3. Vijf scenario’s: populatiebeschrijving
In het vorige hoofdstuk is beschreven hoe voor individuele leerlingen in het vo en voor individuele studenten in het mbo de kans op vsv geschat kan worden. Zoals eerder aangegeven kent OCW geld toe aan RMC-regio’s om de vsv-problematiek aan te pakken. Dit betekent dat voor alle RMC-regio’s een totale regionale vsv-risicoscore berekend moet worden. Om dit te doen moeten de vsv-kansen van leerlingen en studenten in een RMC-regio bij elkaar opgeteld worden.20) Dit optellen kan op meerdere manieren. In dit hoofdstuk worden vijf mogelijke manieren/scenario’s voor dit optellen beschreven. Per scenario wordt een populatiebeschrijving gegeven: hoeveel leerlingen en studenten worden meegenomen bij het berekenen van de regionale vsv-risicoscore en hoe hoog is de gemiddelde vsv-kans van deze groep leerlingen en studenten?
3.1 Vijf mogelijke scenario’s voor optellen
Zoals aangegeven kan het optellen tot regionale vsv-risicoscores (die nodig zijn om het budget te verdelen over de RMC-regio’s) op meerdere manieren gebeuren. OCW dient daarom verschillende beleidskeuzes te maken om te bepalen hoe individuele vsv-risico’s opgeteld moeten worden tot regionale vsv-risicoscores. Meer specifiek moeten de volgende beleidskeuzes gemaakt worden:
- Wel of geen focus op leerlingen/studenten met relatief hoge kans op vsv De eerste vraag die beantwoord moet worden is of bij het berekenen van de regionale vsv-risicoscores de vsv-kansen van alle vo-leerlingen en mbo-studenten bij elkaar opgeteld moeten worden of dat enkel de vsv-kansen opgeteld moeten worden van leerlingen en studenten die een relatief hoge kans hebben op vsv.21)
Indien men graag een focus op leerlingen en studenten met een relatief hoge kans op vsv wenst, moeten aanvullend de volgende twee vragen beantwoord worden:
- Hoogte van de drempel Indien men ervoor kiest om alleen te kijken naar leerlingen en studenten met een relatief hoge kans op vsv moet bepaald worden hoe hoog deze kans op vsv dan moet zijn. Wil men bijvoorbeeld alleen kijken naar leerlingen en studenten met een echt relatief hoge kans op vsv (de leerlingen en studenten met de 20 procent hoogste kans op vsv) of ook leerlingen en studenten met een iets lagere (maar nog steeds verhoogde) kans op vsv (de leerlingen en studenten met de 40 procent hoogste kans op vsv)?22)
- Wel of geen onderscheid vo en mbo Tot slot moet de vraag beantwoord worden of men bij het optellen van alle individuele vsv-kansen tot regionale vsv-risicoscores vo-leerlingen en mbo-studenten samen of apart wil nemen. Stel dat ervoor gekozen wordt om vo-leerlingen en mbo-studenten apart te nemen bij het optellen. Bij een scenario van 20 procent betekent dit dat de top 20 procent van de vo-leerlingen met de hoogste kans op vsv meegenomen wordt en de top 20 procent van de mbo-studenten. Indien men ervoor kiest om het vo en mbo samen te nemen worden alle kansen van alle vo-leerlingen en mbo-leerlingen bij elkaar gezet en vervolgens geordend op volgorde van hoog naar laag. Vervolgens worden de leerlingen/studenten geselecteerd die in de top 20 of 40 procent van de hoogste vsv-scores zitten (er wordt dus gekeken naar de kans op vsv ongeacht of een jongere op het vo zit of op het mbo).
Op basis van bovenstaande beleidsvragen kunnen meerdere scenario’s opgesteld worden voor de berekening van regionale vsv-risicoscores op basis van individuele vsv-kansen. In onderstaande figuur staat visueel weergegeven wat deze scenario’s zijn.
Samenvattend zijn er op basis van de (drie) beleidskeuzes vijf mogelijke scenario’s om de individuele vsv-kansen op te tellen tot regionale vsv-risicoscores:
- Scenario 1 – Alle leerlingen/studenten. De kansen van alle vo-leerlingen en van alle mbo-studenten in een bepaalde regio worden bij elkaar opgeteld om zo te komen tot de regionale vsv-risicoscores.
- Scenario 2 – Top 20 procent vo en mbo samen. Enkel de kansen van de groep leerlingen en studenten met de hoogste 20 procent kans op vsv worden bij elkaar opgeteld. Hiervoor worden vo-leerlingen en mbo-studenten samengenomen (de vo-leerlingen en mbo-studenten worden dus samengevoegd tot één grote groep en uit deze grote groep worden de leerlingen/studenten geselecteerd die bij de hoogste 20 procent zitten wat betreft de kans op vsv).
- Scenario 3 – Top 20 procent vo en mbo apart. Enkel de kansen van de groep leerlingen en studenten met de hoogste 20 procent kans op vsv worden bij elkaar opgeteld. Dit wordt apart voor de vo-leerlingen en voor de mbo-studenten gedaan (dus zowel voor het vo als voor het mbo worden de jongeren geselecteerd met de 20 procent hoogste vsv-kans).
- Scenario 4 – Top 40 procent vo en mbo samen. Dit scenario is deels hetzelfde als scenario 2. Alleen wordt nu een grotere groep leerlingen en studenten meegenomen bij het berekenen van de regionale vsv-risicoscores. Namelijk de jongeren met de hoogste 40 procent vsv-kans in plaats van de hoogste 20 procent. Er is dus nog steeds een selectie op leerlingen en studenten met een verhoogde kans op vsv, maar de focus is minder strikt dan bij scenario 2. Om de jongeren te selecteren met de 40 procent hoogste kansen op vsv worden vo-leerlingen en mbo-studenten (net als bij scenario 2) samengenomen.
- Scenario 5 – Top 40 procent vo en mbo apart. Scenario 5 is vergelijkbaar met scenario 3 in die zin dat er een selectie is op jongeren met een verhoogde kans op vsv, maar er wordt niet naar de groep jongeren gekeken met de hoogste 20 procent vsv-kansen, maar de hoogste 40 procent (dus een grotere groep). Dit wordt apart voor de vo-leerlingen en voor de mbo-studenten gedaan (dus zowel voor het vo als voor het mbo worden de jongeren geselecteerd met de 40 procent hoogste vsv-kans).
3.2 Beschrijving populatie
In elk scenario wordt naar een andere groep jongeren gekeken bij de berekening van de regionale vsv-risicoscore. In deze paragraaf wordt meer inzicht gegeven in welke groep jongeren meegenomen wordt in de verschillende scenario’s.23) Hiervoor zijn de vsv-kansen van het basiscohort gebuikt (zie vorig hoofdstuk).
In Tabel 3.2.1 staat weergegeven hoeveel procent van de vo-leerlingen en hoeveel procent van de mbo-studenten meegenomen wordt bij de berekening van de regionale vsv-risicoscores in de verschillende scenario’s.24)
Percentage vo-leerlingen | Percentage mbo-studenten | |
---|---|---|
Scenario 1 – Alle leerlingen/studenten | 100 | 100 |
Scenario 2 – Top 20% vo en mbo samen | 4 | 63 |
Scenario 3 – Top 20% vo en mbo apart | 20 | 20 |
Scenario 4 – Top 40% vo en mbo samen | 19 | 95 |
Scenario 5 – Top 40% vo en mbo apart | 40 | 40 |
Totaal aantal leerlingen/studenten in vsv-doelgroep | 928 830 | 354 280 |
In het eerste scenario wordt geen selectie gemaakt. Met andere woorden, alle vo-leerlingen en alle mbo-studenten worden meegenomen bij de berekening van de regionale vsv-risicoscores (dus 100 procent van de vo-leerlingen en 100 procent van de mbo-studenten). Bij scenario 2 en scenario 3 wordt ervoor gekozen om enkel de personen mee te nemen met een relatief grote kans op vsv, namelijk de top 20 procent. Bij scenario 2 wordt de top 20 procent bepaald voor vo-leerlingen en mbo-studenten samen. Zoals aangegeven worden deze twee groepen dus eerst samengevoegd tot één totale groep en vervolgens wordt de 20 procent geselecteerd met de hoogste kans op vsv ongeacht of het vo-leerlingen of mbo-studenten zijn. De kans op vsv in het mbo is hoger dan in het vo (zie ook vorig hoofdstuk en tabel 3.2.2). Daarom worden in dit scenario relatief meer mbo-studenten geselecteerd dan vo-leerlingen (want er zitten meer mbo-studenten bij de top 20 procent dan vo-leerlingen). In dit scenario wordt bij de berekening van de regionale vsv-risicoscores afgerond 4 procent van de vo-leerlingen en 63 procent van de mbo-studenten meegenomen. In scenario 3 wordt de top 20 procent afzonderlijk bepaald voor het vo en voor het mbo. Dit betekent dat zowel voor het vo als voor het mbo 20 procent van de jongeren meegenomen wordt.25) Bij de laatste twee scenario’s wordt ook gefocust op jongeren met een verhoogd risico op vsv, maar is de focus minder sterk. Bij deze scenario’s wordt de top 40 procent geselecteerd in plaats van de top 20 procent. Bij scenario 4 wordt de top 40 procent bepaald voor vo en mbo samen waardoor er meer mbo-studenten meegenomen worden dan vo-leerlingen (aangezien de kans op vsv op mbo hoger is dan bij vo). In dit scenario wordt 19 procent van de vo-leerlingen en 95 procent van de mbo-studenten meegenomen om de regionale vsv-risicoscores te berekenen. Bij scenario 5 wordt de top 40 procent bepaald voor vo en mbo apart. Dus zowel 40 procent van de vo-leerlingen als 40 procent van de mbo-studenten wordt meegenomen bij het berekenen van de regionale vsv-risicoscores.
Samenvattend wordt in scenario 1 de gehele doelpopulatie meegenomen, worden bij scenario 2 en 3 de minste jongeren meegenomen bij de berekening van de regionale vsv-risicoscores (namelijk alleen jongeren met een relatief grote kans op vsv) en worden relatief meer mbo-studenten dan vo-leerlingen meegenomen bij de berekening wanneer bij het toepassen van de drempel geen onderscheid gemaakt wordt tussen vo en mbo (aangezien de kans op vsv op het mbo hoger is dan op het vo).
In bovenstaande tabel is weergegeven hoeveel procent van de jongeren meegenomen wordt bij het berekenen van de regionale vsv-risicoscores in de verschillende scenario’s. In de volgende tabel wordt per scenario de gemiddelde kans op vsv weergegeven (uitgedrukt in percentages) van de groep jongeren die meegenomen wordt bij de berekening van de regionale vsv-risicoscores.
Gemiddelde vsv-kans vo | Gemiddelde vsv-kans mbo | |
---|---|---|
Scenario 1 – Alle leerlingen/studenten | 0,8 | 7,9 |
Scenario 2 – Top 20% vo en mbo samen | 12,9 | 11,3 |
Scenario 3 – Top 20% vo en mbo apart | 3,4 | 21,5 |
Scenario 4 – Top 40% vo en mbo samen | 3,6 | 8,2 |
Scenario 5 – Top 40% vo en mbo apart | 1,9 | 15,0 |
Zoals eerder aangegeven wordt in scenario 1 geen selectie gemaakt: alle vo-leerlingen en mbo-studenten worden meegenomen bij de berekening van de regionale vsv-risicoscores. De kans op vsv van de groep die meegenomen wordt, is dan ook de gemiddelde kans voor alle vo-leerlingen (0,8 procent) en voor alle mbo-studenten (7,9 procent).26) In het algemeen geldt dat hoe kleiner de groep is die meegenomen wordt hoe hoger de gemiddelde kans op vsv bij deze groep. Bij scenario 2 en 3 wordt gefocust op jongeren met een relatief hoge kans op vsv. De gemiddelde kans op vsv van de groep jongeren die meegenomen wordt om de regionale vsv-risicoscores te berekenen is in deze scenario’s dan ook hoger dan in scenario 1 (waar alle vo-leerlingen en mbo-studenten meegenomen worden) en scenario’s 4 en 5 (waar ook jongeren met een iets minder hoge kans op vsv meegenomen worden). Verder geldt dat wanneer er geen onderscheid gemaakt wordt tussen vo-leerlingen en mbo-studenten (dus dat deze samengenomen worden) dat er relatief veel mbo-studenten meegenomen worden en relatief weinig vo-leerlingen (zie Tabel 3.2.1). Dit betekent dat de gemiddelde kans op vsv van de groep mbo-studenten hoger is indien er wel een onderscheid gemaakt wordt (vo en mbo apart) dan wanneer er geen onderscheid gemaakt wordt (vo en mbo samen). Dit omdat zonder onderscheid een grotere groep mbo-studenten wordt meegenomen, dus ook studenten met een lagere kans op vsv. Voor het vo geldt het omgekeerde: de gemiddelde kans op vsv van de groep leerlingen die meegenomen wordt bij de berekening van regionale vsv-risicoscores is lager indien er wel een onderscheid gemaakt wordt (vo en mbo apart) dan wanneer er geen onderscheid gemaakt wordt (omdat zonder onderscheid een kleinere groep vo-leerlingen wordt meegenomen, dus enkel leerlingen met de hoogste kansen op vsv).
21) Het gaat hierbij om alle jongeren uit de doelpopulatie, dus jongeren tot 27 jaar die ingeschreven stonden in het bekostigd vo, vavo of mbo en nog geen startkwalificatie hadden en voor wie met de beschikbare cijfers, volgens de CBS-definitie, in kaart gebracht kan worden of er sprake is van vsv.
22) Er zijn meerdere analyses uitgevoerd om geschikte grenswaardes te selecteren. Indien de populatie leerlingen en studenten ingedeeld wordt in kwintielen (dus vijf groepen waarin 20 procent van de populatie zit) is te zien dat in de eerste drie groepen (dus de eerste 60 procent) de vsv-kansen (zowel op het vo als op het mbo) relatief laag waren. Vanaf het vierde kwantiel was er duidelijk sprake van een verhoogde vsv-kans én meer spreiding. Op basis van deze analyses is gekozen voor 20 procent (sterke focus op hoge vsv-kans) en 40 procent (minder sterke focus op vsv-kans, maar nog steeds sprake van verhoogde vsv-kans).
23) Er zijn meerdere plausibiliteitsanalyses uitgevoerd wat betreft de populatie in de verschillende scenario’s. Zo is voor alle kenmerken die gebruikt worden om de kans op vsv per jongere te berekenen (zie hoofdstuk 2), bekeken hoe dit per scenario verdeeld is in de groep jongeren die meegenomen wordt om de regionale vsv-risicoscores te berekenen. Zo is bijvoorbeeld, zoals logisch is, de groep oudere vo-leerlingen (sterk) oververtegenwoordigd in scenario 2 (want alleen leerlingen met een hoge kans op vsv worden meegenomen in dit scenario en oudere leerlingen hebben een hogere kans op vsv). Omdat getracht wordt dit rapport zo begrijpelijk en overzichtelijk mogelijk te maken, zijn al deze aanvullende analyses en uitkomsten niet in detail opgenomen in dit rapport.
24) Alle cijfers over leerlingenaantallen in dit rapport zijn, in lijn met het CBS-beleid, afgeronde cijfers. Meer specifiek worden alle cijfers afgerond op vijftallen. De redenen hiervoor zijn de leesbaarheid van de tabellen en het verkleinen van de kans op onthulling. Voor de leesbaarheid worden ook de weergegeven percentages afgerond (het exacte aantal cijfers achter de komma kan verschillen tussen tabellen en figuren en wordt bepaald door een afweging tussen leesbaarheid aan de ene kant en de mate van benodigd detail aan de andere kant).
25) Doordat er jongeren zijn met dezelfde vsv-kans is het mogelijk dat bij het afbakenen het percentage niet exact 20 procent is (afgerond is het wel 20 procent). Hetzelfde geldt voor de 40 procent bij scenario vijf.
26) Van de leerlingen en studenten die in de doelpopulatie zitten (enkel jongeren die nog geen startkwalificatie hadden op t0 en op dat moment bekostigd onderwijs volgen, jonger zijn dan 27 jaar oud en voor wie met de beschikbare data vsv in kaart gebracht kan worden).