Grensoverschrijdende digitale handel: welke informatie is er beschikbaar?

Over deze publicatie

Ondanks het groeiende belang van digitalisering in de internationale handel, is dit aspect lang onderbelicht gebleven in de statistiek. De statistieken over de internationale handel in goederen maken geen onderscheid tussen goederentransacties naar gelang ze al dan niet digitaal zijn besteld. Ook bij internationale transacties van diensten wordt niet vastgesteld of deze digitaal worden besteld dan wel geleverd. De bestaande statistieken over e-commerce hebben juist de focus op digitale aan- en verkoop, maar maken historisch gezien vaak geen onderscheid naar herkomst of bestemming. Daarnaast is er de vraag of sommige aspecten van digitale handel adequaat worden waargenomen, zoals bijvoorbeeld de import door consumenten.
Op basis van een nieuw internationaal ontwikkeld raamwerk brengt dit rapport bestaande en potentiële bronnen in kaart om de verschillende verschijningsvormen van digitale handel te ramen.
Bekostigd door: Ministerie van Buitenlandse Zaken.1)

1) Dit rapport is opgesteld als onderdeel van het Ontwikkelprogramma Globalisering van het CBS, in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking. Met dank voor hun inzichten en suggesties aan Gert Buiten, Nico Heerschap, Bart Huynen, Marjolijn Jaarsma, Willem de Jong, Bart Klijs, Rick de Kruijff, Arjan van Loon, Oksana Nadolinskaia, Maarten van Rossum, Roos Smit, Niek Verbaan en Eelco van Vliet; allen CBS. Informatie en meningen in dit rapport komen niet noodzakelijkerwijs overeen met de zienswijze of het beleid van het CBS of het ministerie. Eventuele fouten zijn de onze.

1. Inleiding

Digitalisering heeft de internationale handel onmiskenbaar veranderd. Het verlaagt de kosten van deelname aan internationale handel, verbindt bedrijven en consumenten wereldwijd, helpt ideeën en technologieën te verspreiden en vergemakkelijkt de coördinatie van mondiale waardeketens (OESO, 2019a).

Voor bedrijven is het door digitalisering makkelijker geworden om hun producten over de grens te gaan verkopen, waar dat voorheen te duur of te ingewikkeld was. Dit heeft geleid tot een grote diversificatie van de exportportfolio van bedrijven, zowel in termen van producten als bestemmingen.2) Zo vinden Lesher en Tscheke (2019) dat e-commerce de grensoverschrijdende handel kan vergroten: bedrijven die online in het buitenland verkopen schrijven een groter deel van de inkomsten toe aan export en zij exporteren naar meer landen. Ook consumenten kunnen profiteren van meer keuzemogelijkheden en een grote markttransparantie.

De keerzijde van deze ontwikkeling is een toenemende concurrentie uit het buitenland, onder andere door (vaak buitenlandse) online platforms, en dat het ook voor consumenten eenvoudiger en goedkoper geworden is om zelf producten te importeren of exporteren. Enerzijds is de internationale handel onder invloed van digitalisering in toenemende mate versnipperd over kleinere bedrijven en consumenten, anderzijds zijn er enkele grote marktspelers die de afgelopen jaren veel marktmacht verkregen door vraag en aanbod met elkaar te verbinden op hun platforms.

Ook zijn digitale producten – naast de mogelijkheid tot online handelen - een steeds groter onderdeel van onze economie gaan uitmaken. Diensten als digitale bemiddeling, data en informatie, R&D, licenties en intellectueel eigendom worden voor grote bedragen over de hele wereld verhandeld. Waar de internationale handel in goederen de laatste jaren minder hard groeide – en in 2019 en coronajaar 2020 zelfs krimp liet zien – is er nog steeds een duidelijke opwaartse trend in de ontwikkeling van de handel in digitale diensten en kennisproducten (Van der Marel, 2020).

Ondanks het groeiende belang van digitalisering in de internationale handel, is dit aspect lang onderbelicht gebleven in de statistiek. De statistieken over de internationale handel in goederen maken geen onderscheid tussen goederentransacties naargelang ze al dan niet digitaal zijn besteld. Ook bij internationale transacties van diensten wordt niet vastgesteld of deze digitaal worden besteld dan wel geleverd. Voor deze statistieken geldt dat ze geregistreerd worden met het Nederlandse bedrijf dat bij iedere transactie betrokken is: de importerende of exporterende partij van de goederen of diensten. Bij digitale handel, echter, hoeft er überhaupt geen bedrijf bij betrokken te zijn, of zijn er bedrijven betrokken die niet in Nederland gevestigd zijn maar wel goederen of diensten direct naar Nederlandse consumenten exporteren. Of (buitenlandse) platforms bemiddelen bij de transactie waarbij één van beide actoren in Nederland gevestigd is; ook die transacties kunnen buiten de reguliere IHG en IHD statistieken vallen.

De bestaande statistieken over e-commerce hebben juist de focus op digitale aan- en verkoop, maar maken historisch gezien vaak geen onderscheid naar herkomst of bestemming, waardoor onduidelijk is of er wel sprake is van internationale handel. Daarnaast is er de vraag of digitale internationale handel niet alleen niet te onderscheiden is in de reguliere statistieken, of dat sommige aspecten van digitale handel er ook (deels) niet in zitten. In het eerste geval zijn de statistieken moeilijker te interpreteren en wordt mogelijk de relevantie voor beleid beperkt, in ieder geval voor wat betreft het digitaliseringsperspectief. De tweede mogelijkheid roept de vraag op hoe groot een mogelijk hiaat in de statistieken is: dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij import door consumenten, of internationale handel die onder bepaalde waarnemingsdrempels blijft.

De beschikbare data is fragmentarisch en onsamenhangend waardoor de omvang van de digitale handel tot op heden nog niet geschat is. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft, in samenwerking met de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF), een handboek ontwikkeld om digitale handel beter in beeld te brengen. Voor de voorliggende bronneninventarisatie hebben we aan de hand van dit handboek (OESO, 2019a) de bestaande en mogelijke bronnen om de verschillende verschijningsvormen van digitale handel te ramen, in kaart gebracht.

Onderzoek naar digitale handel is niet alleen relevant vanuit statistisch oogpunt, maar ook vanuit beleidsperspectief. Digitale handel wordt over het algemeen minder goed geregistreerd dan traditionele handel, waardoor het belasten van deze handel ook moeilijker is: er is niet meer altijd een bedrijf bij betrokken dat binnen onze landsgrenzen gevestigd is. Bovendien zijn veel (multilaterale) handelsafspraken gemaakt voordat digitale handel een grote rol speelde in de internationale handel, waardoor ze niet altijd goed van toepassing zijn op hoe handel er tegenwoordig uitziet. Consumenten kunnen bijvoorbeeld heel gemakkelijk zelf producten in het buitenland bestellen via webshops en deze vorm van goederenimport groeit sterk. Veel van deze pakketten onder een bepaalde waarde worden niet geregistreerd bij de douane en zitten ook niet in de reguliere statistieken. Om de handelsregels te kunnen moderniseren is onderzoek naar digitale handel nodig (González & Jouanjean, 2017).

De volgende paragraaf zal digitale handel definiëren en afbakenen volgens het OESO handboek, waarna dit raamwerk in paragraaf 3 ingevuld wordt met de bestaande CBS-statistieken en de bronnen in ontwikkeling. De bronnen worden hierbij ook toegelicht voor wat betreft de inhoud, kenmerken en toepassing. De laatste paragraaf zal vervolgens concluderen wat de bronneninventarisatie opleverde: in hoeverre is het raamwerk al compleet en kunnen we de omvang van digitale handel bepalen? Welke componenten van digitale handel kunnen we al in kaart brengen? Welke bronnen kunnen al ingezet worden voor onderzoek, en welke bronnen moeten nog verder ontwikkeld worden? En op welke (beleids)vragen zou aanvullend onderzoek antwoord kunnen geven?

2)  Dit niet tegenstaande de bevinding dat bedrijven ook drempels ervaren en er ook handelsbarrières zijn die juist grensoverschrijdende e-commerce in de weg staan.

2. Definitie van digitale internationale handel

Om digitale internationale handel af te bakenen, volgen we de definitie van het handboek van de OESO (2019a). Hierin wordt digitale handel gedefinieerd als alle handel die digitaal besteld en/of geleverd wordt. Figuur 2.1 reproduceert een schematische weergave van het OESO-raamwerk. Drie dimensies zijn daarbij van belang: de aard van de transactie, het soort product en de actoren die bij de transacties zijn betrokken. Daarnaast speelt nog een rol of een transactie direct tussen de aanbieder en afnemer van het product tot stand is gekomen, of dat dit via een (online) platform is gegaan. Daarmee wordt er een brede definitie van digitale handel gehanteerd, die feitelijk een combinatie is van internationale handel in digitale producten, grensoverschrijdende e-commerce en internationale transacties via online platforms.3)

Goederen kunnen besteld worden via het internet, bij een webshop (e-commerce) of de koper en verkoper van het product komen via een platform als Amazon met elkaar in contact. Diensten kunnen ook op deze manieren digitaal besteld worden, maar kunnen daarnaast ook nog eens digitaal geleverd worden. Denk hierbij aan films kijken via een streaming platform als HBO, het volgen van een online cursus of de opslag van foto’s of documenten bij een clouddienst. Daarnaast worden de goederen die digitalisering mogelijk maken ook bij digitale handel geteld wanneer ze de grens over gaan of geleverd worden aan een niet-ingezetene. Denk hierbij aan laptops en mobiele telefoons. Deze goederen zijn opgenomen in annex 2.c van het OESO-handboek (OESO, 2019a).

Figuur 0201

In de inventarisatie laten we een tweetal nog minder ontwikkelde delen van het raamwerk achterwege. Ten eerste is dat het deel dat verwijst naar niet-monetaire transacties. Voor veel digitaal geleverde diensten zoals sociale media of online navigatie betaalt de gebruiker geen geld, denk aan Facebook, Tiktok of Google Maps. Consumenten betalen met informatie over zichzelf, waarna het bedrijf deze data gebruikt om het eigen algoritme te verbeteren of om te verkopen aan bijvoorbeeld adverteerders. Andere diensten zijn tot een bepaalde limiet gratis, waarna gebruikers ook betalen: de zogenaamde freemium diensten. Daarnaast wordt er binnen bedrijven nog veel met data van hoge waarde geschoven (in de vorm van kennis; consumentendata en gebruik van intellectueel eigendom), zonder dat hier monetaire vergoedingen aan te pas komen. Deze niet-monetaire vormen van digitale handel worden in de eerste versie van het OESO handboek nog niet meegenomen, maar spelen als verdienmodel een steeds belangrijkere rol voor bedrijven. In de toekomst zullen deze diensten ook in de statistiek opgenomen moeten worden om een compleet beeld te krijgen van de digitale handel. Opgemerkt dient te worden dat inkomsten en uitgaven die gemoeid zijn met advertenties en databases, alsook abonnementsgelden, voor zover het grensoverschrijdende digitale transacties betreft, wèl onderdeel uitmaken van digitale handel en daarmee van deze inventarisatie, aangezien dit tot het monetaire deel behoort.

Verder zullen we in dit rapport alleen kijken naar bedrijven en consumenten. Overheden en niet-commerciële stichtingen kunnen ook actoren zijn in digitale handel, maar in de huidige bronnen komen deze nauwelijks voor of wordt er geen expliciet onderscheid gemaakt. Voor nu laten we ze dan ook buiten het bronnenoverzicht.

Figuur 2.2 is een vereenvoudigde versie van het raamwerk van de OESO, welke samenvat wat de dimensies zijn waarlangs we digitale handel zullen afbakenen en in de volgende paragraaf gaan invullen met de beschikbare bronnen. Met de bestaande bronnen kan niet het hele raamwerk gevuld worden, maar op basis van de informatie uit de bronnen kunnen schattingen van het aandeel digitale handel van verschillende componenten van digitale handel gemaakt worden.

Figuur 0202

Digitale bemiddelingsplatforms brengen aanbieders en afnemers van goederen en diensten met elkaar in contact en ondersteunen de transactie. De transacties van goederen en diensten die via een platform bemiddeld zijn, zijn daarmee per definitie ook digitaal besteld. De diensten kunnen daarbij ook nog digitaal aangeleverd worden, al dan niet via het platform. De platforms zijn geen economisch eigenaar van de goederen of diensten, maar ontvangen van de aanbieder en/of de afnemer een vergoeding voor de bemiddeling. Deze vergoeding, de platformmarge, behoort ook tot de digitale handel. De platforms die zonder monetaire vergoeding functioneren, laten we hier buiten beschouwing.

Figuur 0203

Figuur 2.3 geeft de structuur van platformtransacties schematisch weer. Er zijn drie partijen betrokken bij iedere transactie: de aanbieder en de afnemer (transactiewaarde) en het platform (platformmarge: aanbieders- en/of afnemersvergoeding). Er is pas sprake van internationale digitale handel wanneer beide actoren in een bilaterale stroom zich in een ander land bevinden. Zo kan het voorkomen dat de afnemer en het platform zich in Nederland bevinden, waardoor de afnemersvergoeding (platformmarge) geen internationale handel betreft. De aanbieder is geen Nederlands ingezetene, waardoor de transactiewaarde en de aanbiedersvergoeding wél geclassificeerd worden als internationale handel. Overigens hangt het af van het verdienmodel, welke stromen van toepassing zijn: zo kan een platform ook slechts aan de aanbieder òf de afnemer een vergoeding vragen. Daarnaast bestaat nog de mogelijkheid dat er helemaal geen vergoeding van de aanbieder of afnemer wordt gevraagd, maar dat het platform zijn inkomsten genereert uit advertenties of verkoop van data met klantgegevens. Ook daarbij kan het internationale handel betreffen.

In de praktijk zijn de transactiewaarde en de platformmarge niet altijd te onderscheiden in de waarneming; in de betaaldata worden de transactiewaarde en de afnemersvergoeding bijvoorbeeld samengeteld. In de platformenquête en de enquête ICT-gebruik bij bedrijven worden deze twee stromen wel los van elkaar uitgevraagd.

3) Merk op dat dit mogelijk overlappende categorieën zijn. Daarnaast wordt in het handboek nog aangegeven dat (traditionele) ICT goederen (hardware, mobiele- en randapparatuur) gezien kunnen worden als “digitale” producten en de handel daarin dus als digitale handel.

3. Bronnenbeschrijving

Voor iedere verschijningsvorm van digitale handel in het raamwerk van de OESO bekijken we in deze paragraaf welke bronnen beschikbaar zijn. Tabel 3.1 geeft een overzicht. De genoemde bronnen zullen in dit hoofdstuk één voor één worden besproken. We maken hier een extra uitsplitsing naar import en export omdat sommige bronnen maar over één van beide stromen data bevatten. 

Binnen de verschillende bronnen wordt niet noodzakelijkerwijs een uitsplitsing gemaakt naar de verschillende aspecten van digitale handel. Zo is de aard van de transactie niet altijd duidelijk: het onderscheid tussen digitaal bestellen, digitaal leveren of beide wordt niet door iedere bron gemaakt. Ook is niet altijd duidelijk of het product wel of niet via een digitaal bemiddelingsplatform besteld is. We beschikken grofweg over twee soorten bronnen: de bronnen die internationale handel in kaart brengen en daarbij de digitale component niet noodzakelijkerwijs goed onderscheiden, en we hebben bronnen rondom digitalisering die niet altijd goed onderscheiden of er sprake is van internationale of binnenlandse handel.

Tabel 3.1 geeft per bron aan welke aspecten van digitale handel worden afgedekt. Daarbij is ook aangegeven of een bron wel of geen onderscheid maakt in een bepaald aspect. Zo betekent “B2C + B2B” dat zowel B2C als B2B worden gedekt door de cijfers, maar dat het onderscheid ertussen niet kan worden gemaakt. In het geval van “B2C; B2B” is dat wel het geval. Daarnaast worden enkele relevante kenmerken van de bron zelf aangegeven. Deze tabel is de basis voor de verdere bespreking van de bronnen in dit hoofdstuk.

In de volgende paragraaf behandelen we bestaande en meer experimentele statistieken. Vervolgens zullen in paragraaf 3.2 ook potentiële, toekomstige bronnen worden beschreven. In paragraaf 3.3 wordt een korte weergave gegeven van CBS onderzoek naar digitale handel. Tot slot vat paragraaf 3.4 de bevindingen samen en laat zien welke aspecten van digitale handel op dit moment al dan niet kunnen gekwantificeerd.

 

3.1 Bestaande bronnen en statistieken

 

3.1.1 Internationale handel in diensten

De statistiek internationale handel in diensten (IHD) publiceert cijfers over de invoer en uitvoer van diensten door bedrijven die in Nederland gevestigd zijn en over de uitgaven van Nederlandse reizigers in het buitenland en van buitenlandse reizigers in Nederland. Het CBS benadert ieder kwartaal bedrijven met het verzoek gegevens over de in- en uitvoer van diensten te leveren. Een aantal ondernemingen die belangrijk zijn voor de IHD cijfers wordt integraal waargenomen, van de andere bedrijven met dienstenhandel wordt een steekproef uitgevraagd. Voor de steekproef worden ruim 5000 bedrijven gevraagd gegevens aan het CBS leveren over hun in- en uitvoer van diensten; circa 600 ondernemingen met grote in- en uitvoerwaarden voor diensten en een steekproef van zo’n 5 duizend kleinere bedrijven vullen op kwartaalbasis een gedetailleerde vragenlijst in. Bedrijven hebben grote kans om meerdere jaren op rij in de steekproef te zitten. Voor de bedrijven in de steekproef kunnen ook dienstensoorten onderscheiden worden.

Naast de eigen vragenlijst maakt het CBS gebruik van aanvullende databronnen. Voor de cijfers wordt gebruik gemaakt van het Continue Vakantie Onderzoek van NBTC-NIPO research en de Statistiek Logies en Accommodaties voor het internationaal reisverkeer; NUFFIC en Zorg Instituut Nederland voor onderwijs- en zorggerelateerd reisverkeer; buying en selling spreads en FISIM voor financiële diensten; gegevens van de Nederlandsche Bank over internationaal dienstenverkeer van Bijzonder Financiële Instellingen; de Nationale Rekeningen voor internationale verzekeringsdiensten en gegevens over internationale organisaties, buitenlandse ambassades en douane- en landbouwheffingen voor de internationale overheidsdiensten. Op basis van de steekproef gecombineerd met de aanvullende bronnen komen de cijfers over internationale handel in diensten tot stand, die elk kwartaal op Statline worden gepubliceerd.

Voor het microdatabestand worden vier verschillende bronnen gecombineerd (Smit & Wong, 2017). Het gaat hierbij om BTW-data; ICP-data; de internationale handel in goederen statistiek en de steekproef van IHD. Hierin zit, bij benadering, de hele populatie dienstenhandelaars. Vanuit deze microdata kan vastgesteld worden welke bedrijven in diensten handelen; of ze deze in- of uitvoeren, en waarheen. Daarmee kan voor de handel met de EU, per bedrijf de waarde en herkomst/bestemmingsland worden vastgesteld. Dienstensoorten kunnen echter niet onderscheiden worden vanuit dit bestand.

Toepassing
In de vragenlijst aan bedrijven wordt niet expliciet gevraagd of een dienst digitaal besteld en/of geleverd is, dit kan in de IHD-statistiek dus ook niet worden onderscheiden. Door de aard van veel diensten kunnen we er echter wel vanuit gaan dat een groot deel van de dienstensoorten ook daadwerkelijk digitaal geleverd wordt. De methode op basis van deze aanname is al door verschillende landen uitgeprobeerd en vergeleken met directe uitvraag naar de wijze van levering (zie Statistics Canada, 2020; OESO, 2019a). Ook in Nederland is hiernaar onderzoek gedaan, zie ook paragraaf 3.3.2 voor het Modes of Supply onderzoek.

In annex 4.a en 4.b van het OESO handboek (OESO, 2019a) zijn lijsten opgenomen van de dienstensoorten die mogelijk digitaal geleverd worden. De OESO stelt dat, wanneer het tegendeel niet bewezen kan worden, aangenomen kan worden dat de diensten uit deze lijst die onder mode 1 binnengekomen zijn, ook digitaal geleverd zijn. Deze dienstensoorten zijn echter alleen beschikbaar in de CPC 2.1 (Central Product Classification) indeling en EBOPS 2010 indeling, en deze indelingen zijn niet goed te converteren naar de BPM6 indeling van de IHD statistiek omdat ze andere dienstensoorten samentellen. Bovendien hebben ze een hogere mate van detaillering dan de BPM6 indeling gebruikt.

IHD microdata heeft een representatieve steekproef over de import en export van diensten, waarbij de cijfers vanaf 2014 over verschillende verslagperiodes met elkaar vergeleken kunnen worden. De data zijn op kwartaalbasis beschikbaar. Zie bijlage I voor de dienstensoorten die in de steekproef uitgevraagd worden. Dit is ook het niveau waarop de macro-cijfers beschikbaar zijn. Door het gebruik van een vragenlijst aan bedrijven als belangrijkste bron zitten er voornamelijk B2C en B2B transacties in IHD. C2C transacties worden niet waargenomen.

Bij de statistiek internationale handel in diensten werd in het verleden niet altijd gebruik gemaakt van dezelfde bedrijfs-identificerende variabelen zoals het Algemeen Bedrijvenregister (ABR) die gebruikt. Hierdoor kunnen niet alle observaties gekoppeld worden aan het ABR voor bedrijfseconomisch onderzoek met microdata. Vanaf 2020 worden zowel in IHD als in het ABR dezelfde bedrijfs-identificerende variabelen gebruikt, waardoor onderzoek met microdata in de toekomst completer zal zijn.

3.1.2 Enquête ICT-gebruik bij bedrijven4)

De enquête ICT-gebruik bedrijven meet jaarlijks gegevens over de mate van automatisering van, en de toepassing van informatie- en communicatietechnologie (ICT) bij bedrijven in Nederland. Er wordt onder andere gevraagd naar het computer- en internetgebruik, in- en verkoop via elektronische netwerken, software en ICT-applicaties. Jaarlijks zitten circa 11 duizend bedrijven in de representatieve steekproef. Door de snelheid van de ontwikkelingen in het onderwerp van het onderzoek veranderen delen van de opzet en volgorde van de vragenlijst jaarlijks; sommige variabelen zijn hierdoor moeilijk door de tijd heen te volgen. De figuur hieronder over de afzetmarkt voor de verkoop via websites van bedrijven met minimaal 10 werkzame personen is gebaseerd op deze enquête.

Afzetmarkt voor verkoop via website, 2018
 Klanten in Nederland (%)Klanten in andere EU-landen (%)Klanten in landen buiten de EU (%)
661914
Bron: ICT, kennis en economie (2020)

Toepassing
De enquête van 2019 bevat variabelen die digitale in- en uitvoer door bedrijven kunnen identificeren. Er is informatie over het aandeel e-commerce (de ver- of inkoop via een website, app of via bedrijfscommunicatie met EDI), in de totale omzet of inkoop van een bedrijf. Deze digitale component wordt vervolgens opgesplitst naar bestemming of herkomst: Nederland, EU of niet-EU. Daarnaast vraagt de enquête naar de verkoop van het bedrijf via een website (ofwel hun eigen website ofwel een website van een ander bedrijf; een platform), en over de internetomzet via platforms. Van de verkoop via platforms weten we niet wat de bestemming van de afzet is, maar we weten de internetomzet via platforms en het aandeel van de totale e-commerce omzet per bestemming. Samen geeft dat mogelijk een indicatie van de bestemming (binnenland/buitenland) van digitale handel via platforms. Op macroniveau kunnen we uit de platformenquête ook informatie over de platformomzet naar bestemming combineren met de data over platforms uit de enquête ICT-gebruik bij bedrijven.

De enquête kan zowel voor micro- als macro-onderzoeksdoeleinden gebruikt worden. De steekproef is representatief voor het Nederlandse bedrijfsleven, en de afzonderlijke bedrijven in de steekproef kunnen (via het ABR) gekoppeld worden aan andere statistieken voor microdata-onderzoek. De statistiek wordt al voor verschillende doeleinden gebruikt, waardoor er weinig ontwikkelwerk nodig is voor gebruik. Bovendien is de statistiek veelomvattend met zowel goederen als diensten; import als export en B2C als B2B. Er wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen goederen en diensten en tussen B2C en B2B; wel tussen import en export. Daarnaast identificeert de statistiek enkel digitaal bestelde goederen en diensten (e-commerce). Van deze bestelde diensten weten we niet of deze ook digitaal geleverd worden (voor goederen geldt dat ze per definitie niet digitaal geleverd kunnen worden). Mogelijk dat hiervan nog wel een inschatting kan worden gemaakt, door te kijken naar de economische activiteit van een bedrijf (aan de hand van de classificatie in de standaard bedrijfsindeling); op basis van het MoS onderzoek (zie paragraaf 3.3.2) weten we hoe dienstensoorten geleverd worden.

3.1.3 Platformenquête

In 2019 heeft het CBS voor het eerst een vragenlijst uitgestuurd naar online platforms die in Nederland gevestigd zijn om meer informatie te vergaren over de omvang en activiteiten van platforms. In de monitor ‘Online Platformen’ worden de resultaten van de eerste enquête besproken (Heerschap et al., 2020). De vragenlijst is gestuurd naar een populatie van potentiële online platformen die in Nederland gevestigd zijn. Deze populatie was samengesteld door bestaande deelpopulaties samen te voegen en deze aan te vullen met eenheden die met behulp van text-mining in het ABR werden geïdentificeerd. De respons op de enquête was relatief laag en een deel van de respondenten gaf aan geen online platform te zijn. Het nadeel van de lage respons en het gebruik van deelpopulaties is dat de resultaten mogelijk niet representatief zijn voor de gehele populatie van online platformen. In 2020 stuurt het CBS wederom een vragenlijst uit naar online platformen. Hierbij is gestreefd naar een betere, meer representatieve populatie van online platformen in Nederland. Concreet houdt dit in dat er een model is ontwikkeld waarmee websites, op basis van informatie die met webscraping is verkregen, kunnen worden geclassificeerd als online platform. Op basis van de door het model geschatte kansen, en andere (aangekoppelde) informatie uit het ABR wordt bepaald welke eenheden er in de populatie komen, en welke worden aangeschreven. Er wordt hierbij een hoge afkapwaarde gehanteerd, wat betekent dat de geïncludeerde websites met grote waarschijnlijkheid ook een online platform zijn. Met deze aanpak werd een te benaderen populatie bepaald. Het aantal geïdentificeerde online platformen is groter. Er zijn namelijk bedrijven met meer dan 1 online platform, maar er wordt gestreefd naar één enquête per adres. In tegenstelling tot 2019 is invullen van de vragenlijst in 2020 verplicht.

De platformenquête geeft informatie over zowel de transacties die via het platform gedaan worden, als de vergoeding die aan het platform betaald wordt voor het bemiddelen. Zowel de platformmarges als de transacties die bemiddeld via het platform gedaan worden, kunnen ook al in andere statistieken zitten. Dit biedt in potentie de mogelijkheid om door combinatie van bronnen een vollediger en meer consistent beeld te schetsen van het economisch belang van Nederlandse platformen. In verband met de kans op dubbeltellingen is het echter wel van belang om bij eventuele combinatie van bronnen om een totaal af te leiden, deze transacties maar bij één van beide statistieken mee te nemen.

Toepassing
De enquête richt zich specifiek op online platformen, waardoor het volgens de OESO raamwerk per definitie over digitale transacties gaat. De vragen over de herkomst van de aanbieders en afnemers van het platform identificeren daarnaast of er internationale handel plaatsvindt. Wanneer de aanbieder en afnemer zich beiden in Nederland bevinden, vindt er namelijk geen internationale handel plaats; alle geënquêteerde bemiddelingsplatformen zijn namelijk ook Nederlands (in Nederland gevestigd). Doordat de vragenlijst alleen de in Nederland gevestigde platformen meeneemt, wordt de internationale handel die plaatsvindt door een transactie mogelijk gemaakt via een buitenlands platform (zoals AliExpress, Ebay, etc.) hier niet waargenomen. Onderstaande figuur met data uit de enquête van 2019 laat zien dat het grootste deel van de Nederlandse platformen zich op Nederland richt.

Marktoriëntatie Nederlandse platformen
MarktoriëntatieNederland (%)Europa (%)Wereld (%)
66,519,614

De enquête vraagt zowel naar de wijze van bemiddelingskosten (percentage van transactie, vast bedrag of variaties daarop) en de totale waarde daarvan, als naar de totale waarde van alle transacties die via het platform bemiddeld zijn (ook als percentage van totale bedrijfsomzet). Vanuit de definitie van digitale handel voor wat betreft digitale platformen is het relevant de vergoeding voor de bemiddeling te kunnen onderscheiden van de waarde van de bemiddelde transacties zelf. In dit geval is het bijvoorbeeld zo dat als de vergoeding wordt verlangd van een verkopende partij die eveneens in Nederland gevestigd is, er geen sprake is van internationale handel voor wat betreft de platformdienst (zie figuur 2.3 in hoofdstuk 2 voor meer uitleg over de verschillende stromen bij een transactie via een platform en hoe deze al dan niet worden geclassificeerd als internationale handel).

Daarnaast geeft het platform in percentages aan waar de gebruikers van het platform vandaan komen (Nederland, enkele afzonderlijk benoemde EU landen, intra-EU of extra-EU); inzicht in het type aanbieder (consumenten; bedrijven; zzp-ers of non-profit organisaties), en soort product (goederen; diensten; informatie). Op basis van de aandelen per herkomst, type aanbieder of soort product is zo af te leiden wat de waarde van deze afzonderlijke groepen is. Combinaties van deze opdelingen kunnen daarentegen niet gemaakt worden (zoals waarde van diensten afgenomen door Nederlandse consumenten).

De enquête bevat daarnaast nog andere zaken die voor het in kaart brengen van digitale handel weliswaar niet per se relevant zijn, maar wel inzicht geven hoe dergelijke bemiddelingsplatformen functioneren. Er worden vragen gesteld over het verdienmodel, hoeveel personeel de platformen in dienst hebben, hoe algoritmen en beoordelingen in het platform geïntegreerd zijn, de investeringen, en welke gegevens het platform verzamelt over de gebruikers ervan.

De enquête wordt naar platformen verstuurd die in Nederland gevestigd zijn; we missen daardoor als gezegd een groep platforms die zich ook richten op Nederlandse aanbieders of afnemers. Niet alle grote (tech)platforms hebben hier een zetel, waardoor een (onbekend) deel van de digitale transacties met het buitenland niet meegenomen worden in deze statistiek. We hebben nu enkel zicht op de Nederlandse platformen waarvan één of géén van de aanbieders of afnemers zich in Nederland bevindt. Op deze groep buitenlandse platforms na, neemt de vragenlijst de hele populatie mee (al hoewel deze afbakening dus nog in ontwikkeling is). De enquête is dan ook geschikt voor zowel micro- als macro-onderzoek; de platforms die hier gezeteld zijn kunnen gekoppeld worden aan andere bronnen zoals het ABR voor verdiepend bedrijfseconomisch onderzoek. De digitale handel in de statistiek gaat over digitaal bestelde goederen en diensten tussen bedrijven en consumenten (B2C); bedrijven en bedrijven (B2B) of consumenten en consumenten (C2C).

3.1.4 Productiestatistiek Detailhandel

De productiestatistiek detailhandel verzamelt maandelijks en jaarlijks data over opbrengsten en kosten van bedrijven. De steekproef heeft een erg goede dekking en gedetailleerde informatie over de bedrijven in de sector detailhandel. Door de aard van de bedrijven in deze sector, zullen er voornamelijk B2C transacties in deze statistiek zitten. De bedrijven in de detailhandel verkopen voornamelijk goederen, maar kunnen ook dienstverlenende nevenactiviteiten hebben. De omzet kan dus voor een klein deel ook uit diensten komen.

Toepassing
Bij de productiestatistiek wordt er uitvraag gedaan naar het buitenlandse deel van de verkoop. Daarnaast wordt er gevraagd naar de omzet via internet. Deze twee samen geven een indicatie van digitale internationale handel voor een grote groep Nederlandse bedrijven. De PS detailhandel kan daarnaast op bedrijf gekoppeld worden aan de enquête ICT-gebruik bij bedrijven, waaruit de e-commerce omzet bekend is. De verwachte overlap tussen de steekproeven is hier groot, waardoor combinatie op bedrijfsniveau voor deze sector nog aanvullende informatie over e-commerce op zou kunnen opleveren. Voor bedrijven die in beide bronnen zitten, is daarbij erg gedetailleerde informatie beschikbaar uit beide enquêtes.

Tot slot worden in de PS Detailhandel er bedrijven onderscheiden die enkel via internet verkopen (SBI’s 47911-47919). De buitenlandse verkopen van deze bedrijven zijn daarom per definitie digitale handel (export).

3.1.5 Budgetonderzoek

Het budgetonderzoek stelt gegevens samen over de (consumptieve) bestedingen van huishoudens. Het onderzoek vindt sinds 2015 vijfjaarlijks plaats met circa 12-15 duizend huishoudens. Zij noteren gedurende vier weken alle uitgaven aan goederen en diensten van 20 euro en meer, waarvan één week ook de uitgaven van minder dan 20 euro.

De respondenten vullen per besteding in waar ze het kochten en wat voor soort winkel is. Daarbij kunnen ze aanvinken of het in het buitenland en/of online gekocht is, waarbij een combinatie van deze twee op digitale invoer duidt.

Toepassing
Er is tot op heden niets met de informatie over aankopen in het buitenland en/of via het internet gedaan. Deze componenten vergen dus nog onderzoek voor gebruik. Het totale aandeel digitale aankopen uit het buitenland is wel eens vergeleken met de statistiek aankopen consumenten bij Europese webwinkels (zie paragraaf 3.1.6). Dit aandeel bleek, zoals naar verwachting, hoger te liggen dan de aankopen bij Europese webwinkels omdat bij het budgetonderzoek ook extra-EU aankopen inbegrepen zijn.

Wel kan er sprake zijn van een zekere onderschatting omdat consumenten niet goed in kunnen schatten of een webwinkel waar ze een aankoop doen buitenlands is, waardoor er voorzichtigheid geboden is bij het gebruik van deze statistiek voor digitale handel. Consumenten denken vaker dat een webwinkel Nederlands is terwijl het buitenlands is, bijvoorbeeld doordat de webwinkel in het Nederlands beschikbaar is. De data is waarschijnlijk dus in die zin een onderschatting; wel kan het als minimum voor een macro-schatting fungeren. De onderschatting is blijkbaar wel minder groot dan de import van extra-EU webwinkels, aangezien de vergelijking met aankopen bij intra-EU webwinkels uitwees dat het totaal uit het budgetonderzoek hoger lag. Onder de aanname dat de gemaakte onderschatting constant blijft, kan het budgetonderzoek ons wel inzicht verschaffen in de ontwikkeling van digitale import door consumenten.

De statistiek bevat zowel goederen als diensten en omdat het alleen om aankopen van consumenten gaat, enkel import. Deze import kan bij bedrijven (B2C) en bij consumenten (C2C) aangekocht zijn, en ook via platforms, hetgeen niet kan worden onderscheiden in de bron.

3.1.6 Statistiek aankopen consumenten bij Europese webwinkels

Zoals eerder vermeld, is gebleken dat consumenten niet altijd goed het verschil tussen Nederlandse en buitenlandse webwinkels zien waardoor ze internationale handel onderschatten (Minges, 2016). Statistieken waarbij consumenten zelf hun digitale aankopen in het buitenland aangeven, kunnen dus een vertekend beeld geven van digitale internationale handel. Mede door digitalisering is de internationale B2C handel de afgelopen jaren snel toegenomen, waardoor betrouwbare cijfers over deze stroom van belang zijn. Daarom heeft het CBS in 2018 een nieuwe statistiek ontwikkeld over de aankopen van Nederlandse consumenten bij Europese webwinkels. Deze statistiek verbetert de bestaande cijfers al behoorlijk: voor 2016 kon de totale waarde van buitenlandse internetaankopen binnen de EU op 1,3 miljard euro worden bepaald, zo’n 6 keer hoger dan eerdere schattingen (Meertens et al., 2019). Onderstaande figuur laat de internetverkopen door EU-webwinkels aan Nederlandse consumenten per kwartaal zien.

Internetverkopen door EU-webwinkels aan Nederlandse consumenten
JaarKwartaalInternetverkopen door EU-webwinkels aan Nederlandse consumenten (mln euro)
20141151
20142177
20143168
20144197
20151202
20152234
20153210
20154245
20161235
20162302
20163253
20164329
20171308
20172362
20173317
20174373
20181343
20182422
20183381
20184464
20191404
20192506
20193460
20194559
20201480

Deze statistiek combineert verschillende databronnen om de aankopen van Nederlandse consumenten bij Europese webwinkels te bepalen. Bedrijven die vanuit andere EU-landen producten aan Nederlandse consumenten verkopen, zijn verplicht om in Nederland een btw-aangifte te doen boven een drempelwaarde van 100 duizend euro omzet in Nederland per jaar. Dit geldt alleen voor winkels in de EU, dus de statistiek heeft alleen betrekking op intra-EU digitale import. Vanuit deze lijst van Europese exporteurs die naar Nederlandse consumenten exporteren, controleert het CBS of deze bedrijven hun gerapporteerde omzet uit e‑commerce hebben behaald en een webshop hebben, waar consumenten goederen (en soms ook diensten) kunnen bestellen. Bedrijven met een hoge gerapporteerde omzetwaarde worden handmatig onderzocht. Bedrijven met een lage gerapporteerde omzetwaarde worden automatisch onderzocht met behulp van webscraping. De resulterende omzet uit verkopen aan Nederland uit de btw-aangifte vertegenwoordigt de internetaankopen van Nederlandse consumenten bij Europese webwinkels.

Toepassing
Deze statistiek is bruikbaar voor macro-schattingen van digitaal bestelde goederenimport uit Europese webwinkels en dekt daarmee een deel van het raamwerk af. Wel dient er rekening mee worden gehouden dat deze statistiek waarschijnlijk nog altijd een onderschatting is van de werkelijke aankopen bij Europese webwinkels door Nederlandse consumenten: onder de 100 duizend euro hoeven bedrijven geen aangifte te doen waardoor ze buiten het onderzoek vallen.

Aangezien de schattingen worden gemaakt vanuit de aanbodkant met gegevens over buitenlandse bedrijven waarvan geen verder informatie beschikbaar is, is deze bron niet geschikt voor micro-onderzoek.

Diensten worden niet via hetzelfde systeem aangegeven en een schatting hiervan kan dus op deze manier niet worden verkregen. Intra-EU B2C goederenexport wordt op het moment onderzocht (zie 3.3.1).

 

3.2 Mogelijke toekomstige bronnen

 

3.2.1 VENUE/DECO

Vereenvoudigde aangifte e-commerce (VENUE) is een online aangiftesysteem voor extra-EU online handel. Het gaat hierbij dus om de digitaal bestelde goederen tussen Nederland en landen buiten de EU: pakketpost die in de meeste gevallen door koeriers getransporteerd wordt. Het zijn dan ook de koeriers die de in- of uitvoeraangifte verzorgen. Hier zit meteen wel een groot nadeel van deze bron: PostNL hoeft vanwege oude regelingen haar invoeraangifte via VENUE niet openbaar te maken. De bron is door het missen van de grootste pakketvervoerder van Nederland erg incompleet. Medio 2021 wordt VENUE door een nieuw aangiftesysteem vervangen, Douane e-Commerce (DECO), waar PostNL wel bij inbegrepen wordt. VENUE bevat op dit moment wel grote koeriers als DHL en UPS.

Toepassing
Daarnaast zijn er nog twee aspecten aan VENUE die voorzichtigheid gebieden wanneer het gebruikt wordt. Ten eerste geven verzenders van bestellingen van buiten de EU vaak een onjuiste, te lage waarde van de goederen op zodat Europese (Nederlandse) consumenten geen of minder btw en invoerrechten te hoeven betalen (vrijstelling van btw als de waarde lager is dan 22 euro; vrijstelling van invoerrechten als de waarde lager is dan 150 euro). Dit zorgt mogelijk voor een onderschatting van de waarde van de digitaal bestelde goederen. Met de ingang van DECO vervalt de vrijstelling voor btw. Ten tweede is het niet altijd evident waar een pakket werkelijk vandaan komt en/of naartoe gaat: in Nederland (Rotterdam) komen veel goederen binnen die nog naar een ander EU-land vervoerd moeten worden. De adresgegevens van de ontvanger en verzender zijn bekend, waardoor mogelijk wel afgeleid zou kunnen worden of Nederland de eindbestemming is.

VENUE wordt op het moment bij het CBS gebruikt ten behoeve van onderzoek naar extra-EU internetaankopen door consumenten, waarbij ook aanvullende data afkomstig van PostNL gebruikt wordt. Om onderscheid te kunnen maken tussen binnenlandse en buitenlandse consumenten en tussen consumenten en bedrijven kunnen de VENUE-gegevens onder andere aan de basisregistratie adressen en gebouwen (BAG) en het algemeen bedrijven register (ABR) gekoppeld worden. Daarmee is VENUE, in combinatie met aanvullende bronnen, geschikt voor het afleiden van macro-cijfers vanuit het perspectief van aankopen door consumenten/huishoudens. Met de opvolger van VENUE, DECO, is vermoedelijk een verdere kwaliteitsslag gemoeid: deze bron is naar verwachting completer en accurater, met name door toevoeging van PostNL data en het vervallen van de vrijstelling van de btw. Daarmee zou deze data ook geschikt kunnen zijn voor micro-onderzoek naar aankopen van huishoudens.

Er zitten online bestellingen van zowel consumenten als bedrijven in VENUE. Importerende bedrijven kunnen via het EORI-nummer geïdentificeerd worden en mogelijk gekoppeld aan andere bronnen. Bij de export kunnen de zendingen naar bedrijven mogelijk onderscheiden worden met de BTW-nummers van de ontvanger. Echter, hierbij moet worden opgemerkt dat de online bestellingen door bedrijven die via een koerier worden bezorgd waarschijnlijk slechts een deel vertegenwoordigen van de totale import en export van goederen die digitaal worden besteld. Immers, voor een groot deel hiervan zal het vervoer verlopen via transport- en logistiekbedrijven. De B2C dekking zal in deze bron dan ook beter zijn dan de dekking van B2B transacties, waarbij de zendingen doorgaans groter zijn en waarvoor bedrijven geen koeriersbedrijven inschakelen.

3.2.2 MOSS

De BTW-aangifte van de levering van digitale diensten aan particulieren in het buitenland kan gecentraliseerd gedaan worden via de Mini One Stop Shop-regeling (MOSS) van de EU. Digitale diensten die in MOSS aangegeven kunnen worden, zijn de diensten die (geautomatiseerd) via het internet geleverd worden, telecommunicatie en omroepdiensten. Denk hierbij aan streamingsdiensten of het verlenen van toegang tot het downloaden van software. MOSS is alleen geschikt voor bedrijven die maar gevestigd zijn in één land: de multinationals zullen dit systeem dus niet kunnen gebruiken. Bovendien zijn diensten-exporterende bedrijven niet verplicht om MOSS te gebruiken, ze kunnen ook hun btw bij ieder land afzonderlijk afdragen. Door deze twee redenen is MOSS dus incompleet. Bedrijven binnen en buiten de EU kunnen gebruik maken van het systeem. Dat betekent dat we inzicht kunnen krijgen in de B2C digitale diensten die Nederlandse particulieren importeren en de B2C digitale diensten die Nederlandse bedrijven naar Europese consumenten exporteren. Het CBS beschikt op dit moment alleen nog maar over de MOSS-aangiften van Nederlandse export van bedrijven naar het buitenland; nog niet over de aangiften van buitenlandse bedrijven die betrekking hebben op export naar Nederlandse consumenten.

Toepassing
Alles bij elkaar is er binnen het CBS enkel nog maar informatie over de exportstroom van Nederlandse dienstenleveranciers naar buitenlandse consumenten. Op het moment wordt binnen het CBS onderzocht of MOSS gebruikt kan worden bij de reguliere productie van de statistiek van de internationale handel in diensten. Potentieel kan MOSS vooral voor de import een goede aanvulling zijn op de statistiek internationale handel in diensten. B2C import wordt in de IHD-statistiek namelijk niet meegenomen omdat er alleen bedrijven uitgevraagd worden; in MOSS ligt de focus juist op de consument.

3.2.3 Betaalgegevens betaalbedrijven

Het CBS ontvangt sinds de coronacrisis wekelijks data van twee betaalbedrijven, Buckaroo en Paypal. De insteek van deze leveringen was om de gevolgen van de coronacrisis op consumptieve bestedingen te identificeren; mogelijk kan deze data in de toekomst ook voor ander onderzoek gebruikt worden. De transacties waarvan de betaling door Buckaroo en Paypal wordt afgehandeld, zijn per definitie digitaal omdat deze betalingsdiensten louter online betalingen faciliteren.

Buckaroo levert betaaldata in een mix van bedrijfs- en bedrijfstakniveau aan, waarbij het nog uitgesplitst is naar bestemmings- of herkomstland. Binnen de data vallen alle transacties van het betaalbedrijf met een betaler en/of ontvanger met een Nederlandse bankrekening. De data wordt nu geaggregeerd naar een gecoördineerde bedrijfstakindeling afgestemd op de coronacrisis; de data zou mogelijk wel herverdeeld kunnen worden naar de SBI-indeling. Momenteel zijn bedrijven niet identificeerbaar in de data, waardoor er geen koppeling met andere CBS-bronnen mogelijk is.

Paypal levert momenteel gelijksoortige data als Buckaroo aan, maar zij aggregeren zelf al op een hoger niveau vóór levering aan het CBS. Er is dus mogelijk minder detail in de data voor wat betreft bedrijfstakindeling en herkomst- of bestemmingsland.

Toepassing
Deze data zouden voorlopig gebruikt kunnen worden voor macro-onderzoeken rondom digitale handel. De datasets bestaan uit de gehele klantpopulatie van de respectievelijke bedrijven; maar onduidelijk is nog hoe representatief de groep klanten van dit betaalbedrijf is. Bovendien kan de data van deze betaalbedrijven tot nog toe niet aan CBS-statistieken gekoppeld worden. Er kunnen aandelen van de mate van digitalisering voor bepaalde bedrijfstakken bepaald worden, alsook schattingen van digitale handelsrelaties met andere landen.

Iedere soort transactie kan in de data zitten: B2B; B2C en C2C. In de praktijk zullen er voornamelijk B2C transacties in zitten. Daarnaast kunnen de transacties goederen of diensten betreffen, import en export en alle actoren. Goederen- of dienstensoorten zijn vooralsnog niet te onderscheiden in de data; platforms kunnen we ook niet identificeren. Voor een macroschatting van digitale bestedingen met betaalgegevens zijn er in ieder geval bijschattingen nodig. Het gebruik van deze data vergt daarnaast nog veel ontwikkelwerk.

De huidige data geeft vooral inzicht in hoe zulke datasets gebruikt kunnen worden voor onderzoek rondom digitale handel; het CBS bespreekt ook met andere betaalbedrijven (betaalverenigingen en banken) de mogelijkheden tot het delen van betaalgegevens. In de toekomst zijn zou dit mogelijk kunnen leiden tot completere informatie om onderzoek naar digitale handel te doen. Wanneer het CBS in de toekomst betaaldata op bedrijfsniveau zou ontvangen, kan er mogelijk wel micro-onderzoek mee gedaan worden.

 

3.3 Onderzoeken naar digitale handel bij het CBS

 

3.3.1 Export door Nederlandse webwinkels

Bedrijven die vanuit andere landen producten aan Nederlandse consumenten verkopen, zijn verplicht om in Nederland btw-aangifte te doen boven een drempelwaarde van 100 duizend euro per jaar. Dit is de basis voor de statistiek over de waarde van aankopen van huishoudens bij buitenlandse webwinkels. Andersom geldt dit natuurlijk ook: Nederlandse bedrijven die hun producten aan buitenlandse consumenten verkopen, moeten daar ook aangifte voor doen. In de toekomst wordt dit aangiftesysteem, gecombineerd met informatie uit de productiestatistiek, de enquête ICT-gebruik bij bedrijven, VENUE/DECO en eventueel de statistiek internationale handel in goederen, dan ook andersom gebruikt. Onderzoekers bij het CBS proberen momenteel de goederenverkoop van Nederlandse webwinkels aan EU-consumenten te ramen, waarna het omzetniveau uitgesplitst wordt naar binnenlandse en buitenlandse omzet.

3.3.2 Modes of Supply

Naar aanleiding van een grant van Eurostat is bij de statistiek internationale handel in diensten in 2019 onderzoek gedaan naar de verschillende modes of supply (MoS). Internationale dienstenhandel kan via vier verschillende modes geleverd worden: digitale levering zonder grensoverschrijdende fysieke ontmoeting tussen aanbieder en afnemer (mode 1); de afnemer reist de grens over en neemt de dienst in het buitenland af (mode 2); de aanbieder vestigt een dochteronderneming in het buitenland en biedt daar de diensten aan (mode 3) en de aanbieder reist de grens over en biedt de diensten daar aan (mode 4).

Modes of supply MoS

Handel onder mode 1 wordt naar alle waarschijnlijkheid digitaal geleverd aangezien de aanbieder en afnemer van de dienst elkaar niet ontmoeten. Mogelijk worden deze diensten ook via de post, e-mail of telefoon geleverd; er zijn aannames nodig om te kunnen stellen dat internationale dienstenhandel onder mode 1 volledig digitaal geschiedt. Maar onder deze aannames, blijkt uit dit onderzoek dat in 2017 circa 90 procent van de internationale dienstenhandel voor Nederland via mode 1 verliep (Statistics Netherlands, 2019). Een andere interessante bevinding is dat een groter aandeel van de extra-EU transacties digitaal geleverd werd, in vergelijking met het digitale aandeel bij de intra-EU transacties. Mogelijk heeft dat te maken met de grotere afstand tussen Nederland en extra-EU landen dan tussen Nederland en intra-EU landen.

Voor dit onderzoek heeft een deel van de bedrijven uit de IHD-enquête (circa 200 bedrijven) extra vragen beantwoord over de manier waarop zij hun diensten in- en/of uitvoeren. Alleen de bedrijven met dienstensoorten waarop verschillende MoS van toepassing zouden kunnen zijn, kwamen in aanmerking voor de extra vragen. Van deze dienstensoorten is de MoS ook uitgesplitst in het genoemde rapport. Deze eerste aanzet om de verschillende MoS van internationale handel in diensten in kaart te brengen, geeft per dienstensoort een indicatie welk aandeel van de diensten digitaal geleverd wordt.

3.3.3 Export van digitale producten

In 2018 heeft de OESO in het kader van het meten van de digitale economie een lijst van met zevental belangrijke “digitized products”5) vastgesteld en daarover een vragenlijst uitgestuurd naar de nationale statistiekbureaus. Hieruit bleek dat er voor veel landen weinig mogelijkheden zijn om cijfermatige informatie over deze categorieën te geven. Naar aanleiding van deze bevinding en door middel van een grant van Eurostat, is in 2019 bij het CBS een onderzoek uitgevoerd naar de export van digitale producten (De Boer et al., 2019).

De studie probeert niet de gehele digitale export in kaart te brengen, maar de 7 zogenaamde “gedigitaliseerde” producten die ook in de OESO enquête waren geselecteerd. Van de volgende digitale producten en diensten werd voor de jaren 2010 t/m 2016 de export en waar mogelijk de omzet geschat:

  1. Platformbemiddelde accommodatiediensten
  2. Digitaal bestelde accommodatiediensten
  3. Digitaal bestelde reisdiensten
  4. Platformbemiddelde taxidiensten
  5. Database diensten
  6. Licenties van digitale database originelen
  7. Goederenexport via e-commerce kanalen

Er is een grote variëteit aan bronnen gebruikt om tot de schattingen te komen: de IHD statistiek, de productiestatistiek, Nationale Rekeningen (NR), de korte termijn statistiek omzet, de e-commerce statistiek, het algemeen bedrijven register (ABR), webscraping, omzet- en exportdata uit belastingregisters, macro-bronnen en aanvullende informatie uit jaarverslagen en van het internet. Door de verschillende bronnen aan elkaar te linken konden onder verscheidene aannames macro-schattingen gedaan worden. Ieder van de digitale producten heeft een eigen schattingsmethode op basis van de bronnen die ervoor beschikbaar zijn. Box 1 geeft een beknopte weergave van de methode per dienst; voor meer informatie wordt verwezen naar het oorspronkelijke rapport.

Box 1. Beschrijving export van geselecteerde digitale diensten

  • De export van accommodatiediensten die via platforms bemiddeld zijn, wordt geschat op basis van eerder onderzoek naar de omzet van digitale bemiddelingsplatforms in accommodatiediensten in Nederland (Hiemstra, 2017). Vanuit omzetgegevens wordt de export bepaald op basis van de ratio binnenlandse (17%) en buitenlandse (83%) gasten. Deze ratio was verkregen van het grootste accommodatie-bemiddelingsplatform Airbnb.
  • Bij de export van accommodatiediensten die digitaal bemiddeld zijn, worden de reisbureaus en reisbemiddelingsbedrijven op SBI uit het ABR geselecteerd. Vervolgens wordt hiervan de exportratio genomen (uit BTW gegevens), waarmee de omzet verdeeld wordt in binnenlandse en buitenlandse omzet. Onder de assumptie dat alle reisbemiddelingsactiviteiten voor het buitenland online uitgevoerd worden, wordt de digitale export bepaald.
  • Voor de digitaal bemiddelde reisdiensten worden de hoteldiensten, andere accommodatiediensten en gidsdiensten uit de Nationale Rekeningen geselecteerd. Vanuit drie aanvullende bronnen wordt het aandeel digitaal aangekochte reisdiensten bepaald en met de informatie uit de NR gecombineerd. Hiervoor wordt informatie gebruikt over digitaal bestelde reisgerelateerde uitgaven uit het Continue Vakantie Onderzoek (CVO). Hier zit alleen de import in (de uitgaven van Nederlandse vakantiegangers in het buitenland), waarbij aangenomen is dat dit aandeel ook voor de export geldt. Daarnaast bevatten de statistiek online aankopen van het CBS en Eurostat statistieken over het aandeel online aankopen ook informatie over digitaal bemiddelde reisdiensten. Hieruit kwam een schatting van de export van de digitaal bemiddelde reisdiensten.
  • Voor de export van platform-bemiddelde taxidiensten zijn de onderzoekers uitgegaan van het aantal gebruikers van digitale taxiplatforms in Nederland (2017) en wereldwijd (2010-2016) om een schatting van het gebruik per jaar te maken. Gecombineerd met de NR, proxies en nieuwsbronnen is de omzet van taxidiensten in Nederland bepaald. Met de bestedingen van toeristen aan taxi diensten in Nederland is de export ratio bepaald; deze combinatie levert een schatting van de export van platform-bemiddelde diensten in Nederland op.
  • Voor de export van database diensten wordt op basis van SBI een mogelijke populatie afgebakend. Van deze bedrijven wordt vervolgens de website ‘gescraped’ op bepaalde steekwoorden, waarop de uiteindelijke populatie bedrijven wordt gebaseerd. De omzet en de exportcijfers van deze bedrijven wordt vervolgens uit de BTW aangifte en het bedrijvenregister gehaald. De omzet van grote bedrijven wordt gecorrigeerd wanneer blijkt dat ze meerdere diensten verkopen naast database diensten. Door de exportratio toe te passen op de gecorrigeerde omzet wordt een schatting bepaald voor de export van database diensten.
  • De export van licenties van digitale database originelen (films, muziek, etc) wordt bepaald op basis van bedrijven die in de statistiek internationale handel in diensten registreren dat ze handelen in de relevante dienstensoorten. Door de grootste bedrijven te analyseren konden de relevante dienstensoorten eruit gehaald worden. Van de bedrijven werd de omzet en export uit het BTW register gehaald om de export van deze diensten te bepalen.
  • Voor de export van e-commerce als verkoopkanaal wordt de productiestatistiek (PS Detailhandel) gebruikt om de verkopen online en offline te bepalen van de bedrijven in de steekproef en berekend voor alle bedrijven per 3-cijferige SBI code. Vervolgens wordt de export-ratio gecombineerd met het BTW-register om de export van e-commerce te schatten.

 

3.3.4 Import van digitale producten

Er is bij het CBS ook onderzoek gedaan naar de invoer van digitale producten (Nadolinskaia & Smit, 2020). Aan de invoerzijde zijn grotere onzekerheden voor wat betreft de digitale producten; de exporterende bedrijven zijn hier niet gevestigd (anders zou er ook geen internationale handel plaatsvinden) waardoor er in de reguliere statistieken van het CBS geen informatie over deze bedrijven beschikbaar is. Vanuit verschillende bronnen hebben de onderzoekers ook schattingen van de invoer van een zestal digitale producten kunnen maken:

  1. Platformbemiddelde accommodatiediensten
  2. Digitaal bestelde accommodatiediensten
  3. Digitaal bestelde reisdiensten
  4. Platformbemiddelde taxidiensten
  5. Database diensten
  6. Goederenexport via e-commerce kanalen

Box 2. Beschrijving import van geselecteerde digitale diensten

  • De import van accommodatiediensten die via platforms bemiddeld zijn, wordt geschat op basis van cijfers van het grootste accommodatieplatform AirBnB en het vakantieonderzoek CVO. Op basis van AirBnB cijfers kan het marktaandeel van Nederlandse toeristen in het buitenland bepaald worden. Bekend is wat AirBnb rekent voor bemiddelingskosten en berekend kan worden wat Nederlandse toeristen aan een AirBnB accommodatie uitgeven (marktaandeel Nederlandse toeristen en uitgaven Nederlanders aan accommodatiediensten uit CVO).
  • Bij de import van hoteldiensten die digitaal bemiddeld worden, is wederom gekeken naar de boekingskosten als aandeel van totale uitgaven bij de bedrijven met het grootste marktaandeel, Booking.com en Expedia en is gebruik gemaakt van het CVO voor de uitgaven aan hoteldiensten door Nederlanders. Daarnaast is data van de Europese branchevereniging voor de horeca (HOTREC) gebruikt voor het aandeel platforms in het boeken van hoteldiensten in Europa. Door deze gegevens te combineren is de import van digitaal bemiddelde hoteldiensten bepaald.
  • Voor de import van platform-bemiddelde taxidiensten is informatie gebruikt van Uber, de dominante speler in deze markt. Uit gegevens van Uber blijkt hoe vaak toeristen in het buitenland deze taxidiensten gebruiken. Bij het CBS is bekend hoeveel huishoudens er zijn en hoe vaak ze op vakantie gaan. Daarnaast is wederom het CVO gebruikt voor informatie over het gebruik van taxidiensten bemiddeld door een platform van Nederlandse reizigers. Hieruit wordt het aandeel van Nederlanders dat op vakantie gaat en daar gebruik maakt van digitaal bemiddelde taxidiensten bepaald. Dit aandeel is van 2013, en wordt aan de hand van de groei van de omzet van Uber door de jaren heen naar 2016 omgezet. De opbrengsten van de taxichauffeur zijn bekend, die vermenigvuldigd met het totaal aantal ritten door Nederlanders in het buitenland tot de totale import van platform-bemiddelde taxidiensten leiden.
  • Tot de import van digitaal bemiddelde reisdiensten worden gerekend: digitale bemiddeling van de accommodatiediensten voor vakantieparken, campings, e.d., digitale bemiddeling voor autoverhuur en digitale bemiddeling voor excursies en tickets. Vanuit het CVO is over ieder van deze diensten informatie over de totale uitgaven van Nederlanders in het buitenland. Voor de excursies en tickets en voor de accommodatiediensten is de definitie in het CVO juist en kan het cijfer uit het CVO gebruikt worden. Voor de autoverhuur worden rapporten van een autoverhuurbedrijf gebruikt voor het aandeel reizigers dat een auto huurt. Uit het CVO is bekend hoe veel mensen op vakantie gaan met het vliegtuig en hoeveel dagen, vermenigvuldigd met de gemiddelde prijs voor een huurauto per dag. De auto’s worden doorgaans via dezelfde websites als de hoteldiensten bemiddeld, dus dezelfde digitale aandelen worden gebruikt.
  • Voor de import van databasediensten door bedrijven wordt de statistiek internationale handel in diensten gebruikt, voor import door consumenten zijn schattingen van de Deutsche Bank gebruikt en aangepast naar de Nederlandse bevolking. De categorieën in de vragenlijst van de IHD statistiek komen niet helemaal overeen met de definitie van database diensten. Op basis van de invulde vragenlijsten van de bedrijven met deze diensten worden per dienstensoort het aandeel database diensten bepaald. De schattingen van consumenten en bedrijven worden bij elkaar geteld voor een totaalcijfer import van database diensten.
  • Voor de import van e-commerce als verkoopkanaal is een schatting gemaakt op basis van verschillende gegevens. Uit onderzoek van Thuiswinkel.org blijkt welk aandeel van de digitaal bestelde goederen op buitenlandse websites besteld werd, en welk aandeel hiervan uit goederen bestaat. Voor de e-commerce import door bedrijven zijn aandelen digitaal besteld bekend uit de enquête ICT-gebruik bij bedrijven, en ook welk aandeel uit goederen bestaat. Onder een aantal aannames kunnen deze twee aandelen gecombineerd worden met de totale aankopen en bij elkaar opgeteld. Wat tot een totaalcijfer voor import via e-commerce kanalen leidt.

4) Het CBS heeft ook een enquête ICT-gebruik van huishoudens en personen, waarin consumenten aangeven of ze goederen en diensten via het internet gekocht hebben. Daarbij wordt de herkomst van de goederen (Nederland, intra- of extra-EU) uitgevraagd. Echter is de vraag over de herkomst van de producten niet betrouwbaar gebleken omdat consumenten dat slecht in kunnen schatten. Omdat deze vraag in de nabije toekomst ook uit de vragenlijst gaat, hebben we ervoor gekozen om deze bron buiten dit overzicht te houden.

5) In dit kader wordt de term “digitized products” gebruikt, om het verschil duidelijk te maken met digitale producten. De hier genoemde producten zijn niet per definitie digitaal (bijvoorbeeld accommodatie- en transportdiensten), maar digitalisering heeft wel de manier waarop de transacties tot stand komen beïnvloedt.

4. Slotsom stand van zaken kwantificering van digitale handel

Het CBS heeft verschillende bronnen beschikbaar met daarin stukjes van de digitale internationale handel. Dit hoofdstuk beschrijft in hoeverre het raamwerk van de OESO daarmee ingevuld kan worden, met voor ieder onderdeel een aparte paragraaf. Het raamwerk uit de inleiding is uitgeklapt in tabellen, waardoor alle combinaties van de aard van de transactie zichtbaar zijn voor wat betreft de wijze van bestellen en leveren, producten en actoren. Combinaties die praktisch niet voorkomen zijn daarbij weggelaten. Een voorbeeld hiervan is de internationale handel tussen consumenten (C2C) zonder tussenkomst van platforms. Bovendien wordt in de tabellen ook aangeduid of een combinatie geheel of maar deels door de informatie in de bron wordt afgedekt, en of de verschillende componenten van de combinatie (actoren, producten, wijze van bestellen/leveren) te onderscheiden zijn in de bron.

4.1 Digitale handel door bedrijven

Tabel 4.1.1 geeft een overzicht van alle relevante bronnen en informatie over digitale handel bij bedrijven.6) Bedrijven kunnen zowel bij de import als bij de export van digitale handel betrokken zijn. Ze importeren bijvoorbeeld (digitale) producten voor verbruik in hun productieproces of om door te verhandelen, en hun goederen en diensten, al dan niet digitaal, kunnen via digitale netwerken afgezet worden.

Aan de exportzijde is de enquête ICT-gebruik bij bedrijven (steekproef) veelomvattend voor informatie over digitale verkoop7) van het totaal aan goederen en diensten en de opdeling B2B en B2C. Ook is bekend wat het aandeel is in de totale omzet via eigen webshop of app en naar welke bestemming (EU, niet-EU).

Daarnaast bestaat er informatie over de export van diensten bij de IHD. Hier wordt niet expliciet het onderscheid tussen digitaal en niet-digitaal gemaakt. In de primaire vragenlijst (steekproef) is echter wel de uitsplitsing naar dienstensoorten beschikbaar. Voor aantal dienstensoorten zal het duidelijk zijn dat deze alleen digitaal geleverd kunnen worden (e.g. telecommunicatiediensten) of juist niet (e.g. bouwdiensten). Voor een ander deel kan dit niet meteen worden vastgesteld. Op macroniveau (en voor een kleine steekproef van bedrijven) kan echter wel het aandeel per Mode of Supply worden bepaald (zie 3.3.2). Bij aanname kan worden gesteld dat het overgrote deel van Mode 1 (waarbij de aanbieder en afnemer alleen op afstand contact met elkaar hebben) gaat om digitale handel. Opgemerkt moet worden dat een deel van de diensten deze informatie op voorhand niet beschikbaar is omdat hier andere bronnen voor worden gebruikt (reisverkeer, verzekerings- en financiële diensten). Gegevens uit MOSS kunnen in de toekomst mogelijk helpen om B2C import en export te onderscheiden, specifiek voor de diensten die digitaal geleverd worden.

Voor specifiek de detailhandel heeft de PS informatie over het verkoopkanaal (online of niet) en los daarvan het aandeel export versus binnenlandse afzet. Combinatie van deze informatie levert een schatting van de online goederenexport door die sector. Dit berust echter wel op de aanname dat het aandeel digitale export in de export gelijk is aan het aandeel digitale omzet in de totale omzet. Deze zou kunnen worden getoetst en aangescherpt aan de hand van de detailhandelsbedrijven in de ICT-enquête, waarvoor die informatie aanwezig is.

Aanvullende informatie over export van digitaal bestelde goederen is in de toekomst mogelijk ook beschikbaar uit VENUE/DECO. Het gaat hier alleen om het deel van de handel dat via koeriersdiensten wordt vervoerd (waarbij momenteel ook PostNL nog ontbreekt) en dit resulteert in een betere dekking van het B2C deel. Bovendien kan de data van betaalbedrijven ook nog meer inzicht geven in digitale handel in exporttransacties. De betaaldata die het CBS nu tot haar beschikking heeft, komt van betaalbedrijven waar bedrijven voornamelijk gebruik van maken om consumenten te laten betalen voor B2C transacties.

Aan de importzijde (B2B transacties) is informatie beschikbaar in de enquête ICT-gebruik bij bedrijven en in de IHD statistiek. In deze twee bronnen zitten aan de importzijde per definitie alleen B2B transacties. De kanttekeningen bij de IHD voor de export, gelden ook voor import. VENUE bevat ook nog B2B imports. In tegenstelling tot bij de exportcijfers kan hier met behulp van naam- en adresgegevens wel onderscheid gemaakt worden tussen bedrijven en consumenten.

4.2 Digitale handel door consumenten

Consumenten doen in toenemende mate hun aankopen digitaal, ook bij buitenlandse bedrijven en platforms. Dit leidt ertoe dat ze direct betrokken zijn bij digitale internationale handel, waarbij het voornamelijk om import gaat. De informatie die hierover beschikbaar is wordt samengevat in tabel 4.2.1. Via platforms kunnen consumenten daarnaast ook zelf exporteren; dit wordt in de volgende paragraaf verder uitgewerkt.

Over de import van digitaal bestelde goederen is informatie in verschillende bronnen beschikbaar. Voor intra-EU transacties bestaat er de statistiek aankopen consumenten bij Europese webwinkels. De basisgegevens bestaan uit BTW aangiften van buitenlandse bedrijven; mogelijkheden voor micro-onderzoek zijn daarmee beperkt. 

Informatie over de extra-EU invoertransacties zijn minder goed voorhanden. Deels is dit beschikbaar in VENUE. Het gaat hier echter alleen om goederen die via koeriersdiensten worden vervoerd. Dit betreft goederen bestemd voor zowel consumenten als bedrijven. Gegevens met betrekking tot de ontvangende partij zijn bekend, dus met aanvullend onderzoek zou kunnen worden bekeken of de goederen voor consumenten bestemd zijn. Pas met de transitie naar DECO zullen PostNL leveringen ook beschikbaar zijn.

Een schatting van de totale digitale import van goederen en diensten door consumenten (ongeacht de herkomst) is beschikbaar via het budgetonderzoek. Twee kanttekeningen zijn echter dat deze data nog niet voor dit doeleinde zijn gebruikt en dat het daarnaast aannemelijk is dat consumenten soms niet weten of een webwinkel buitenlands is. De kwaliteit van deze informatie zou kunnen worden onderzocht.

Wat betreft de diensten (digitaal besteld of geleverd), zou de B2C import beschikbaar moeten zijn in MOSS. Hiervan weten we echter dat lang niet alle bedrijven dit systeem gebruiken waardoor deze bron geen compleet beeld kan geven. Wel is bekend dat het enkel om leveringen aan consumenten gaat.

Betaaldata kunnen in de toekomst ook nog een indicatie van B2C en C2C goederenimport geven. In de betaaldata waar het CBS momenteel beschikking over heeft zitten voornamelijk B2C transacties en beslaan slechts een deel van de bestaande betaaldiensten.

4.3 Platformmarges en digitale handel bemiddeld door platformen

Digitale handel tussen consumenten (C2C) wordt steeds belangrijker, maar valt bij de meeste statistieken buiten beschouwing. C2C transacties worden bemiddeld via platformen, waardoor we ze met behulp van data over platforms beter in beeld kunnen brengen. Over digitale handel besteld via platforms is in twee verschillende bronnen informatie beschikbaar, zie tabel 4.3.1. De platformenquête bevat uitgebreide informatie over Nederlandse platformen, zoals over hun verdienmodel en kenmerken van aanbieders en afnemers. Zo wordt ook gevraagd naar de commissie die in rekening wordt gebracht bij aanbieders en aannemers (de zogeheten platformmarge). Gecombineerd met de informatie over het aandeel aanbieders en afnemers van buiten Nederland (waarmee er sprake is van internationale handel) kan dit een indicatie geven van de platformmarge voor bemiddeling van internationale digitale handel. Informatie over hoe groot de totale transacties tussen de partijen zijn is ook aanwezig, waarmee de omvang dan de internationale digitale handelsstromen die door de platforms bemiddeld worden ook kunnen worden geschat.

Er moet worden aangetekend dat bij de platform-enquête de kwaliteit en bruikbaarheid van de resultaten voor het meten van digitale handel nog moet worden vastgesteld. Voor zowel het onderscheid naar goederen en diensten als naar type afnemers en aanbieders is er bovendien alleen informatie over het zwaartepunt. Daarnaast vangen we alleen de transacties bemiddeld door Nederlandse bedrijven; er zijn andere bronnen nodig voor een inschatting van de digitale handel bemiddeld door buitenlandse platforms en de bijbehorende platformmarges. Deze transacties zitten versnipperd in verschillende bronnen, onduidelijk is hoe compleet het beeld hiermee is en of het onderscheid goed gemaakt kan worden. Tot slot verdienen platformen niet alleen op commissiebasis, maar kunnen ze ook aanvullende diensten aanbieden zoals cloud services of advertentiemogelijkheden, die ook onder digitale handel vallen als er sprake is van een buitenlandse afnemer. Hoewel de betreffende omzet uit dergelijke activiteiten wordt uitgevraagd, is er geen verdere informatie over de afnemers.

In de enquête ICT-gebruik bij bedrijven wordt gevraagd naar zowel omzet via platforms als het aandeel in de totale omzet, ongeacht of het platform zich binnen Nederland bevindt of erbuiten (export). Als aanname zou het exportaandeel bij verkoop via platformen gelijk kunnen worden gesteld aan dat bij e-commerce, maar de validiteit hiervan zou getest moeten worden.

Via de platform-enquête zal naar verwachting de komende jaren een steeds betere populatie van platformbedrijven kunnen worden afgebakend. In principe is het dan met deze afbakening mogelijk om zo goed als alle bedrijfseconomische statistieken te koppelen en daarmee aanvullende gegevens over de platforms te verkrijgen.

4.4 Gebruiksklaarheid van bronnen en statistieken voor het meten van digitale handel

 

Klaar voor gebruik
Zoals aangegeven in de bovenstaande tabellen is er enige variatie in de mate waarin de bronnen op dit moment ingezet kunnen worden voor het meten van digitale handel. Enkele bronnen zijn al gebruiksklaar voor analyse, zowel op micro- als op macroniveau. Met deze bronnen kan al een deel van het OESO-raamwerk worden gedekt. Zo is de ICT-enquête voor bedrijven al een langlopende statistiek, op basis waarvan officiële cijfers worden gepubliceerd en waarmee al microdata-onderzoeken mee uitgevoerd worden. In de meer recente jaren wordt digitale handel duidelijk geïdentificeerd in de statistiek, waarmee analyse mogelijk is. Ook de statistiek Internationale Handel in Diensten (IHD) is een bestaande bron op basis waarvan officiële statistieken worden gepubliceerd; in de nabije toekomst worden onder de nieuwe Europese verordening met betrekking tot de bedrijvenstatistieken ook de Mode of Supply (MoS) cijfers een vast onderdeel van deze statistiek. Tot slot is het budgetonderzoek ook een bestaande statistiek. Deze zou gebruikt kunnen worden voor totaalschattingen van digitale import door consumenten kunnen aangeven, al moeten deze (door beperkte kennis van consumenten) worden gezien als een ondergrens.

Experimenteel
Een aantal andere bronnen en statistieken moeten op dit moment nog als experimenteel worden gezien, in ieder geval in hoeverre deze iets zeggen over aspecten van digitale handel. Dit geldt bijvoorbeeld voor de statistiek over aankopen consumenten bij Europese webwinkels. Ook de platformenquête is nog in ontwikkeling. Uit Heerschap et al. (2019) bleek dat de enquête uit 2019 niet representatief genoeg was, en er moet onderzocht worden hoe compleet de populatie van de herziene versie in 2020 is. De digitale export in een selectie van specifieke diensten is (ten behoeve van macroschattingen voor de Nationale Rekeningen en de betalingsbalans) bovendien al onderzocht en beschreven in De Boer et al. (2019); de import in Nadolinskaia & Smit (2020). Ook deze cijfers moeten als experimenteel worden gezien.

Nog niet bruikbaar of beschikbaar
Er zijn ook enkele van de verzamelde bronnen die nog niet beschikbaar, compleet of direct geanalyseerd kunnen worden. VENUE, en dan met name de opvolger DECO, is een interessante, kansrijke bron voor digitale handel. In potentie levert het gedetailleerde informatie over een groot deel van de B2C extra-EU digitaal bestelde goederen. Op het moment is deze bron echter nog niet compleet en zijn er nog geen analyses mee gedaan. Het zal nog tijd en werk vergen om deze bron te ontwikkelen tot een gebruiksklare statistiek voor onderzoekers. VENUE/DECO en MOSS zijn bronnen die in de toekomst verdere mogelijkheden bieden op microniveau. Aan beide bronnen kunnen mogelijk bedrijven gekoppeld worden, wat interessant is voor bedrijfseconomisch onderzoek. Dit zijn bronnen die in de verdere toekomst ontwikkeld moeten worden. Met name de dekking en volledigheid van de bronnen is een aspect om in de gaten te houden: op dit moment wordt MOSS bijvoorbeeld niet gebruikt door grote bedrijven en mist VENUE een groot deel van de pakketbezorging door het ontbreken van PostNL.

De betaaldata die het CBS nu tot de beschikking heeft is mogelijk al interessant voor onderzoek naar digitale handel, maar nog in hoge mate onvolledig. Completere transactiedata zou meer inzicht verschaffen; in OESO (2019a) wordt een onderzoek beschreven over het statistisch bureau van Israël dat de digitaal bestelde aankopen door consumenten met betaaldata kan ramen. Bovendien kan daarmee de IHD statistiek verbeterd worden; er zijn nu verschillende aannames nodig om digitale handel in deze bron aan te duiden.

Tabel 4.4.1. Status van diverse bronnen met betrekking tot meten van digitale handel
Bestaande statistiekICT-gebruik bij bedrijven,
Internationale handel in diensten,
Budgetonderzoek,
ExperimenteelAankopen bij Europese webwinkels,
Platform-enquête, grant-onderzoek
digitale import en export,
Potentiële toekomstige bronVENUE/DECO, MOSS, betaal- en
transactiedata

4.5 Totale digitale import en export van goederen en diensten

Op basis van bovenstaande bronnen, hier en daar in combinatie met enkele aannames (op basis van het handboek of eigen inzicht) kunnen schattingen gedaan worden voor een flink aantal componenten van digitale handel. Voor veel analyses is de volledige uitsplitsing naar alle aspecten niet noodzakelijk. Tabellen 4.5.1 en 4.5.2 geven de informatie weer die op basis van de inventarisatie van bestaande bronnen aanwezig is over de verschillende randtotalen (producten, actoren, digitaal besteld/geleverd).

Tabel 4.5.1 Informatie over digitale export door Nederlandse bedrijven, totalen per aspect
Totaal
GoederenPS (alleen detailhandel)
DienstenIHD (digitaal geleverde diensten via MoS)
B2B
B2C
PlatformPlatform-enquête, ICT-gebruik bedrijven
BesteldICT-gebruik bedrijven
GeleverdIHD (MoS)
N.B. Per bron zijn er mogelijk aanvullende afbakeningen waarmee rekening moet worden gehouden, zie hoofdstuk 3.

De totale digitale export van bedrijven kan worden bepaald uit de enquête ICT-gebruik bedrijven. Deze informatie beslaat het deel dat e-commerce betreft; hierin ontbreekt dus alleen het deel dat offline wordt besteld maar wel online geleverd. Dit geldt ook voor de aanvullende informatie uit de PS Detailhandel, alleen voor de betreffende sector en daar betreft het alleen de goederen.

De totale digitale dienstenhandel kan bepaald worden uit de IHD. Onder de aanname dat handel onder ‘mode 1’ digitaal plaatsvindt, kan ook het aantal digitaal geleverd worden vastgesteld. Uit het MoS onderzoek weten we voor de Nederlandse handel per dienstensoort het aandeel mode 1, waarmee we een totaalcijfer voor zowel de digitale import en export van diensten kunnen bepalen.

De totale internationale handel door bedrijven die plaatsvindt via een platform kan worden bepaald vanuit de enquête ICT-gebruik bedrijven. Ook de platform-enquête biedt in principe die mogelijkheid. In het laatste geval gaat het echter wel om de stromen via Nederlandse platforms. Verder is deze vragenlijst op dit moment nog experimenteel.

De totale B2B en B2C stromen kunnen op basis van de huidige bronnen niet goed worden onderscheiden. Wel biedt de platform-enquête in principe nog de mogelijkheid om de platform-marges te bepalen voor bemiddeling door Nederlandse platforms (i.e. export van platform-diensten). Tot slot biedt de platform-enquête als enige potentiële bron ook de mogelijkheid om, in ruwe zin, iets over de export van consumenten via platforms te zeggen.

Aan de importkant kunnen we binnen de bestaande bronnen zowel bedrijven als consumenten onderscheiden, zie tabel 4.5.2. Het totaal aan (digitaal bestelde) goederen volgt uit de (experimentele) statistiek voor aankopen door consumenten bij Europese webwinkels.

Voor bedrijven is er een compleet beeld van het B2B deel van de import door middel van e-commerce uit de enquête ICT-gebruik bij bedrijven. Het deel dat via Nederlandse platforms verloopt, kan mogelijk worden bepaald aan de hand van de platform-enquête; dit geldt ook voor buitenlandse aankopen door consumenten via een Nederlandse platform.

Het totaal aan digitaal bestelde producten is voor bedrijven gelijk aan het hierboven genoemde B2B-deel: per definitie gaat om digitaal bestelde producten (e-commerce) en voor zover bedrijven niet direct van consumenten zullen importeren gaat het ook per definitie om B2B. Het totaal aan online bestelde producten bij buitenlandse webwinkels is onderdeel van het budgetonderzoek (behoudens misclassificaties door de respondenten). De informatie over goederenimport bij Europese webwinkels zijn daarbij ook per definitie digitaal besteld.

Tot slot noemt het handboek ook de internationale handel in ICT-goederen en –diensten als onderdeel van digitale handel. Voor zover het betreffende detailniveau beschikbaar is in de IHG en IHD, kan hiervan een compleet beeld gegeven worden, door deze afbakeningen in de betreffende statistieken uit te lichten. UNCTAD (2015) presenteert een afbakening van de ICT-diensten en door ICT-ondersteunde diensten op basis van bestaande product- en industrieclassificaties (CPC, EBOPS en ISIC); de uitdaging hierbij is dat de indelingen niet volledig op elkaar aansluiten en het detailniveau hier en daar niet genoeg is om bepaalde relevante of juist niet-relevante elementen te kunnen meenemen dan wel uitsluiten. Dit geldt natuurlijk ook voor de internationale handel van specifieke bedrijfstakken die onderdeel uitmaken van de ICT sector (bestaande uit zowel de ICT-maakindustrie als de aanbieders van digitale diensten).8)

6) In deze tabel wordt buiten beschouwing gelaten of de handel wel of niet via een platform plaatsvindt. Informatie over platformhandel wordt verderop apart besproken. B2C import gaat om import van Nederlandse consumenten, deze worden bij tabel 4.2.1 besproken.
7) In deze context worden digitale verkoop ook wel online verkopen of e-sales genoemd. Omgekeerd bij inkopen gaat het om online inkopen of e-purchases ofwel e-procurement. Het geheel aan online handel (verkopen plus inkopen) wordt e-commerce genoemd.
8) ICT sector in NACE Rev.2 (3-digit niveau): ICT industrie: 261 + 262 + 263 + 264 + 268, ICT diensten: 465 + 582 + 61 + 62 + 631 + 951, zie https://ec.europa.eu/eurostat/cache/metadata/en/isoc_se_esms.htm en de OECD Guide to Measuring the Information Society 2011.

5. Conclusie en vervolgstappen

Digitale internationale handel is een complex thema. Er zijn veel combinaties van factoren mogelijk die een transactie tot digitale handel maken: wanneer een goed of dienst digitaal besteld en/of geleverd wordt door een bedrijf of consument in het buitenland of vanuit het buitenland, en/of via een digitaal bemiddelingsplatform. Onder invloed van globalisering en digitalisering kunnen de actoren in toenemende mate en in verschillende rollen deel uitmaken van digitale handel. Zo kunnen consumenten eenvoudig zelf goederen uit het buitenland bestellen; kunnen ze diensten leveren via platformen of hun goederen (al dan niet tweedehands) of diensten naar het buitenland verkopen. Bedrijven hebben een grotere directe afzetmarkt in het buitenland, maar krijgen ook te maken met toenemende concurrentie van andere bedrijven èn consumenten. Bovendien hebben een aantal platformen relatief veel macht in bepaalde marktsegmenten, waar ze via algoritmen vraag en aanbod van goederen, diensten en arbeid bij elkaar brengen.

In de reguliere internationale handel statistieken van het CBS, internationale handel in goederen (IHG) en internationale handel in diensten (IHD), wordt beperkt onderscheid gemaakt tussen digitale handel en niet-digitale handel. Zo is bij de goederen wel ICT hardware te onderscheiden, maar niet de andere besproken dimensies om digitaal te kunnen onderscheiden. Bij de diensten kunnen telecommunicatiediensten worden onderscheiden en bij aanvullend onderzoek naar de Mode of Supply, wordt Mode 1 onderscheiden waarbij het voornamelijk om digitale handel gaat. Wel heeft het CBS de afgelopen jaren enkele andere statistieken ontwikkeld om delen van de digitale economie te brengen, waaronder de vernieuwde vragen in de ICT-enquête voor bedrijven, de platformenquête en de statistiek aankopen consumenten bij Europese webwinkels. Hierbij wordt echter niet altijd het onderscheid gemaakt tussen internationale en binnenlandse handel. Het CBS heeft dus wel data over digitale handel, maar het huidige beeld is versnipperd en er is een gebrek aan een totaaloverzicht.

Voor de afbakening van wat digitale handel omvat, zijn we in deze inventarisatie uitgegaan van het raamwerk ontwikkeld door de OESO (OESO, 2019a; in samenwerking met WTO en IMF). Met bovenstaande bronnenoverzicht hebben we nu in kaart wat we bij het CBS aan data hebben, waar het verzameld is, welke aspecten van digitale handel per bron worden beschreven en hoe we deze data kunnen gaan gebruiken. In de volgende afsluitende paragrafen beschrijven we de mogelijkheden voor verder onderzoek en dataverzameling.

5.1 Onderzoeks- en beleidstoepassingen bronnen digitale handel

Digitalisering kan als een katalysator voor internationale handel werken, maar er zijn ook punten van aandacht en zorg die deze ontwikkeling met zich mee brengt. Het is daarom van belang om digitale handel beter in beeld te krijgen en ook verder te onderzoeken waarin digitale handel verschilt van traditionele handel en wat bijvoorbeeld de mogelijke determinanten en effecten op bedrijfsprestaties en -dynamiek zijn. Onze inventarisatie biedt een aantal aanknopingspunten die hieronder worden beschreven.

5.1.1 Ramingen digitale handel en invulling OESO raamwerk

De in dit rapport beschreven bronnen beschrijven ieder een stukje van de puzzel die digitale handel is. In paragraaf 3.4 is beschreven hoe de beschikbare informatie kan worden ingezet voor het bepalen van digitale handel door bedrijven, consumenten of via platforms. Het beeld dat hieruit naar voren komt is dat dat op basis van de bestaande bronnen vaak mogelijk is, maar dat er hier en daar rekening mee moet worden gehouden dat een bron niet per se helemaal volledig is: in termen van bijvoorbeeld de populatie (bijvoorbeeld alleen bedrijven vanaf een bepaalde grootte of een bepaalde bedrijfstak), in termen van de aspecten van digitale handel (bijvoorbeeld alleen B2C), of andere kenmerken (bijvoorbeeld alleen intra- of extra-EU handel, alleen goederen of juist diensten, etc.). Daarnaast is het niet altijd mogelijk om alle aspecten van digitale handel te onderscheiden. Hoewel dit beperkingen op kan leveren voor het beantwoorden van bepaalde specifieke onderzoeksvragen, is het goed om op te merken dat het lang niet altijd nodig is om volledige informatie of het volledig detail te hebben. Zo is het heel goed mogelijk om onderzoek te doen naar de bepalende factoren en de impact van digitale export door bedrijven, ook al kunnen we geen onderscheid maken naar B2B en B2C en weten we niet welk deel digitaal wordt verhandeld.

Voor ramingen van de verschillende onderdelen van digitale handel in Nederland kunnen alle bronnen gecombineerd worden, enerzijds om de cijfers op te bouwen en anderzijds om die cijfers te controleren. Hoewel het beeld op sommige punten nog incompleet zal zijn, zou er in de toekomst bekeken kunnen worden hoe de bronnen geïntegreerd kunnen worden voor het geven van een consistent en compleet beeld van en het afleiden van macro-schattingen voor de gehele digitale handel en bijbehorende opsplitsingen, zoals nu het voorstel is namens de OESO om satellietrekeningen met aanbod- en gebruikstabellen op te zetten voor de digitale economie, waaronder de digitale handel (Mitchell, 2020).9)

5.1.2 Digitale handelaren: profielschetsen, portfolio en prestaties

Naast statistische ramingen van de verschillende digitale import- en exportstromen, kunnen de bronnen ook gebruikt worden voor verdiepend onderzoek naar digitale handel. Uit bronnen als de enquête ICT-gebruik bij bedrijven weten we welke bedrijven aan grensoverschrijdende e-commerce doen.10) Met behulp van andere gegevens binnen die enquête kan worden gekeken of er een verband bestaat tussen digitale handel en de toepassing van digitalisering binnen een bedrijf. Dit biedt inzicht in hoe digitale handel gestimuleerd kan worden via de adoptie van nieuwe technologieën.

Om verder te kunnen focussen op de bedrijven die zich bezighouden met digitale handel, of juist de groep die het nog niet lukt, is het nuttig om een profielschets te maken van deze groepen. Door middel van koppeling met bedrijfskenmerken kan verder worden onderzocht wat voor soort bedrijf het is dat digitaal handelt en hoe deze verschillen van andere bedrijven, bijvoorbeeld in termen van bedrijfsgrootte (mkb versus grootbedrijf), leeftijd of buitenlands zeggenschap. Een dergelijke profielschets kan ook voor bedrijven die bepaalde digitale diensten in- of uitvoeren (op basis van de IHD).

Daarnaast kan gekeken worden naar de aard van de handelsstromen: gaat het bij digitale handel bijvoorbeeld vaker om incidentele export of import? Gaat het mogelijk vaker om verder weg gelegen welke partnerlanden? Welke producten worden doorgaans digitaal verhandeld? Wellicht is het beginnen met digitale handel makkelijker dan traditionele handel, waardoor bedrijven korter na oprichting kunnen gaan exporteren, of op basis van meer producten naar meer bestemmingen over langere afstand? Vervangt digitale handel daarmee deels de traditionele handel? Deze laatste vraag hangt ook samen met de verdienstelijking van de industrie, waar bedrijven de traditionele fysieke producten steeds meer combineren met diensten, zoals onderhoud, monitoring en consultancy.

Tot slot hangt het succes van digitalisering ook af van complementaire factoren, zoals vaardigheden en capaciteit om nieuwe technologische mogelijkheden toe te passen. Succesvolle bedrijven in het digitale tijdperk combineren adoptie van nieuwe technologieën met toegang tot wereldmarkten, waarmee handelsbeleid moet worden gezien in de context van een breder beleidsspectrum.

5.1.3 Digitalisering en handelspolitiek

Diensten spelen een cruciale rol bij het mogelijk maken van digitale handelstransacties, dus het wegnemen van belemmeringen voor de handel in diensten is cruciaal voor openheid van de markt in het digitale tijdperk. De belemmeringen voor digitaal ondersteunde diensten, die de ruggengraat vormen van digitale handelstransacties, lijken toe te nemen. Tegelijkertijd zijn de grenzen tussen online en offline activiteiten en tussen goederen en diensten vervaagd, wat gevolgen heeft voor bestaande beleidskaders (zoals GATT en GATS; Lesher en Tscheke, 2019). Regels zijn soms achterhaald of niet altijd afgestemd op nieuwe ontwikkelingen (Burri, 2020), of er kan onduidelijkheid zijn over de toepassing ervan. Sommige landen maken ook in toenemende mate gebruik van dataregulering om de binnenlandse capaciteit in digitaal intensieve sectoren te helpen ontwikkelen, als een vorm van digitaal industriebeleid. Beperkingen op gegevensstromen kunnen gevolgen hebben voor de handel, bijvoorbeeld wanneer ze de verplaatsing van gegevens beïnvloeden die cruciaal zijn voor de coördinatie van GVC's of voor het mkb om handel te drijven. Het gaat hier dus om het vinden van een evenwicht tussen zaken als privacy en veiligheid van de consument, en de voordelen van vrije gegevensstromen voor digitale handel.

Bestaand onderzoek naar deze belemmeringen en de interactie met handelsverdragen laat zien dat digitale connectiviteit belangrijk is voor internationale handel, vooral voor de export van meer geavanceerde industriële producten en digitaal leverbare diensten, en dat dit effect wordt versterkt door onderlinge handelsovereenkomsten (Casalini en López González, 2019). In deze context heeft de OESO ook de Digital Trade in Services Restrictiveness Index (DTSRI) ontwikkeld (Ferencz, 2019).

Een laatste aspect is de relatie tussen digitalisering en de fragmentering van internationale waardeketens. Door onder andere toenemende digitalisering is het makkelijker geworden om bepaalde bedrijfsonderdelen te outsourcen naar het buitenland. Ook hier is sprake van een interactie tussen handelsbeleid en andere beleidsgebieden zoals bijvoorbeeld rond werkgelegenheid.

5.1.4 Consumenten

Vanuit het perspectief van de consument bestaan er toenemende zorgen dat bij aankopen via buitenlandse webwinkels en platforms er geen garantie is van rechtsbescherming en dat producten niet noodzakelijkerwijs voldoen aan kwaliteitseisen van de EU rondom veiligheid, gezondheid en milieu. Dit is m.n. een zorg wat betreft China. Daarnaast zijn er zorgen rond concurrentie – omzeilen van importtarieven – en controle op arbeidsomstandigheden (MVO), zie bijvoorbeeld Van den Bosch en Bos (te verschijnen). Vanuit die optiek is het interessant om de mogelijkheden om de import vanuit China verder in beeld te brengen te onderzoeken, bijvoorbeeld met behulp van de bestaande data in de opgavesystemen van VENUE/DECO.

5.2 Suggesties voor verdere dataverzameling

Naast een overzicht van wat we al zouden kunnen met de bestaande bronnen, hebben we door deze bronneninventarisatie ook al scherper wat we nog missen in het raamwerk. Dat brengt ons op een aantal suggesties voor verdere dataverzameling op basis van bestaande bronnen.

  • Completere betaaldata (bijvoorbeeld van banken of betaaldiensten) zou kunnen helpen voor een beter beeld van de B2B, B2C en C2C transacties. Zie bijvoorbeeld OESO (2019b, in samenwerking met BBVA), waarin creditcard transactiedata wordt gebruikt om grensoverschrijdende e-commerce en de determinanten hiervan vast te stellen. Dit type gegevens kan mogelijk ook helpen om ook kleinere transacties waar te nemen (die bijvoorbeeld niet boven de ondergrens in belastingregisters uitkomen, ook wel de minimis handel genoemd) zoals kleine C2C transacties of aankopen van of via apps.
  • Waar mogelijk en relevant zou in de uitvraag onderscheid gemaakt kunnen worden naar digitaal besteld en digitaal geleverd, met name bij diensten. De meeste diensten kunnen digitaal geleverd worden, maar het is onduidelijk in hoeverre dat ook gebeurd. Goederen kunnen niet digitaal geleverd worden dus daar is het onderscheid duidelijk. Binnen het Mode of Supply onderzoek zal al een stap in die richting worden gemaakt. Dit is onder andere relevant in de lopende discussie over belastingafdrachten van aanbieders van digitale diensten: bij goederen wordt BTW betaald in land van verkoop, bij diensten is dat op dit moment niet noodzakelijkerwijs het geval. Afhankelijk van het type dienst en van waar de afnemer en aanbieder zich bevinden, wordt de BTW betaald in het land van verkoop of land van afname.
  • Er zijn veel mogelijkheden voor onderzoek naar digitale handel door middel van big data, die ook onderzocht moeten worden. Private big data bronnen zoals van banken en betaalbedrijven kunnen reguliere vragenlijsten aanvullen, bijvoorbeeld voor wat betreft de herkomst van goederen. Consumenten en bedrijven weten niet altijd of de door hen bestelde goederen uit het buitenland afkomstig zijn, en de tussenkomst van platforms kan dat nog moeilijker maken. In betaaldata is juist heel goed te identificeren of transacties grensoverschrijdend zijn. Big data die openbaar te verkrijgen is, zoals middels webscraping van internetsites, kan daarnaast bijvoorbeeld inzicht geven in de hoeveelheid webshops die zich richten op de Nederlandse markt met een Nederlandstalige website, en in welke sectoren de webshops gericht op Nederland zich bevinden.
  • Er is meer informatie gewenst over buitenlandse platforms en webwinkels. Op grond van EU-regelgeving moet een online platform de consument informeren of de aanbieder een bedrijf of particulier betreft; als deze gegevens ook voor statistische doeleinden beschikbaar kunnen worden gemaakt dan kan dit mogelijk bruikbare informatie zijn voor het onderscheiden van B2B en B2C transacties via niet-Europese platforms.
  • De dienstenindeling van de IHD (BPM6) laat momenteel niet toe om digitale diensten volledig te onderscheiden. Ook over de import van digitale diensten consumenten (wat steeds vaker voorkomt door opkomst van bijvoorbeeld streaming en persoonlijk gebruik van clouddiensten) is weinig bekend. Onderzocht zou kunnen worden of binnen de IHD specifieke digitale diensten beter kunnen worden onderscheiden. In de enquête ICT gebruik bij bedrijven zou er naast de kwalitatieve informatie beschikbaar over het gebruik van clouddiensten, ook kwantitatieve informatie gevraagd kunnen worden en bovendien naar de herkomst van de aanbieder, hoewel over het algemeen dit door respondenten als lastige vragen wordt ervaren. Tot slot zou bekeken kunnen worden of uitgaven aan bijvoorbeeld streaming- en clouddiensten binnen het budgetonderzoek opgenomen kunnen worden en of daar op een zinvolle manier onderscheid kan worden gemaakt naar binnenlandse en buitenlandse aanbieders.

9) Het CBS voert momenteel een grant-onderzoek uit met als doel een deel van deze digitale aanbod- en gebruiktabellen te vullen.

10) Voor de detailhandel is hierover ook informatie uit de Productiestatistieken.

6. Referenties

Boer, A. de, Kruijf, R. de & Rossum, M. van (2019). Recording of cross-border transactions related to digitized products and services. Experimental Study. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

Bosch, A. van den & Bos, M. (te verschijnen). EU-eisen niet gewaarborgd bij import via webwinkels. ESB: Amsterdam.

Burri, M. (2020). How Should the WTO Respond to the Data-driven Economy? Centre for International Governance Innovation: Waterloo, Canada.

Casalini, F. & López González, F. (2019). Trade and Cross-Border Data Flows, OECD Trade Policy Papers 220, OECD Publishing: Paris.

Cernat (2015). Trade rules and technological change: The case for mode 5 services. Geraadpleegd op 21 december 2020.

Ferencz, J. (2019-01-23), The OECD Digital Services Trade Restrictiveness Index, OECD Trade Policy Papers, No. 221, OECD Publishing: Paris.

Heerschap, N., Klijs, B. & Ortega-Azurduy, S. (2020). Meer zicht op online platformen in Nederland: monitor online platformen. Paper. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

Hiemstra, L. (2017). Measuring challenges of the sharing economy: the case of Airbnb. Statistics Netherlands: Den Haag/Heerlen/Bonaire. Paper presented at OECD Working Party on National Accounts.

Lesher, M. & Tscheke, J. (2019). Unpacking e-commerce: The rise of new business models. Geraadpleegd op 22 december 2020.

López González, J. & Jouanjean, M. (2017). Digital Trade : Developing a Framework for Analysis”, OECD Trade Policy Papers, no. 205. OECD Publishing: Paris.

Marel, E. van der (2020). Globalization Isn’t in Decline: It’s Changing. ECIPE Policy Brief, No. 6/2020. ECIPE: Brussels.

Meertens, Q. (2018). Cross-border E‑commerce, in: ICT, Kennis en Economie. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

Meertens, Q., Diks, C., van den Herik, H. & Takes, F. (2019). A data-driven supply-side approach for estimating cross-border internet purchases within the European Union. Journal of the Royal Statistical Society. Series A: Statistics in Society.

Mitchell, J. (2020). Guidelines for Supply-Use tables for the Digital Economy. SDD/CSSP/WPNA(2019)1/REV1. Prepared for the meeting of the Informal Advisory Group on Measuring GDP in a Digitalised Economy, July 1-2, 2019. OECD Publishing: Paris.

Nadolinskaia, O. & Smit, R. (2020). Imports of Digitized Products. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

OESO (2019a). Handbook on Measuring Digital Trade. OECD, WTO and IMF. OECD Publishing: Paris.

OESO (2019b). BBVA Big Data on Online Credit Card Transactions: The Patterns of Domestic and Cross-Border E-commerce. OECD Digital Economy Papers, no. 278 March 2019. OECD Publishing: Paris.

Smit, R. & Wong, K.F. (2017). Ontwikkeling microdata 2012-2016. Internationale Handel in diensten. Rapport. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

Statistics Canada (2020). Canada’s services exports through the lens of digital trade. Latest Developments in the Canadian Economic Accounts, no. 130605-X.

Statistics Netherlands (2019). Dutch approach of measuring modes of supply (MoS) in ITSS. Statistics Netherlands: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

UNCTAD (2015). International Trade in ICT Services and ICT-enabled services: Proposed Indicators from the Partnership on Measuring ICT for Development. UNCTAD Technical Notes on ITC for Development, no. 3.

UNCTAD (2016). In Search of Cross-border E-commerce Trade Data. UNCTAD Technical Notes on ICT for Development no. 6.

Bijlage I Dienstensoorten, in BPM6-indeling

SA DIENSTEN VERBONDEN AAN BE- EN VERWERKING VAN GOEDEREN
SB ONDERHOUD EN REPARATIE

VERVOERSDIENSTEN Zeevaart
SC11 Passagiersvervoer
SC12 Vrachtvervoer
SC13 Vervoersondersteunende diensten
Luchtvaart
SC21 Passagiersvervoer
SC22 Vrachtvervoer
SC23 Vervoersondersteunende diensten
SC3A Ruimtevaart
Spoorvervoer
SC3B1 Passagiersvervoer
SC3B2 Vrachtvervoer
SC3B3 Vervoersondersteunende diensten
Wegvervoer
SC3C1 Passagiersvervoer
SC3C2 Vrachtvervoer
SC3C3 Vervoersondersteunende diensten

Binnenvaart
SC3D1 Passagiersvervoer
SC3D2 Vrachtvervoer
SC3D3 Vervoersondersteunende diensten
Vervoer per pijplijn en transport van elektriciteit
SC3E Vervoer per pijplijn
SC3F Transport van elektriciteit
SC3G Overige vervoersondersteunende diensten
SC4 Post- en koeriersdiensten

BOUWDIENSTEN
SE1 Bouwdiensten in het buitenland door ingezetenen
SE2 Bouwdiensten in Nederland door niet-ingezetenen

VERZEKERINGEN: PREMIES EN UITKERINGEN
Levensverzekeringen
SF11Y Premies
SF11Z Uitkeringen
Vrachtverzekeringen
SF12Y Premies
SF12Z Uitkeringen
Andere directe verzekeringen
SF13Y Premies
SF13Z Uitkeringen
Herverzekeringen
SF2Y Premies
SF2Z Uitkeringen
Pensioenverzekeringen
SF41Y Premies
SF41Z Uitkeringen
SF3 Ondersteunende diensten voor verzekeringen

FINANCIËLE DIENSTEN
SG1 Financiële diensten (expliciet in rekening gebracht)

FRANCHISES EN HANDELSMERKEN
NPC Franchises en handelsmerken: aan- en verkoop van eigendomsrechten
SH13 Franchises en handelsmerken: vergoedingen voor licenties op reproductie en/of distributie
SH12 Franchises en handelsmerken: vergoedingen voor gebruikslicenties

TELECOMMUNICATIE, COMPUTER- EN INFORMATIEDIENSTEN
SI1 Telecommunicatiediensten
SI2X Computerdiensten, exclusief eigendomsrechten
SI21Z Computer software originelen: aan- en verkoop van eigendomsrechten
SH3 Computer software originelen: vergoedingen voor licenties op reproductie en/of distributie
SI21Y Computer software originelen: vergoedingen voor gebruikslicenties
Informatiediensten
SI31 Diensten van persbureaus
SI32 Overige informatiediensten

RESEARCH AND DEVELOPMENT
SJ111 R&D: het verrichten van speur- en ontwikkelingswerk
SJ12 R&D: technische test- en analysediensten ten behoeve van octrooien
SJ112 R&D: aan- en verkoop van eigendomsrechten op R&D
SH22 R&D: vergoedingen voor licenties op reproductie en/of distributie van R&D
SH21 R&D: vergoedingen voor gebruikslicenties op resultaten van R&D

PROFESSIONELE EN MANAGEMENTADVIESDIENSTEN
SJ211 Juridische diensten
SJ212 Accounting, auditing, boekhouding en belastingadvies
SJ213 Zakelijk advies, managementadvies en public relations
SJ22 Adverteren, marktonderzoek en opiniepeilingen

TECHNISCHE, AAN DE HANDEL VERBONDEN EN ANDERE ZAKELIJKE DIENSTEN
SJ311 Architectendiensten
SJ312 Ingenieursdiensten
SJ313 Wetenschappelijke en andere technische diensten
SJ321 Afvalverwerking en milieudiensten
SJ322 Aan de landbouw, bosbouw en visserij verbonden diensten
SJ323 Aan de mijnbouw, olie- en gaswinning verbonden diensten
SJ33 Operationele leasing
SJ34 Aan de handel verbonden diensten
SJ35 Andere niet elders genoemde zakelijke diensten

PERSOONLIJKE, CULTURELE EN RECREATIEVE DIENSTEN
SK1X Audiovisuele, artistieke en daaraan verbonden diensten, exclusief eigendomsrechten
SK11Z Aan- en verkoop van eigendomsrechten op audiovisuele en artistieke originelen
SH4 Vergoedingen voor licenties op reproductie en/of distributie van audiovisuele, artistieke en gerelateerde producten
SK11Y Vergoedingen voor gebruikslicenties op audiovisuele en artistieke producten
SK21 Aan gezondheidszorg verbonden diensten
SK22 Aan onderwijs verbonden diensten
SK23 Aan erfgoed en recreatie verbonden diensten
SK24 Overige persoonlijke diensten

TRANSITO- EN ENTREPOTHANDEL
GTX Transitohandel: aan- en verkoop van goederen
GEX Entrepothandel: aan- en verkoop van goederen