procent van de woningen wordt bewoond door een zorggebruiker en minimaal 50 procent van de woningen door iemand van 55 jaar of ouder.

Eventueel kan nog nader naar dit percentage gekeken worden en kan een andere grens worden gehanteerd. Ook zou specifieker gekeken kunnen worden naar de overlap met andere hypotheses. Verdere controles op deze hypothese kunnen we op dit moment niet doen in verband met de privacy van zorggebruikers.

Aantal nultredenwoningen dat in een pand ligt dat voldoet aan de zorggebruikershypothese: 48 800

4.3.9 Extrapolatie binnen pand

Hypothese:

Als een meergezinswoning voldoet aan de minimumeisen en deel is van een pand waarin een andere woning gezien wordt als een geclusterde woonvorm, dan betreft ook deze woning een geclusterde woonvorm. 

Dit is niet te verifiëren, aangezien we via openbare bronnen niet binnen een pand kunnen kijken welke woningen wel en niet toegang hebben tot de ontmoetingsruimte.

Aantal extra nultredenwoningen dat wordt toegevoegd door de extrapolatie binnen een pand: 18 100

4.3.10 Validatie met LVGO

We gaan ervan uit dat de LVGO-informatie accuraat en van hoge kwaliteit is. Echter, het betreft te weinig woningen (die ook aan de minimumeisen voldoen) om een substantiële toevoeging te zijn voor het totale aantal geclusterde woonvormen. Wel is de LVGO-data gebruikt ter validatie van de andere hypothesen. Het komt vaak voor, dat wil zeggen in bijna de helft van de gevallen, dat woningen die volgens de LVGO geclusterde woonvormen zijn, niet als zodanig geïdentificeerd worden door de eerder geformuleerde hypothesen. 

Hieronder zijn een aantal voorbeelden beschreven die volgens de LVGO geclusterde woningen zijn, maar niet als geclusterde woonvormen gezien worden op basis van de geformuleerde hypothesen. 

Voorbeeld 1: Woongemeenschap Polter 50+ Almere.

https://www.lvgo.nl/woongroep/woongemeenschap-polter-50-almere/ en https://woongroeppolter.nl/ is er een woongemeenschap van 34 woningen. In de BAG-Viewer https://bagviewer.kadaster.nl/lvbag/bag-viewer wordt duidelijk dat deze adressen zich niet in één pand bevinden, maar verspreid zijn over ongeveer 10 panden.

Voorbeeld1
Er wordt gesproken over een ruimte voor gezamenlijke activiteiten. Dit is echter niet als apart verblijfsobject met niet-woonfunctie terug te vinden. Mogelijk gaat het om één van de panden zonder verblijfsobject.

Voorbeeld 2: Woongemeenschap 50-plus De Wiekslag.

Volgens Woongemeenschap 50-plus De Wiekslag - LVGO en Appartementen | De Wiekslag Dronten is er een woongemeenschap van 24 woningen. Volgens de BAG-viewer zijn hier 25 woningen. Van deze 25 woningen lijkt de woning op het hoofdadres volgens de LVGO-website een gemeenschappelijke ruimte te zijn met een grotere oppervlakte dan de andere woningen (100 vierkante meter ten opzichte van 80/90). Doordat oppervlakteverschillen echter ook tussen woningen voorkomen, is deze gemeenschappelijke ruimte niet goed te onderscheiden van woningen in het pand. 

Voorbeeld2

Voorbeeld 3:

Volgens Woongemeenschap van senioren Ruisend Veld - LVGO en Ruisend Veld is er een woongemeenschap van 34 woningen (18 huur en 16 koop). In de BAG-viewer worden 35 verblijfsobjecten in het pand aangegeven, waarbij het adres op de LVGO-website een overige gebruiksfunctie heeft. Volgens de LVGO-website is er een gemeenschappelijke ontmoetingsruimte, meerdere gedeelde terrassen en een parkeergarage. De aanname is dat al deze functies onder het ene verblijfsobject met de overige gebruiksfunctie vallen, omdat dit verblijfsobject volgens de BAG uit meer dan 3.000 vierkante meter bestaat. Dit voorbeeld van een ontmoetingsruimte in een overige gebruiksfunctie is echter niet goed te onderscheiden van een verblijfsobject met een overige gebruiksfunctie die alleen een garage bevat. 

Voorbeeld3

4.3.11 Hypothesen overlap

Hieronder is de overlap tussen de verscheidene hypothesen weergegeven in het aantal woningen. Hierbij wordt het aantal woningen gegeven waarbij (1) geen hypothese voorkomt, maar deze woning wel aan de minimumeisen voldoet, (2) slechts één hypothese voorkomt, die als enige de woningen als geclusterd identificeert en (3) combinaties van hypothesen die bij meer dan 5 000 woningen voorkomen. Tot slot (4) zijn er ook nog andere combinaties van hypothesen.

4.3.11.1 Tabel Overzicht hypothesen en overlap
GroepHypothese(n) waar woning aan voldoetAantal woningen
1Voldoet niet aan hypothesen, wel minimumeisen m.b.t. leeftijd en aantal nultredenwoningen309400
2‘WOZ+ doelgroep’18200
2‘Gespecialiseerde woningcorporaties en andere eigenaren’6800
2‘LVGO woongroep’900
2‘Niet woning binnen pand met dezelfde eigenaar’19000
2‘Niet woning binnen 100m met dezelfde eigenaar’36500
2‘Groot aandeel gebruik Wlz en Wmo’18300
2‘Extrapolatie binnen pand’18100
3‘Niet woning binnen pand met dezelfde eigenaar’ en ‘Niet woning binnen 100m met dezelfde eigenaar’49800
3‘WOZ+ doelgroep’, ‘Niet woning binnen pand met dezelfde eigenaar’ en ‘Niet woning binnen 100m met dezelfde eigenaar’11200
3‘WOZ+ doelgroep’ en ‘Groot aandeel Wlz en Wmo’6500
3‘Gespecialiseerde woningcorporaties en andere eigenaren’, ‘Niet woning binnen pand met dezelfde eigenaar’ en ‘Niet woning binnen 100m met dezelfde eigenaar’5800
3‘Groot aandeel Wlz en Wmo’, ‘Niet woning binnen pand met dezelfde eigenaar’ en ‘Niet woning binnen 100m met dezelfde eigenaar’5100
4Overige combinaties van hypothesen39600
Totaal505600

4.4 Conclusie en aandachtspunten

Omdat er diverse negatieve voorbeelden gevonden kunnen worden volgens de gegeven definitie bij de hypothesen, en er zelfs dan weinig overlap is met gevalideerde geclusterde woonvormen (volgens LVGO), is de conclusie dat geclusterde woonvormen niet betrouwbaar geïdentificeerd kunnen worden volgens de gegeven definitie op basis van de huidige beschikbare bronnen. Daaruit kunnen dus ook geen nieuw toegevoegde woningen geselecteerd worden.

De moeilijkheden bij het identificeren van geclusterde woonvormen hebben meerdere oorzaken:

Ontmoetingsruimte identificeren

Het grootste struikelblok bij de afbakening van geclusterde woonvormen is de identificatie van de ontmoetingsruimte. Uit de analyse van -volgens LVGO- geclusterde woonvormen die niet door de hypothesen gevonden worden, is naar voren gekomen dat de ontmoetingsruimtes niet eenduidig in de BAG geregistreerd staan en dat de gebruiksfunctie in combinatie met aanvullende informatie op dit moment niet voldoende uniform is om ontmoetingsruimtes succesvol te identificeren.

In sommige gevallen gaat het om een niet-woning. Deze niet-woningen kunnen verbonden worden aan woningen met dezelfde eigenaar, maar de eigenaar is niet altijd bekend of de eigenaarsinformatie van de woningen en de ontmoetingsruimte komt niet overeen. Tevens zijn de BAG-gebruiksfuncties te breed om ontmoetingsruimtes goed af te bakenen en vallen ontmoetingsruimtes in meerdere functies. Verscheidene ontmoetingsruimtes vallen bijvoorbeeld onder overige gebruiksfunctie, maar de categorie van overige gebruiksfunctie is te breed om al deze verblijfsobjecten met dezelfde eigenaar als de woningen te zien als een ontmoetingsruimte.

Daarnaast kan een ontmoetingsruimte als een verblijfsobject met enkel een woonfunctie geregistreerd staan. Omdat de gebruiksfunctie van het verblijfsobject bij de bouwaanvraag bepaald wordt, gaat het hier mogelijk om een verandering van functie die niet als zodanig verwerkt wordt in de BAG. In deze gevallen zouden aanvullende bronnen naast de BAG uitkomst kunnen bieden om deze ‘woning’ te onderscheiden van de werkelijke woningen in het pand, maar op basis van de LVGO-voorbeelden is hier geen generaliseerbare indelingsregel voor gevonden. Wellicht is het nuttig om naar informatie over langdurige leegstand te kijken.

Minimumeisen van de geclusterde woonvorm

Een andere beperking zijn de minimumeisen waar de woningen in de geclusterde woonvorm aan moeten voldoen. Omdat er een minimumeis is van 12 nultredenwoningen, waarvan minimaal 50% bewoond is door minimaal één persoon van 55 jaar of ouder, kunnen verscheidene populaties buiten de selectie vallen. Omdat de geclusterde woonvorm populatie een subgroep is van de populatie nultredenwoningen, kan het zo zijn dat geclusterde woonvormen gemist worden, doordat deze niet aan de nultredeneis voldoen volgens de huidige definitie. Daarnaast kunnen geclusterde woonvormen gemist worden, omdat het bijvoorbeeld om eengezinswoningen gaat, waarbij niet op pandniveau tot 12 woningen geaggregeerd kan worden. Of bijvoorbeeld omdat de geclusterde woonvorm verspreid is over meerdere panden en er binnen één pand minder dan 12 woningen zijn.

Er zijn enkele suggesties voor verbeteringen in de toekomst:

  • Mogelijk heeft de aanwezigheid van een ontmoetingsruimte, die niet als apart verblijfsobject geregistreerd is, invloed op de indeling van het pand. Als er een grote (nader te bepalen) ruimte overblijft als de oppervlaktes van de verblijfsobjecten worden afgetrokken van het pandstempel vermenigvuldigd met het aantal vermoede verdiepingen (op basis van de hoogte), kunnen we wellicht aannemen dat deze restruimte de functie heeft van een ontmoetingsruimte.
  • Als een verblijfsobject een zorgwoonruimte is, wordt deze woning zelf niet meegenomen als geclusterde woonruimte binnen het pand. Hierdoor wordt wellicht niet aan de minimumeis van 12 woningen voldaan. Door deze zorgwoningen wel mee te laten tellen in het aantal woningen, kan door meer panden aan de minimumeis worden voldaan.
  • Wellicht hebben geclusterde woonvormen gemiddeld een lagere of juist hogere WOZ-waarde en oppervlakte ten opzichte van niet-geclusterde woonvormen in seniorenpanden. Er kan een regressieanalyse gedaan worden op de WOZ-waarde en oppervlakte van bevestigde geclusterde en niet-geclusterde woningen, om zo mogelijk een patroon te herkennen. Het is daarvoor wel van belang om ook regionale verschillen in WOZ-waarde en oppervlakte van woningen mee te nemen.
  • Panden die voldoen aan de minimumeisen en waarin veel huisnummertoevoegingen voorkomen, zouden kunnen wijzen op een geclusterde woonvorm.
  • De RVO heeft een Stimuleringsregeling Ontmoetingsruimten Ouderen https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/soo. Aanvragers uit het verleden zouden kunnen worden gevolgd en de woningen in hetzelfde pand als de hieruit gerealiseerde ontmoetingsruimte kunnen beschouwd worden als geclusterde woonvormen voor ouderen.
  • In plaats van alleen naar de BAG-gebruiksfunctie te kijken, zou ook naar de LV WOZ of WOZ+ gebruikscode gekeken kunnen worden.

De vraag is in hoeverre geclusterde woonvormen hiermee accuraat kunnen worden herkend, zolang registratie van de ontmoetingsruimte niet eenduidig en consistent gebeurt.

1) https://www.monitorgeclusterdwonen.nl/

5. Zorggeschikte woningen

Voor meer uitleg over de gebruikte begrippen, zie Begrippenlijst

Initiële definitie: Dit zijn zelfstandige wooneenheden die onderdeel zijn van een geclusterde vorm waarin Wlz-zorg geleverd wordt voor bewoners. Om zorg te kunnen leveren is het van belang dat deze wooneenheden rolstoel- of rollatorgeschikt zijn, met voldoende ruimte bij de entree, in de toiletruimte en in de badkamer en dient de woning extra brandveilig te zijn. Het kan hier gaan om zowel zelfstandige woningen als woonruimte in een (intramurale) zorginstelling.

Door het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is aangegeven dat ze, in tegenstelling tot de initiële definitie, (intramurale) zorginstellingen buiten deze groep willen laten. Ook het behoren tot een geclusterde woonvorm zoals in het vorige hoofdstuk is bij de implementatie niet meegenomen, aangezien daaruit geen betrouwbare resultaten zijn gekomen. Daarom worden clusters hier geoperationaliseerd als postcodegebieden (4 cijfers en 2 letters) met relatief veel zorggebruik. Wel wordt de eis gesteld dat het nultredenwoningen moet betreffen. De definitie is uitgebreid met Wmo-gebruikers.

De herziene definitie luidt: Dit zijn zelfstandige nultredenwoningen die onderdeel zijn van een postcodegebied met een meerderheid aan woningen waarin Wlz-zorg ‘Verpleging en verzorging’ of Wmo-zorg geleverd wordt aan bewoners van 55 jaar of ouder. Woningen behorend bij een (intramurale) zorginstelling worden buiten beschouwing gelaten.

5.1 Samenvatting

Er zijn twee methoden waarmee zorggeschikte geclusterde woningen worden gedefinieerd:

  1. Nultredenwoningen in een postcodegebied met minimaal 12 nultredenwoningen en minimaal 50 procent van de woningen bevat een zorg gebruikende 55-plusser.
  2. Nultredenwoningen in een postcodegebied met minimaal 12 nultredenwoningen, die bewoond worden door een 55-plusser die zorg gebruikt.

Beide methoden leiden tot zeer weinig nieuw toegevoegde woningen in zorggeschikte clusters. Dit kan komen doordat de methodes gebruik maken van kenmerken van de bewoners.

5.2 Gebruikte bronnen

5.2.1 Nultredenwoningen zoals eerder bepaald

Gebruiksdoel: Minimumeis

Nultredenwoningen zoals eerder bepaald vormen de basis van de analyse. Merk op dat institutionele instellingen zijn uitgesloten, ondanks dat hierin zorg kan worden verleend.

5.2.2 BAG

Gebruiksdoel: Kunnen clusteren per postcodegebied

Uit de BAG worden 6-positiepostcodegebieden gebruikt. Dit is ongeveer de omvang van een straat of wooncomplex.

5.2.3 BRP

Gebruiksdoel: Leeftijd bewoners en woonduur

De meerderheid van de woningen in dit postcodegebied moet bewoond worden door minimaal één 55-plusser. Merk op dat woningen in het geval van nieuwbouw niet altijd direct worden bewoond. Wanneer informatie mist over (toekomstige) bewoners, kan een woning verkeerd gecategoriseerd worden. Daarnaast wordt gekeken naar de woonduur. De verwachting is dat mensen relatief kort in de zorggeschikte woning wonen, omdat ze daarheen zijn verhuisd vanwege hun zorgbehoefte.

5.2.4 Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en Wet langdurige zorg (WLZ)

Gebruiksdoel: Zorggebruik bewoners

Als er in een postcodegebied veel zorggebruikers bij elkaar wonen, zijn er waarschijnlijk gezamenlijke (zorg)voorzieningen. Dit maakt het ook aannemelijk dat er een ontmoetingsruimte is. En merk ook hier op dat woningen in het geval van nieuwbouw niet altijd direct worden bewoond. Wanneer informatie mist over (toekomstige) bewoners, kan een woning verkeerd gecategoriseerd worden.

5.3 Hypothesen en resultaten

Methode 1: Minimaal 12 nultredenwoningen in postcodegebied. Minimaal 50% van de woningen bevat zorg gebruikende 55-plusser

Binnen Nederland zijn er 440 970 postcodegebieden waarin minimaal één woning staat. In totaal zijn er 8 125 230 woningen, waarvan er 1 653 850 nultredenwoningen zijn. Om als geclusterd te worden gezien, moeten er minimaal 12 woningen zijn, die nultredenwoningen zijn. Er zijn 38 520 postcodegebieden die daaraan voldoen. Daarin bevinden zich 1 416 340 woningen, waarvan er 1 016 690 nultredenwoningen zijn. Er moet ook in de meerderheid van de woningen minimaal één zorg gebruikende 55-plusser wonen. Zorggebruik wordt hier gedefinieerd als zorg op basis van de Wet Langdurige Zorg (Wlz ), zorgtype ‘Verpleging en Verzorging’ of zorg vanuit de Wet maatschappelijk Ondersteuning (Wmo). Er zijn 2 580 postcodegebieden die aan deze eis voldoen. Daarin zijn 70 970 nultredenwoningen. Dit is de eerste methode. Slechts 90 van deze woningen zijn in het afgelopen jaar aan de voorraad toegevoegd door nieuwbouw of overige toevoegingen.

Methode 2: Minimaal 12 nultredenwoningen in postcodegebied, die bewoond worden door 55-plusser die zorg gebruikt

Een tweede methode is om het minimum van 12 niet alleen toe te passen op het aantal nultredenwoningen, maar ook op het aantal nultredenwoningen waarin minimaal één zorg gebruikende 55-plusser woont. Er zijn 1 530 postcodegebieden die aan deze aanvullende eis voldoen. Daarin bevinden zich 54 245 nultredenwoningen. Slechts 70 van deze woningen zijn in het afgelopen jaar aan de voorraad toegevoegd door nieuwbouw of overige toevoegingen.

5.3.1 Geclusterde nultredenwoningen en zorggebruikers naar postcodegebied
Geselecteerd postcodegebiedPostcodegebiedenNultredenwoningenNieuwbouw nultredenwoningenOverige toevoegingen nultredenwoningen
Totaal440970
Methode 12580709707020
Methode 21530542456010

De verwachting is dat personen die in deze woningen wonen, hiernaartoe zijn verhuisd om zorg te ontvangen of om in de toekomst zorg te kunnen ontvangen. De woonduur zal waarschijnlijk van beperkte aard zijn. Indien er meerdere personen op één adres wonen, is gekeken naar de woonduur van de persoon die er het langste woont.

5.3.2 Woonduur
WoonduurAlle woningenZorggeschikt geclusterd methode 1Zorggeschikt geclusterd methode 2
Tot 5 jaar31%44%46%
5 tot 10 jaar16%25%25%
10 tot 20 jaar20%20%19%
20 tot 30 jaar14%5%5%
30 jaar of meer15%1%1%
Onbekend4%4%4%

Uit bovenstaande tabel blijkt dat personen die in zorggeschikte geclusterde woningen wonen, inderdaad relatief kort in deze woning wonen, wanneer dit vergeleken wordt met de totale woningvoorraad. Dat ondersteunt de hypothese dat mensen op latere leeftijd specifiek in deze woningen komen wonen voor de zorg.

5.4 Conclusie en aandachtspunten

Er zijn twee methoden geselecteerd om zorggeschikte geclusterde woningen te identificeren. Vanwege de privacy gevoeligheid van zorgdata kunnen er weinig controles worden uitgevoerd. Toch kan volgens de gehanteerde definities de populatie zorggeschikte geclusterde woningen bepaald worden.

De hoeveelheid woningen die in het afgelopen jaar is toegevoegd aan de woningvoorraad door nieuwbouw of overige toevoegingen is zeer beperkt. Doordat de identificatie van de postcodegebieden sterk afhangt van de bewoning (leeftijd en zorggebruik), is het mogelijk dat juist het recent toegevoegde aandeel woningen wordt gemist met de huidige methoden. Vanwege het lage aantal worden nieuwbouw en overige toevoegingen in bijgevoegde tabel niet weergegeven op corop- en gemeenteniveau.

Aangezien er geen betrouwbare afbakening gemaakt kon worden van geclusterde woningen met een ontmoetingsruimte, is onbekend of de bewoners van de zorggeschikte geclusterde woningen toegang hebben tot een dergelijke ontmoetingsruimte. Als het in de toekomst mogelijk is om geclusterde woningen beter te identificeren, kan mogelijk ook de methode voor zorggeschikte geclusterde woningen worden aangescherpt.

Begrippen en afkortingen

Begrippen

Eengezinswoning               

Een verblijfsobject met minstens een woonfunctie die ligt in een pand met slechts één verblijfsobject. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengeschakelde woningen, zoals twee onder één kapwoningen, tussenwoningen en bv. boerderijen waar een verblijfsobject over meerdere panden verdeeld kan zijn.

Benedenwoning

Woning in een pand met (vaak maximaal 2) andere verblijfsobjecten, gelegen op de begane grond en een voordeur aan de straat.

Bovenwoning

Woning in een pand met (vaak maximaal 2) andere verblijfsobjecten, gelegen op de eerste verdieping, met een eigen trapopgang en een voordeur aan de straat.

Extramuraal

Extramurale zorg betreft de zorg aan cliënten die niet in een instelling verblijven. Het is zorg die de cliënt op afspraak bij de zorgaanbieder krijgt, of die de zorgaanbieder bij de cliënt aan huis levert. In de dVi is van sommige woningen bekend dat daarin extramurale zorg wordt verleend.

Geclusterde woonvorm

Geclusterde woonvormen beslaan woningen die tenminste bij nieuwbouw nultredenwoningen zijn en voor bestaande bouw tenminste toegankelijk zijn voor mensen die niet kunnen traplopen (middels kleine aanpassingen). Daarnaast zijn deze woonvormen ingericht op het bevorderen van sociaal contact en gemeenschapsgevoel, waardoor eenzaamheid wordt tegengegaan. Hiervoor is een minimale clustering van 12 eenheden nodig en een ontmoetingsruimte inpandig aanwezig. De woonvorm is verder voor minimaal 50% bestemd voor (nieuwbouw) of bewoond door (bestaande bouw) 55-plussers. Het gaat onder andere om hofjeswoningen, serviceflats en seniorenflats (geen intramurale plekken).

Gelijkvloerse woning

Woning op de begane grond.

Intramuraal

Intramurale zorgwoonruimten zijn verblijfsobjecten waar institutionele huishoudens woonachtig zijn die zorg nodig hebben. Daaronder vallen verzorgings- en verpleeghuizen, instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, forensische centra en instellingen voor verstandelijk, lichamelijk en zintuiglijk gehandicapten.

Maaiveld

Het grondoppervlak, waarvan de hoogte vaak opgegeven wordt ten opzichte van een nationaal nul-niveau, in Nederland is dat het NAP.

Maisonnette

Een woning in een groter pand, zoals een flat, waarbij meerdere verdiepingen aanwezig zijn per woning.

Meergezinswoning

Een verblijfsobject met minstens een woonfunctie die ligt in een pand met minimaal nog één andere verblijfsobject. Hieronder vallen flats, galerij-, portiek-, beneden- en bovenwoningen, appartementen en woningen boven bedrijfsruimten, voor zover deze zijn voorzien van een buiten de bedrijfsruimte gelegen toegangsdeur.

Niet-woning

Verblijfsobject met één of meer gebruiksfuncties volgens de BAG, maar zonder woonfunctie.

Nultredenwoning

Gebruikte definitie: Nultredenwoningen zijn woningen die zowel intern als extern toegankelijk zijn. Dit houdt in dat je de woningen kan bereiken zonder trap (extern toegankelijk, uitgezonderd enkele treden voor de voordeur van het pand) en dat de woning naar alle waarschijnlijkheid gelijkvloers is of voldoende ruimte biedt om in ieder geval woonkamer, keuken, badkamer, toilet en minimaal één slaapkamer te realiseren op één verdieping. Deze woningen zijn niet noodzakelijk voor ouderen bestemd. Het kan ook gaan om reguliere appartementen en gelijkvloerse eengezinswoningen. Woningen die expliciet bestemd zijn voor bewoning door jongeren, intramurale plekken en onzelfstandige wooneenheden worden uitgesloten.

Pand

Een gebouw waar je in kunt gaan en dat je af kunt sluiten. Panden worden geregistreerd in de BAG. Een pand kan één of meerdere verblijfsobjecten bevatten.

Pandstempel 

Grondoppervlakte die een pand in beslag neemt, gemeten door middel van de buitenste randen van de muren op de begane grond.

Plint

Onderste verdieping van een pand die qua vormgeving of functie afwijkt van de bovenliggende verdiepingen.

Souterrainwoning

Onderste woning in een pand met boven-benedenwoningcombinatie, waarbij de woning meestal 2 verdiepingen heeft. De onderste verdieping met de slaapvertrekken bevindt zich (deels) onder maaiveldniveau (souterrain) en de bovenverdieping heeft vaak een voordeur op de bel-etage.

Verblijfsobject

Een zelfstandige ruimte in een pand. Verblijfsobjecten worden geregistreerd in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Verblijfsobjecten kunnen een adres hebben, waardoor ze een adresseerbaar object worden.

Wmo

Gemeenten moeten ervoor zorgen dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. De gemeente geeft ondersteuning thuis via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Officieel heet deze wet Wmo 2015. https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/zorg-en-ondersteuning-thuis/wmo-2015

Wlz

De Wet langdurige zorg (Wlz) geeft recht op zorg aan mensen die blijvend zijn aangewezen op 24 uur per dag zorg nabij of permanent toezicht. Dat betekent dat iemand niet alleen kan worden gelaten. Daarnaast staat vast dat dit voor de rest van diens leven zo is. Het gaat vooral om ouderen met vergevorderde dementie of mensen met een ernstige verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Om zorg vanuit de Wlz te krijgen, is een Wlz-indicatie nodig van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). https://www.zorginstituutnederland.nl/Verzekerde+zorg/wlz-algemeen-hoe-werkt-de-wet-langdurige-zorg

Woning

Verblijfsobject met minimaal een woonfunctie volgens de BAG en eventueel één of meer andere gebruiksfuncties.

Zorggeschikte woning

Gebruikte definitie: Dit zijn zelfstandige nultredenwoningen die onderdeel zijn van een postcodegebied (vier cijfers en twee letters) met een meerderheid aan woningen waarin Wlz-zorg ‘Verpleging en verzorging’ of Wmo-zorg geleverd wordt aan bewoners van 55 jaar of ouder. Woningen behorend bij een (intramurale) zorginstelling worden buiten beschouwing gelaten.

Afkortingen

3D BAG

Bestand met hoogte indicatoren BAG-objecten van TU Delft

ABR

Algemeen Bedrijven Register

AHN

Algemeen Hoogtebestand Nederland

BAG

Basisregistratie Adressen en Gebouwen

BRP

Basisregistratie Personen

BZK

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

dVi

de Verantwoordingsinformatie

LMVW

Landelijke Monitor Voortgang Woningbouw

LV WOZ

Basisregister Landelijke Voorziening Waardering Onroerende Zaken

LVGO

Landelijke Vereniging Gemeenschappelijk wonen van Ouderen

NAP

Nieuw Amsterdams Peil

NVM

Nederlandse Vereniging van Makelaars

RVO

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

SOR

Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam

TNO

Nederlandse organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek

TOP10NL

Digitale topografische basisbestand van Nederland, beheerd door Kadaster

TU Delft

Technische Universiteit Delft

VRO

Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening

VWS

Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport

Wmo

Wet maatschappelijke ondersteuning

Wlz

Wet langdurige zorg

WoON

WoonOnderzoek Nederland

WOZ

Waardering Onroerende Zaken

WOZ+

Gedetailleerde informatie Waardering Onroerende Zaken (nieuwe naam DUWOZ)

Bijlage A. Nultreden: verschillen met TNO-methode

Zie voor de originele TNO methode bijgevoegd rapport.

Er zijn een aantal verschillen tussen de huidige methode en de originele TNO methode:

  • In de originele TNO methode is gebruik gemaakt van het databestand Toeris, dat zorginstellingen bevat die vanuit de wet toelating zorginstellingen (WTZi) in aanmerking komen voor een vergoeding. Voor het huidige onderzoek zijn geen vergelijkbare gegevens verzameld over zorginstellingen, waardoor geen equivalent van vijfsterrenclassificaties gegeven kan worden. Dit betekent dat bepaalde regels of delen van regels niet uitvoerbaar waren:
    • Regel 1 (eengezinswoningen met vijfsterrenclassificatie) is niet meegenomen in de beslisregels;
    • Regel 5 (appartementen – 1 woning in pand - met vijfsterrenclassificatie) is niet meegenomen in de beslisregels;
    • Regel 7 (appartementen – meerdere woningen in pand - met vijfsterrenclassificatie) is niet meegenomen in de beslisregels.
  • Er is bij het CBS geen informatie bekend over het veldwerk dat in de TNO-methode verricht was op het gebied van lift- en souterrain/bel-etage informatie. Dit betekent dat bepaalde onderdelen van regels die gebruik maakten van informatie uit dit zoekwerk niet uitvoerbaar waren:
    • Regel 11 kon niet volgens de oude methode uitgevoerd worden. In plaats van deze regel wordt voor deze categorie woningen regel 10 toegepast (beneden/boven splitsing), waarbij souterrain/bel-etage informatie niet meegenomen wordt.
    • Regel 12a kon niet volgens de oude methode uitgevoerd worden. De desbetreffende woningen worden meegenomen in regel 12b-f (splitsing in beneden/boven woningen)
  • De meergezinswoningen met maar één woning in een pand werden in de TNO-methode op onbekend gezet. Deze woningen worden, na overleg met TNO, in de CBS methode meegenomen in stap 2 van eengezinswoningen, met het idee dat meergezinswoningen met 1 woning in het pand tussen de 3 en 5 meter hetzelfde behandeld kunnen worden als eengezinswoningen tussen de 3 en 5 meter.
  • Meergezinswoningen (met een bouwjaar tussen 1930 en heden, een hoogte van boven de 17 meter en een aantal woningen tussen de 2 en 8) met een andere functie in het pand werden in de TNO-methode als nultreden gezien. Na overleg met TNO hebben wij deze woningen voorlopig als niet-nultredenwoningen gezien, tenzij een andere beslisregel er iets over bepaalt.
  • Wij hebben alleen dVi liftinformatie tot onze beschikking, dus we missen een deel van de panden waar wel een lift in zit, maar waar geen woning in het bezit is van een corporatie. Dit gaat om zo’n 90.000 woningen, die wij nu niet zien als nultredenwoning, terwijl er volgens TNO een lift is. In een vervolgonderzoek kan worden gekeken of er meer accurate informatie over liften kan worden toegevoegd.
  • Omdat het onderzoek van TNO enkele jaren geleden uitgevoerd is, zijn er verschillen wat betreft woningvoorraad, indeling van gemeenten, bouwjaar, etc. Vanuit TNO is deze methode gelijktijdig met dit onderzoek geactualiseerd, maar een inhoudelijke vergelijking heeft alleen plaatsgevonden tussen de CBS methode en het eerder uitgevoerde onderzoek van TNO.

Bijlage B. Nultreden: vergelijking met WoON

Volgens het Woononderzoek 2021 (WoON 2021) wonen 2,1 miljoen particuliere huishoudens in een nultredenwoning (27%). Volgens de afleiding in dit onderzoek op basis van registraties (zonder stap 4, die later is toegevoegd) zijn 1,4 miljoen woningen op 1 januari 2023 een nultredenwoning (in het vervolg: afleidingsversie 1).

6.4.1 Koppeling op objectniveau

De gegevens in het WoON zijn gekoppeld aan gegevens van de afleidingsversie 1 van de registraties. Omdat het WoON-bestand geen verblijfsobject nummers bevat, is de koppeling gemaakt op basis van personen. Hierbij zijn personen die in 2021 zijn verhuisd uitgefilterd, omdat voor hen onzeker is dat aan het juiste verblijfsobject wordt gekoppeld.

Totaal aantal records in WoON 2021: 46 660

Waarvan gekoppeld aan verblijfsobject id uit onderzoekspopulatie BAG: 42 310 (91%)

6.4.2 Aandeel nultredenwoningen in WoON herkend door afleidingsversie 1

Van de 42 310 gekoppelde woningen aan WoON 2021 was ongewogen 23 procent (9 760) een nultredenwoning volgens het WoON, dat wil zeggen intern en extern toegankelijk. Hiervan wordt 38 procent ook als nultredenwoning gezien in de afleidingsversie 1. Bij meergezinswoningen (volgens de BAG definitie) komt dit met 59 procent beter overeen dan bij eengezinswoningen (19%).

6.4.1 Nultredenwoning WoON herkend in afleidingsversie 1
Type afleidingsmethode 1Percentage
Nultreden38
Niet nultreden62

Volgens WoON zou 19 procent van de eengezinswoningen (volgens de BAG definitie, ongewogen) een nultredenwoning moeten zijn, in de afleidingsversie 1 uit de registraties is dit 4 procent. Bij de meergezinswoningen zou volgens WoON 41 procent een nultredenwoning moeten zijn, in de afleiding uit de registraties is dit 39 procent. Het is dus vooral het aantal nultreden eengezinswoningen dat onderschat wordt met afleidingsversie 1. Daarbij moet worden opgemerkt dat bij de afleidingsversie 1 woningen bestemd voor studenten en of jongeren worden uitgesloten, evenals zorgwoningen. Dit kan een deel van het verschil verklaren.

Als we kijken naar welke soort woning (volgens de WoON definitie) volgens het WoON vaak nultreden is, dan blijkt dat vrijstaande woningen en boerderij- en tuinderswoningen relatief vaak nultreden zijn. Bij boerderij- en tuinderswoningen is dit het merendeel (ongewogen), maar dit type vormt een vrij kleine populatie.

6.4.2 Type nultredenwoning
Type nultredenwoningFlat, appartement, etagewoning, boven- of benedenwoningRijtjeshuis, tussenwoning, hoekwoningHalf-vrijstaande woningVrijstaande woningBoerderij, woning met tuindersbedrijfWoning met aparte winkel, kantoor-, praktijk- of bedrijfsruimteWooneenheid met gezamenlijk gebruik van keuken of toiletAnder soort woning
WoON457018008302170220604060
Afleidingsmethode 1435039019054020201040

Regionale spreiding

Mede doordat veel nultreden eengezinswoningen gemist worden, is de onderschatting van het aantal nultredenwoningen groter in weinig bebouwde gebieden. In zeer stedelijke gebieden (stedelijkheid buurt) wordt de helft van de nultredenwoningen (volgens WoON) ook als nultreden herkend in de afleiding op basis van registers, in niet-stedelijk gebied is dit slechts 22 procent.

6.4.3 Aandeel nultreden woningen in afleidingsversie 1 correct ingedeeld volgens WoON

Als we omgekeerd kijken naar de indeling volgens afleidingsversie 1 en in hoeverre die volgens WoON correct zijn, dan wordt het merendeel van de gekoppelde woningen (67%) correct voorspeld. Voor 28 procent geldt bovendien dat de woning wel intern, maar niet extern toegankelijk is. Bij de aangepaste definitie van nultredenwoningen is al opgemerkt dat we externe toegankelijkheid slechts beperkt kunnen waarnemen met de gebruikte bronnen en methode.

6.4.3 Nultreden volgens afleidingsversie 1 vergeleken met WoON toegankelijkheid
WoON toegankelijkheidPercentage
Nultreden (intern en extern toegankelijk)67
Intern, niet extern toegankelijk28
Extern, niet intern toegankelijk4
Niet extern, niet intern toegankelijk1

Regionale spreiding

In zeer stedelijk gebied worden meer objecten ten onrechte ingedeeld als nultreden dan in niet-stedelijk gebied. In zeer stedelijk gebied wordt 63 procent correct ingedeeld, in niet-stedelijk gebied geldt dat voor 78 procent. In niet-stedelijke gebieden is het hoogste aandeel toegankelijke woningen te vinden (36% van de woningen daar), daarna volgt zeer stedelijk gebied met 26 procent. In de midden-categorieën is het aandeel met 23 procent het laagst. In zeer sterk stedelijk gebied zijn er relatief veel woning die wel intern, maar niet extern toegankelijk zijn.  In de overige regio’s domineren woningen die wel extern, maar niet intern toegankelijk zijn.

6.4.4 Nultreden volgens afleidingsversie 1 vergeleken met WoON
 Nultreden (intern en extern toegankelijk)Intern, niet extern toegankelijkExtern, niet intern toegankelijkNiet extern, niet intern toegankelijk
Zeer sterk stedelijk633422
Stedelijk633321
Matig stedelijk712442
Weinig stedelijk761661
Niet stedelijk789121

Kort samengevat is de kans op vals positieven het grootst in zeer stedelijke gebied en komen vals negatieven vooral voor in niet-stedelijk gebied. Er worden vooral eengezinswoningen gemist in dun bebouwd gebied.

Analyse pandstempel eengezinswoningen:

Er is gekeken of op basis van het pandstempel eengezinswoningen beter kunnen worden ingedeeld. De kans dat er in een eengezinswoning een slaapkamer en een badkamer op de begane grond zijn, is groter als de woning meer vierkante meters op de begane grond heeft. Bij eengezinswoningen (volgens BAG definitie) met een pandstempel van tenminste 150 m2 is de kans dat een eengezinswoning nultreden is (volgens WoON) meer dan 50 procent. Daarom is dit als stap 4 toegevoegd bij de methode.

6.4.5 Eengezinswoningen intern en extern toegankelijk volgens WoON
OppervlaktePercentage nultreden volgens WoON
25 m2 of kleiner24
25 t/m 49 m28
50 t/m 74 m211
75 t/m 99 m217
100 t/m 124 m227
125 t/m 149 m240
150 t/m 174 m251
175 t/m 199 m255
200 t/m 224 m260
225 t/m 250 m255
250 m2 of groter57

Bijlage C. Hercodering WOZ+

Hercodering WOZplus
Tekst bevat:Typering doelgroep
bejaardouderen
bejrdouderen
verpleegouderen
seniorouderen
serviceflatouderen
woning-bej/aanl-rij-std/algouderen
aanlaanleunwoning
zorgzorg
medischzorg
ziekenhuiszorg
kliniekzorg
kruisgebouwzorg
patientzorg
kamerstudenten
stdntnstudenten
studestudenten
stud\.studenten
stu/studenten
revalidatierevalidatie
handicapgehandicapten
hofjehofjeswoning
verstand. gehand.verstandelijk gehandicapten
verstandel. gehand.verstandelijk gehandicapten
verstandelijk geverstandelijk gehandicapten

Bijlage D. Beslisregels nultredenwoningen

Bijlage D.1 Beslisregels eengezinsBijlage D.1 Beslisregels eengezins
Bijlage D.2 Beslisregels meergezinsBijlage D.2 Beslisregels meergezins

Bijlage E. Bronnen

E.1 ABR

Algemene beschrijving:

Algemeen Bedrijven Register van het CBS, gebaseerd op het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Statistieken beogen informatie te geven over een verzameling van elementen met bepaalde (gelijke) kenmerken: de doelpopulatie. Het vaststellen en registreren van de elementen die tot een doelpopulatie behoren, is een belangrijke stap in het statistisch productieproces. Voor bedrijven en instellingen gebeurt dit in het Algemeen Bedrijvenregister, het ABR. Het ABR vormt de ruggengraat van het economisch statistisch proces. In het ABR systeem worden bedrijven en instellingen, met hun identificatie- en structuurgegevens, vastgesteld en geregistreerd in voor statistisch onderzoek geschikte eenheden. Dit worden statistische eenheden genoemd.

Leverancier:

CBS

Integraal of steekproef:

Integraal

Periodiciteit:

Het ABR komt jaarlijks beschikbaar voor team vastgoed en woningmarkt

Peildatum huidige onderzoek:

1-1-2023

Variabelen gebruikt in huidige onderzoek:

SBI code

E.2 BAG

Algemene beschrijving:

De Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) is een registratie waarin gemeentelijke basisgegevens over alle gebouwen en adressen in Nederland zijn verzameld. De BAG bestaat uit twee samenhangende basisregistraties: de Basisregistratie Adressen en de Basisregistratie Gebouwen. De Basisregistratie Adressen bevat alle officiële, als zodanig toegekende, adressen op Nederlands grondgebied. Een adres is de door de bevoegde gemeente toegekende benaming, bestaande uit de naam van een openbare ruimte (straat), een nummeraanduiding (huisnummer en toevoegingen) en woonplaats. Ook de postcode is bekend. Adressen worden toegekend aan adresseerbare objecten uit de Basisregistratie Gebouwen. In de Basisregistratie Gebouwen zijn alle panden, verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen geregistreerd. Deze 'objecttypen' zijn afgebakend en voorzien van een unieke aanduiding. Bepaalde gegevens behorende bij de objecttypen (zoals de oppervlakte en het bouwjaar) zijn ook in de registratie opgenomen. Aan ieder object is minimaal één adres gekoppeld. Daarnaast zijn nevenadressen mogelijk. Aan panden zonder verblijfsobject (zoals onzelfstandige bijgebouwen) wordt geen adres toegekend.

Leverancier:

De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de vulling van de BAG. Het Kadaster beheert de BAG en krijgt de gegevens aangeleverd door de gemeenten.

Integraal of steekproef:

Integraal

Periodiciteit:

De BAG komt maandelijks beschikbaar.

Bijzonderheden:

Het CBS maakt vanaf 1 januari 2012 gebruik van de BAG.

Peildatum huidige onderzoek:

31 december 2022

Variabelen gebruikt in huidige onderzoek:

Gebruiksfuncties, bouwjaar, gebruiksoppervlakte, regionale indeling (postcodes, gemeenten, corop, provincies).

E.3 3D BAG

Algemene beschrijving:

De 3D BAG met hoogtewaarden van panden is een 2D bestand met geometrieën dat is gevormd door gedetecteerde hoogtesprongen die zijn opgesplitst in dakdelen. Ieder dakdeel is een vlak (polygoon) op de kaart en heeft verschillende hoogtewaarden toegekend gekregen. Het bestand is beschikbaar in verschillende detailniveaus. De 3DBAG is tot stand gekomen door BAG gegevens, gegevens van Actueel Hoogtebestand (AHN) en topografische gegevens van TOP10NL te combineren.

Leverancier:

Technische Universiteit Delft (TU Delft)

Integraal of steekproef:

Integraal

Periodiciteit:

Kwartaal

Bijzonderheden:

Hoewel de 3D BAG circa elk kwartaal wordt ververst, geldt dat niet voor alle gegevens. In het ‘Onderzoek beslisregels overige toevoegingen en overige onttrekkingen’ dat voor BZK is uitgevoerd, is gekeken naar de haalbaarheid van het meten van optoppingen. Daarin is geconcludeerd dat veranderingen in de hoogte niet goed af te leiden zijn uit de 3DBAG. Omdat hoogteverandering niet veel voorkomt, zijn de gegevens wel geschikt als voorraadkenmerk, maar in de metadata zal moeten worden verduidelijkt dat dit gegeven niet geschikt is voor onderzoek naar mutaties.

Peildatum huidige onderzoek:

20 april 2024

Variabelen gebruikt in huidige onderzoek:

Voor het bepalen van de verrijkingen en afleidingen is gebruik gemaakt van 3DBAG op peildatum 20 april 2024 met detailniveau LOD1.2. Hoogte pand (h70) minus hoogte maaiveld. Pandstempel.

E.4 Energieprestatieregister (EP) van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)

Algemene beschrijving:

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) publiceert openbare data over energielabels van woningen, het Energieprestatieregister. Hierin staat ook informatie over het type verblijfsobject, namelijk:

  • Pand_gebouwtype, bijvoorbeeld “galerijwoning”, “portiekwoning”, “rijwoning tussen”.
  • Pand_gebouwsubtype gaat over de locatie van het verblijfsobject binnen het pand, bijvoorbeeld “hoekdak”, “tussenmidden”. Verder bevat het bestand veel data met betrekking tot de energieklasse/energiebehoefte, die voor het huidige onderzoek niet relevant is.

Leverancier:

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)

Integraal of steekproef:

Integraal

Periodiciteit:

Jaarlijks

Peildatum huidige onderzoek:

1 februari 2023

Variabelen gebruikt in huidige onderzoek:

Pand_gebouwtype, Pand_gebouwsubtype

E.5 Zorg op de kaart: TNO sterrenclassificatie

Algemene beschrijving:

De Nederlandse woningvoorraad bestaat uit meer dan 7 miljoen woningen. Deze bestaat grotendeels uit rijwoningen met binnentrappen. Daarnaast zijn er veel portiekwoningen die alleen via een ontsluitingstrap toegankelijk zijn. Trappen zijn een vrijwel onneembaar obstakel voor mensen met mobiliteitsbeperkingen. Trapliften en liften zijn het belangrijkste werktuig om toch hoogteverschillen te overbruggen. Om dit uitgangspunt heeft TNO een woningclassificatiesysteem opgezet. Dit classificatiesysteem scheidt enerzijds woningen die niet geschikt en/of aanpasbaar zijn voor mensen met mobiliteitsbeperkingen en anderzijds woningen die wel geschikt zijn of tegen aanvaardbare kosten geschikt te maken zijn (aanpasbaar).

Leverancier:

TNO

Integraal of steekproef:

Integraal

Periodiciteit:

Incidenteel

Bijzonderheden:

Gelijktijdig met dit haalbaarheidsonderzoek wordt de data van Zorg op de kaart door TNO vernieuwd.

Peildatum huidige onderzoek:

11 november 2016

Variabelen gebruikt in huidige onderzoek:

Methode om met behulp van hoogte en bouwjaar te bepalen of er naar alle waarschijnlijkheid een lift aanwezig is in het pand. Ook om met behulp van de plaats van de woning in het pand te bepalen of de specifieke woning wellicht wel nultreden is, ondanks het type pand.

E.6 WOZ+

Algemene beschrijving:

De DUWOZ (Dienstverleners Uitvoering Waardering Onroerende Zaken) data is een tot 2021 door Dataland beheerd bestand en bevat informatie over de actuele bouwkundige bestemmingen van objecten. Sinds 2022 is het beheer overgenomen door Kadaster en heet het bestand WOZ+. Voor de leesbaarheid refereren we in dit document verder aan WOZ+.

Leverancier:

Kadaster

Integraal of steekproef:

Het gebruikte bestand uit 2022 bevat informatie van ongeveer 85 procent van de gemeenten.

Periodiciteit:

Jaarlijks

Bijzonderheden:

Niet alle gemeenten leveren hier informatie aan.

Peildatum huidige onderzoek:

2022

Variabelen gebruikt in huidige onderzoek:

Doelgroepomschrijving, woningtype maisonnette

E.7 WOZ-bezitstabel uit de Verantwoordingsinformatie van woningcorporaties (dVi)

Algemene beschrijving:

Woningcorporaties moeten jaarlijks verantwoordingsinformatie (dVi) aanleveren over hun woningvoorraad en financiële huishouding bij de Autoriteit woningcorporaties, het Waarborgfonds Sociale Woningbouw en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De dVi bevat o.a. data van de bestaande woningvoorraad van woningcorporaties, inclusief de mutaties van het afgelopen jaar. Per woning wordt ook gevraagd of het een eengezinswoning, meergezinswoning, flexwoning, studenteneenheid, intramurale woning of extramurale woning betreft.

Leverancier:

Autoriteit woningcorporaties

Integraal of steekproef:

Integraal.

Periodiciteit:

Jaarlijks

Bijzonderheden:

Bevat alleen woningen die in het eigendom van woningcorporaties zijn.

Peildatum huidige onderzoek:

1 januari 2023

Variabelen gebruikt in huidige onderzoek:

Aanwezigheid lift, intramuraal, extramuraal, studentendoelgroep.

E.8 BRP

Algemene beschrijving:

De Basisregistratie Personen (BRP) is de digitale bevolkingsregistratie van Nederland, en (sinds 2014) de opvolger van de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA). De BRP bevat gegevens over ingezetenen en niet-ingezetenen. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bijhouden van de gegevens over ingezetenen. Gegevens over niet-ingezetenen worden bijgehouden door het Ministerie van BZK. Elke persoon die naar verwachting ten minste vier maanden rechtmatig in Nederland verblijft, moet ingeschreven worden als ingezetene. Wanneer iemand niet aan deze voorwaarden voldoet maar wel een relatie heeft met de Nederlandse overheid, wordt de persoon ingeschreven als niet-ingezetene. Te denken valt aan mensen die buiten Nederland wonen en hier werken, studeren, onroerend goed bezitten, vanuit Nederland een uitkering genieten, enzovoorts. Ook ingezetenen die naar verwachting ten minste acht maanden buiten Nederland verblijven, worden niet-ingezetene. In de BRP zijn van iedere ingeschrevene gegevens als burgerservicenummer (BSN), geboortedatum, geslacht, geboorteland en woonplaats geregistreerd, van ingezetenen bovendien gegevens over de ouders, partners en kinderen. Voor ingezetenen wordt een adres in Nederland geregistreerd, voor niet-ingezetenen een adres buiten Nederland. Voor meer informatie over de BRP wordt verwezen naar de website van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens http://www.rvig.nl/brp.

Leverancier:

Gemeenten

Integraal of steekproef:

Integraal.

Periodiciteit:

Gegevens worden doorlopend geactualiseerd.

Peildatum huidige onderzoek:

31 december 2022

Variabelen gebruikt in huidige onderzoek

Leeftijd, aantal inwoners, woonduur

E.9 WoON

Algemene beschrijving:

Het Woon Onderzoek (WoON) wordt uitgevoerd sinds 2006. Het volgde het Woningbehoefteonderzoek op, dat sinds 1981 werd uitgevoerd. Het doel is het verzamelen van statistische informatie over de woonsituatie van de Nederlandse bevolking en haar wensen en behoeften op het gebied van wonen. Daarbij wordt onder andere aandacht besteed aan de samenstelling van huishoudens, de woning en woonomgeving, de woonlasten, woonwensen en verhuizingen. Het WoON is afgenomen aan de hand van persoonlijke interviews (CAPI), telefonische interviews (CATI) en sinds 2009 ook via internet (CAWI).

Leverancier:

CBS

Integraal of steekproef:

Steekproef, personen van 18 jaar en ouder in particuliere huishoudens in Nederland. Minimaal 60 duizend respondenten. Het onderzoek is gericht op het leveren van betrouwbare informatie voor corop-gebieden of soortgelijke laagregionale gebiedsindelingen.

Periodiciteit:

Driejaarlijks

Peildatum huidige onderzoek:

2021

Variabelen gebruikt in huidige onderzoek:

Woonkamer, keuken, sanitair, slaapkamer bereikbaar zonder traplopen (interne toegankelijkheid) en externe toegankelijkheid.

E.10 Zorgwoonruimten

Algemene beschrijving:

Het onderzoek naar zorgwoonruimten gaat over alle objecten die op 1 januari in gebruik zijn door institutionele huishoudens die zorg nodig hebben. Daaronder vallen verzorgings- en verpleeghuizen, instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, forensische centra en instellingen voor verstandelijk, lichamelijk en zintuiglijk gehandicapten. Op basis van verschillende bronnen en beslisregels is bepaald welke verblijfsobjecten die geregistreerd staan in de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) gebruikt worden als zorgwoonruimte in Nederland. Zorgwoonruimten zijn verblijfsobjecten waar institutionele huishoudens woonachtig zijn die zorg nodig hebben. Daaronder vallen verzorgings- en verpleeghuizen, instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, forensische centra en instellingen voor verstandelijk, lichamelijk en zintuiglijk gehandicapten. Verblijfsobjecten in een instelling of wooninitiatief voor beschermd wonen behoren ook tot zorgwoonruimten. Het gaat hierbij niet om verblijfsobjecten in instellingen voor verslavingszorg en daklozenopvang, internaten, kloosters, gevangenissen, kazernes en asielzoekerscentra waar institutionele huishoudens woonachtig zijn. Een zorgwoonruimte bestaat uit meerdere onzelfstandige ruimten die samen een zelfstandige woning vormen. Er wonen meerdere personen die (bedrijfsmatig) worden voorzien in dagelijkse levensbehoeften en zorg. Een aanleunwoning is een zelfstandige woning en is geen zorgwoonruimte.

Leverancier:

CBS

Integraal of steekproef:

Integraal.

Periodiciteit:

Jaarlijks

Peildatum huidige onderzoek:

2023

Variabelen gebruikt in huidige onderzoek:

Zorgwoonruimte ja of nee

E.11 RIGO

Algemene beschrijving:

In opdracht van de ministeries van VWS en BZK voert RIGO Research en Advies een landelijke inventarisatie uit naar het aanbod van geclusterde woonvormen voor ouderen. Doel van de inventarisatie is het per gemeente in beeld brengen en monitoren van het aanbod. Het gaat hierbij ook om gerealiseerde kleinschalige particuliere wooninitiatieven.

Leverancier:

RIGO

Integraal of steekproef:

Integraal

Periodiciteit:

Onregelmatig

Peildatum huidige onderzoek:

Combinatie

Variabelen gebruikt in huidige onderzoek:

Adressen

E.12 LVGO

Algemene beschrijving:

De LVGO is een vereniging met een bestuur en aangesloten leden: (bewoners van) woongemeenschappen, (leden van) initiatiefgroepen die een woongemeenschap voorbereiden of zich daarop oriënteren en andere geïnteresseerden. De LVGO stimuleert het gemeenschappelijk wonen 50plus door het delen van kennis en belangenbehartiging van hun leden. Op de website van de LVGO worden woongroepen en initiatieven verzameld. Deze informatie is door het CBS met toestemming van LVGO van de website verzameld.

Leverancier:

LVGO

Integraal of steekproef:

Integraal

Periodiciteit:

Wordt continu bijgewerkt

Bijzonderheden:

Alleen woongroepen die aangemeld zijn bij LVGO zijn bekend.

Peildatum huidige onderzoek:

Momentopname december 2024

Variabelen gebruikt in huidige onderzoek:

Adressen van woongroepen, beschrijvingen

E.13 LV WOZ

Algemene beschrijving:

Het CBS heeft toegang tot de Landelijke Voorziening WOZ (LV WOZ). Dit is de centrale voorziening waaruit WOZ-gegevens uit alle gemeenten verkregen kunnen worden. Sinds 1 januari 2019 zijn alle gemeenten aangesloten op de LV WOZ. Hiermee werd de LV WOZ voor alle gebruikers en afnemers de basis. De gegevensverzameling voor deze registratie bestaat naast de "vastgestelde waarde" (WOZ-waarde) ook uit gegevens die nodig zijn om deze waarde aan zowel een onroerende zaak als een verblijfsobject als een belanghebbende te relateren.

Leverancier:

De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de vulling van de LVWOZ. De Waarderingskamer is de toezichthouder. Het Kadaster beheert de LVWOZ. Het Ministerie van Financiën is verantwoordelijk voor de basisregistratie LVWOZ.

Integraal of steekproef:

Integraal.

Periodiciteit:

Maandelijks

Peildatum huidige onderzoek:

1-1-2023

Variabelen gebruikt in huidige onderzoek:

Eigenaren van woningen en niet-woningen