Auteur: Michael Polder en Janneke Rooyakkers
Grensoverschrijdende digitale handel: welke informatie is er beschikbaar?

3. Bronnenbeschrijving

Voor iedere verschijningsvorm van digitale handel in het raamwerk van de OESO bekijken we in deze paragraaf welke bronnen beschikbaar zijn. Tabel 3.1 geeft een overzicht. De genoemde bronnen zullen in dit hoofdstuk één voor één worden besproken. We maken hier een extra uitsplitsing naar import en export omdat sommige bronnen maar over één van beide stromen data bevatten. 

Binnen de verschillende bronnen wordt niet noodzakelijkerwijs een uitsplitsing gemaakt naar de verschillende aspecten van digitale handel. Zo is de aard van de transactie niet altijd duidelijk: het onderscheid tussen digitaal bestellen, digitaal leveren of beide wordt niet door iedere bron gemaakt. Ook is niet altijd duidelijk of het product wel of niet via een digitaal bemiddelingsplatform besteld is. We beschikken grofweg over twee soorten bronnen: de bronnen die internationale handel in kaart brengen en daarbij de digitale component niet noodzakelijkerwijs goed onderscheiden, en we hebben bronnen rondom digitalisering die niet altijd goed onderscheiden of er sprake is van internationale of binnenlandse handel.

Tabel 3.1 geeft per bron aan welke aspecten van digitale handel worden afgedekt. Daarbij is ook aangegeven of een bron wel of geen onderscheid maakt in een bepaald aspect. Zo betekent “B2C + B2B” dat zowel B2C als B2B worden gedekt door de cijfers, maar dat het onderscheid ertussen niet kan worden gemaakt. In het geval van “B2C; B2B” is dat wel het geval. Daarnaast worden enkele relevante kenmerken van de bron zelf aangegeven. Deze tabel is de basis voor de verdere bespreking van de bronnen in dit hoofdstuk.

In de volgende paragraaf behandelen we bestaande en meer experimentele statistieken. Vervolgens zullen in paragraaf 3.2 ook potentiële, toekomstige bronnen worden beschreven. In paragraaf 3.3 wordt een korte weergave gegeven van CBS onderzoek naar digitale handel. Tot slot vat paragraaf 3.4 de bevindingen samen en laat zien welke aspecten van digitale handel op dit moment al dan niet kunnen gekwantificeerd.

 

3.1 Bestaande bronnen en statistieken

 

3.1.1 Internationale handel in diensten

De statistiek internationale handel in diensten (IHD) publiceert cijfers over de invoer en uitvoer van diensten door bedrijven die in Nederland gevestigd zijn en over de uitgaven van Nederlandse reizigers in het buitenland en van buitenlandse reizigers in Nederland. Het CBS benadert ieder kwartaal bedrijven met het verzoek gegevens over de in- en uitvoer van diensten te leveren. Een aantal ondernemingen die belangrijk zijn voor de IHD cijfers wordt integraal waargenomen, van de andere bedrijven met dienstenhandel wordt een steekproef uitgevraagd. Voor de steekproef worden ruim 5000 bedrijven gevraagd gegevens aan het CBS leveren over hun in- en uitvoer van diensten; circa 600 ondernemingen met grote in- en uitvoerwaarden voor diensten en een steekproef van zo’n 5 duizend kleinere bedrijven vullen op kwartaalbasis een gedetailleerde vragenlijst in. Bedrijven hebben grote kans om meerdere jaren op rij in de steekproef te zitten. Voor de bedrijven in de steekproef kunnen ook dienstensoorten onderscheiden worden.

Naast de eigen vragenlijst maakt het CBS gebruik van aanvullende databronnen. Voor de cijfers wordt gebruik gemaakt van het Continue Vakantie Onderzoek van NBTC-NIPO research en de Statistiek Logies en Accommodaties voor het internationaal reisverkeer; NUFFIC en Zorg Instituut Nederland voor onderwijs- en zorggerelateerd reisverkeer; buying en selling spreads en FISIM voor financiële diensten; gegevens van de Nederlandsche Bank over internationaal dienstenverkeer van Bijzonder Financiële Instellingen; de Nationale Rekeningen voor internationale verzekeringsdiensten en gegevens over internationale organisaties, buitenlandse ambassades en douane- en landbouwheffingen voor de internationale overheidsdiensten. Op basis van de steekproef gecombineerd met de aanvullende bronnen komen de cijfers over internationale handel in diensten tot stand, die elk kwartaal op Statline worden gepubliceerd.

Voor het microdatabestand worden vier verschillende bronnen gecombineerd (Smit & Wong, 2017). Het gaat hierbij om BTW-data; ICP-data; de internationale handel in goederen statistiek en de steekproef van IHD. Hierin zit, bij benadering, de hele populatie dienstenhandelaars. Vanuit deze microdata kan vastgesteld worden welke bedrijven in diensten handelen; of ze deze in- of uitvoeren, en waarheen. Daarmee kan voor de handel met de EU, per bedrijf de waarde en herkomst/bestemmingsland worden vastgesteld. Dienstensoorten kunnen echter niet onderscheiden worden vanuit dit bestand.

Toepassing
In de vragenlijst aan bedrijven wordt niet expliciet gevraagd of een dienst digitaal besteld en/of geleverd is, dit kan in de IHD-statistiek dus ook niet worden onderscheiden. Door de aard van veel diensten kunnen we er echter wel vanuit gaan dat een groot deel van de dienstensoorten ook daadwerkelijk digitaal geleverd wordt. De methode op basis van deze aanname is al door verschillende landen uitgeprobeerd en vergeleken met directe uitvraag naar de wijze van levering (zie Statistics Canada, 2020; OESO, 2019a). Ook in Nederland is hiernaar onderzoek gedaan, zie ook paragraaf 3.3.2 voor het Modes of Supply onderzoek.

In annex 4.a en 4.b van het OESO handboek (OESO, 2019a) zijn lijsten opgenomen van de dienstensoorten die mogelijk digitaal geleverd worden. De OESO stelt dat, wanneer het tegendeel niet bewezen kan worden, aangenomen kan worden dat de diensten uit deze lijst die onder mode 1 binnengekomen zijn, ook digitaal geleverd zijn. Deze dienstensoorten zijn echter alleen beschikbaar in de CPC 2.1 (Central Product Classification) indeling en EBOPS 2010 indeling, en deze indelingen zijn niet goed te converteren naar de BPM6 indeling van de IHD statistiek omdat ze andere dienstensoorten samentellen. Bovendien hebben ze een hogere mate van detaillering dan de BPM6 indeling gebruikt.

IHD microdata heeft een representatieve steekproef over de import en export van diensten, waarbij de cijfers vanaf 2014 over verschillende verslagperiodes met elkaar vergeleken kunnen worden. De data zijn op kwartaalbasis beschikbaar. Zie bijlage I voor de dienstensoorten die in de steekproef uitgevraagd worden. Dit is ook het niveau waarop de macro-cijfers beschikbaar zijn. Door het gebruik van een vragenlijst aan bedrijven als belangrijkste bron zitten er voornamelijk B2C en B2B transacties in IHD. C2C transacties worden niet waargenomen.

Bij de statistiek internationale handel in diensten werd in het verleden niet altijd gebruik gemaakt van dezelfde bedrijfs-identificerende variabelen zoals het Algemeen Bedrijvenregister (ABR) die gebruikt. Hierdoor kunnen niet alle observaties gekoppeld worden aan het ABR voor bedrijfseconomisch onderzoek met microdata. Vanaf 2020 worden zowel in IHD als in het ABR dezelfde bedrijfs-identificerende variabelen gebruikt, waardoor onderzoek met microdata in de toekomst completer zal zijn.

3.1.2 Enquête ICT-gebruik bij bedrijven4)

De enquête ICT-gebruik bedrijven meet jaarlijks gegevens over de mate van automatisering van, en de toepassing van informatie- en communicatietechnologie (ICT) bij bedrijven in Nederland. Er wordt onder andere gevraagd naar het computer- en internetgebruik, in- en verkoop via elektronische netwerken, software en ICT-applicaties. Jaarlijks zitten circa 11 duizend bedrijven in de representatieve steekproef. Door de snelheid van de ontwikkelingen in het onderwerp van het onderzoek veranderen delen van de opzet en volgorde van de vragenlijst jaarlijks; sommige variabelen zijn hierdoor moeilijk door de tijd heen te volgen. De figuur hieronder over de afzetmarkt voor de verkoop via websites van bedrijven met minimaal 10 werkzame personen is gebaseerd op deze enquête.

Afzetmarkt voor verkoop via website, 2018
 Klanten in Nederland (%)Klanten in andere EU-landen (%)Klanten in landen buiten de EU (%)
661914
Bron: ICT, kennis en economie (2020)

Toepassing
De enquête van 2019 bevat variabelen die digitale in- en uitvoer door bedrijven kunnen identificeren. Er is informatie over het aandeel e-commerce (de ver- of inkoop via een website, app of via bedrijfscommunicatie met EDI), in de totale omzet of inkoop van een bedrijf. Deze digitale component wordt vervolgens opgesplitst naar bestemming of herkomst: Nederland, EU of niet-EU. Daarnaast vraagt de enquête naar de verkoop van het bedrijf via een website (ofwel hun eigen website ofwel een website van een ander bedrijf; een platform), en over de internetomzet via platforms. Van de verkoop via platforms weten we niet wat de bestemming van de afzet is, maar we weten de internetomzet via platforms en het aandeel van de totale e-commerce omzet per bestemming. Samen geeft dat mogelijk een indicatie van de bestemming (binnenland/buitenland) van digitale handel via platforms. Op macroniveau kunnen we uit de platformenquête ook informatie over de platformomzet naar bestemming combineren met de data over platforms uit de enquête ICT-gebruik bij bedrijven.

De enquête kan zowel voor micro- als macro-onderzoeksdoeleinden gebruikt worden. De steekproef is representatief voor het Nederlandse bedrijfsleven, en de afzonderlijke bedrijven in de steekproef kunnen (via het ABR) gekoppeld worden aan andere statistieken voor microdata-onderzoek. De statistiek wordt al voor verschillende doeleinden gebruikt, waardoor er weinig ontwikkelwerk nodig is voor gebruik. Bovendien is de statistiek veelomvattend met zowel goederen als diensten; import als export en B2C als B2B. Er wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen goederen en diensten en tussen B2C en B2B; wel tussen import en export. Daarnaast identificeert de statistiek enkel digitaal bestelde goederen en diensten (e-commerce). Van deze bestelde diensten weten we niet of deze ook digitaal geleverd worden (voor goederen geldt dat ze per definitie niet digitaal geleverd kunnen worden). Mogelijk dat hiervan nog wel een inschatting kan worden gemaakt, door te kijken naar de economische activiteit van een bedrijf (aan de hand van de classificatie in de standaard bedrijfsindeling); op basis van het MoS onderzoek (zie paragraaf 3.3.2) weten we hoe dienstensoorten geleverd worden.

3.1.3 Platformenquête

In 2019 heeft het CBS voor het eerst een vragenlijst uitgestuurd naar online platforms die in Nederland gevestigd zijn om meer informatie te vergaren over de omvang en activiteiten van platforms. In de monitor ‘Online Platformen’ worden de resultaten van de eerste enquête besproken (Heerschap et al., 2020). De vragenlijst is gestuurd naar een populatie van potentiële online platformen die in Nederland gevestigd zijn. Deze populatie was samengesteld door bestaande deelpopulaties samen te voegen en deze aan te vullen met eenheden die met behulp van text-mining in het ABR werden geïdentificeerd. De respons op de enquête was relatief laag en een deel van de respondenten gaf aan geen online platform te zijn. Het nadeel van de lage respons en het gebruik van deelpopulaties is dat de resultaten mogelijk niet representatief zijn voor de gehele populatie van online platformen. In 2020 stuurt het CBS wederom een vragenlijst uit naar online platformen. Hierbij is gestreefd naar een betere, meer representatieve populatie van online platformen in Nederland. Concreet houdt dit in dat er een model is ontwikkeld waarmee websites, op basis van informatie die met webscraping is verkregen, kunnen worden geclassificeerd als online platform. Op basis van de door het model geschatte kansen, en andere (aangekoppelde) informatie uit het ABR wordt bepaald welke eenheden er in de populatie komen, en welke worden aangeschreven. Er wordt hierbij een hoge afkapwaarde gehanteerd, wat betekent dat de geïncludeerde websites met grote waarschijnlijkheid ook een online platform zijn. Met deze aanpak werd een te benaderen populatie bepaald. Het aantal geïdentificeerde online platformen is groter. Er zijn namelijk bedrijven met meer dan 1 online platform, maar er wordt gestreefd naar één enquête per adres. In tegenstelling tot 2019 is invullen van de vragenlijst in 2020 verplicht.

De platformenquête geeft informatie over zowel de transacties die via het platform gedaan worden, als de vergoeding die aan het platform betaald wordt voor het bemiddelen. Zowel de platformmarges als de transacties die bemiddeld via het platform gedaan worden, kunnen ook al in andere statistieken zitten. Dit biedt in potentie de mogelijkheid om door combinatie van bronnen een vollediger en meer consistent beeld te schetsen van het economisch belang van Nederlandse platformen. In verband met de kans op dubbeltellingen is het echter wel van belang om bij eventuele combinatie van bronnen om een totaal af te leiden, deze transacties maar bij één van beide statistieken mee te nemen.

Toepassing
De enquête richt zich specifiek op online platformen, waardoor het volgens de OESO raamwerk per definitie over digitale transacties gaat. De vragen over de herkomst van de aanbieders en afnemers van het platform identificeren daarnaast of er internationale handel plaatsvindt. Wanneer de aanbieder en afnemer zich beiden in Nederland bevinden, vindt er namelijk geen internationale handel plaats; alle geënquêteerde bemiddelingsplatformen zijn namelijk ook Nederlands (in Nederland gevestigd). Doordat de vragenlijst alleen de in Nederland gevestigde platformen meeneemt, wordt de internationale handel die plaatsvindt door een transactie mogelijk gemaakt via een buitenlands platform (zoals AliExpress, Ebay, etc.) hier niet waargenomen. Onderstaande figuur met data uit de enquête van 2019 laat zien dat het grootste deel van de Nederlandse platformen zich op Nederland richt.

Marktoriëntatie Nederlandse platformen
MarktoriëntatieNederland (%)Europa (%)Wereld (%)
66,519,614

De enquête vraagt zowel naar de wijze van bemiddelingskosten (percentage van transactie, vast bedrag of variaties daarop) en de totale waarde daarvan, als naar de totale waarde van alle transacties die via het platform bemiddeld zijn (ook als percentage van totale bedrijfsomzet). Vanuit de definitie van digitale handel voor wat betreft digitale platformen is het relevant de vergoeding voor de bemiddeling te kunnen onderscheiden van de waarde van de bemiddelde transacties zelf. In dit geval is het bijvoorbeeld zo dat als de vergoeding wordt verlangd van een verkopende partij die eveneens in Nederland gevestigd is, er geen sprake is van internationale handel voor wat betreft de platformdienst (zie figuur 2.3 in hoofdstuk 2 voor meer uitleg over de verschillende stromen bij een transactie via een platform en hoe deze al dan niet worden geclassificeerd als internationale handel).

Daarnaast geeft het platform in percentages aan waar de gebruikers van het platform vandaan komen (Nederland, enkele afzonderlijk benoemde EU landen, intra-EU of extra-EU); inzicht in het type aanbieder (consumenten; bedrijven; zzp-ers of non-profit organisaties), en soort product (goederen; diensten; informatie). Op basis van de aandelen per herkomst, type aanbieder of soort product is zo af te leiden wat de waarde van deze afzonderlijke groepen is. Combinaties van deze opdelingen kunnen daarentegen niet gemaakt worden (zoals waarde van diensten afgenomen door Nederlandse consumenten).

De enquête bevat daarnaast nog andere zaken die voor het in kaart brengen van digitale handel weliswaar niet per se relevant zijn, maar wel inzicht geven hoe dergelijke bemiddelingsplatformen functioneren. Er worden vragen gesteld over het verdienmodel, hoeveel personeel de platformen in dienst hebben, hoe algoritmen en beoordelingen in het platform geïntegreerd zijn, de investeringen, en welke gegevens het platform verzamelt over de gebruikers ervan.

De enquête wordt naar platformen verstuurd die in Nederland gevestigd zijn; we missen daardoor als gezegd een groep platforms die zich ook richten op Nederlandse aanbieders of afnemers. Niet alle grote (tech)platforms hebben hier een zetel, waardoor een (onbekend) deel van de digitale transacties met het buitenland niet meegenomen worden in deze statistiek. We hebben nu enkel zicht op de Nederlandse platformen waarvan één of géén van de aanbieders of afnemers zich in Nederland bevindt. Op deze groep buitenlandse platforms na, neemt de vragenlijst de hele populatie mee (al hoewel deze afbakening dus nog in ontwikkeling is). De enquête is dan ook geschikt voor zowel micro- als macro-onderzoek; de platforms die hier gezeteld zijn kunnen gekoppeld worden aan andere bronnen zoals het ABR voor verdiepend bedrijfseconomisch onderzoek. De digitale handel in de statistiek gaat over digitaal bestelde goederen en diensten tussen bedrijven en consumenten (B2C); bedrijven en bedrijven (B2B) of consumenten en consumenten (C2C).

3.1.4 Productiestatistiek Detailhandel

De productiestatistiek detailhandel verzamelt maandelijks en jaarlijks data over opbrengsten en kosten van bedrijven. De steekproef heeft een erg goede dekking en gedetailleerde informatie over de bedrijven in de sector detailhandel. Door de aard van de bedrijven in deze sector, zullen er voornamelijk B2C transacties in deze statistiek zitten. De bedrijven in de detailhandel verkopen voornamelijk goederen, maar kunnen ook dienstverlenende nevenactiviteiten hebben. De omzet kan dus voor een klein deel ook uit diensten komen.

Toepassing
Bij de productiestatistiek wordt er uitvraag gedaan naar het buitenlandse deel van de verkoop. Daarnaast wordt er gevraagd naar de omzet via internet. Deze twee samen geven een indicatie van digitale internationale handel voor een grote groep Nederlandse bedrijven. De PS detailhandel kan daarnaast op bedrijf gekoppeld worden aan de enquête ICT-gebruik bij bedrijven, waaruit de e-commerce omzet bekend is. De verwachte overlap tussen de steekproeven is hier groot, waardoor combinatie op bedrijfsniveau voor deze sector nog aanvullende informatie over e-commerce op zou kunnen opleveren. Voor bedrijven die in beide bronnen zitten, is daarbij erg gedetailleerde informatie beschikbaar uit beide enquêtes.

Tot slot worden in de PS Detailhandel er bedrijven onderscheiden die enkel via internet verkopen (SBI’s 47911-47919). De buitenlandse verkopen van deze bedrijven zijn daarom per definitie digitale handel (export).

3.1.5 Budgetonderzoek

Het budgetonderzoek stelt gegevens samen over de (consumptieve) bestedingen van huishoudens. Het onderzoek vindt sinds 2015 vijfjaarlijks plaats met circa 12-15 duizend huishoudens. Zij noteren gedurende vier weken alle uitgaven aan goederen en diensten van 20 euro en meer, waarvan één week ook de uitgaven van minder dan 20 euro.

De respondenten vullen per besteding in waar ze het kochten en wat voor soort winkel is. Daarbij kunnen ze aanvinken of het in het buitenland en/of online gekocht is, waarbij een combinatie van deze twee op digitale invoer duidt.

Toepassing
Er is tot op heden niets met de informatie over aankopen in het buitenland en/of via het internet gedaan. Deze componenten vergen dus nog onderzoek voor gebruik. Het totale aandeel digitale aankopen uit het buitenland is wel eens vergeleken met de statistiek aankopen consumenten bij Europese webwinkels (zie paragraaf 3.1.6). Dit aandeel bleek, zoals naar verwachting, hoger te liggen dan de aankopen bij Europese webwinkels omdat bij het budgetonderzoek ook extra-EU aankopen inbegrepen zijn.

Wel kan er sprake zijn van een zekere onderschatting omdat consumenten niet goed in kunnen schatten of een webwinkel waar ze een aankoop doen buitenlands is, waardoor er voorzichtigheid geboden is bij het gebruik van deze statistiek voor digitale handel. Consumenten denken vaker dat een webwinkel Nederlands is terwijl het buitenlands is, bijvoorbeeld doordat de webwinkel in het Nederlands beschikbaar is. De data is waarschijnlijk dus in die zin een onderschatting; wel kan het als minimum voor een macro-schatting fungeren. De onderschatting is blijkbaar wel minder groot dan de import van extra-EU webwinkels, aangezien de vergelijking met aankopen bij intra-EU webwinkels uitwees dat het totaal uit het budgetonderzoek hoger lag. Onder de aanname dat de gemaakte onderschatting constant blijft, kan het budgetonderzoek ons wel inzicht verschaffen in de ontwikkeling van digitale import door consumenten.

De statistiek bevat zowel goederen als diensten en omdat het alleen om aankopen van consumenten gaat, enkel import. Deze import kan bij bedrijven (B2C) en bij consumenten (C2C) aangekocht zijn, en ook via platforms, hetgeen niet kan worden onderscheiden in de bron.

3.1.6 Statistiek aankopen consumenten bij Europese webwinkels

Zoals eerder vermeld, is gebleken dat consumenten niet altijd goed het verschil tussen Nederlandse en buitenlandse webwinkels zien waardoor ze internationale handel onderschatten (Minges, 2016). Statistieken waarbij consumenten zelf hun digitale aankopen in het buitenland aangeven, kunnen dus een vertekend beeld geven van digitale internationale handel. Mede door digitalisering is de internationale B2C handel de afgelopen jaren snel toegenomen, waardoor betrouwbare cijfers over deze stroom van belang zijn. Daarom heeft het CBS in 2018 een nieuwe statistiek ontwikkeld over de aankopen van Nederlandse consumenten bij Europese webwinkels. Deze statistiek verbetert de bestaande cijfers al behoorlijk: voor 2016 kon de totale waarde van buitenlandse internetaankopen binnen de EU op 1,3 miljard euro worden bepaald, zo’n 6 keer hoger dan eerdere schattingen (Meertens et al., 2019). Onderstaande figuur laat de internetverkopen door EU-webwinkels aan Nederlandse consumenten per kwartaal zien.

Internetverkopen door EU-webwinkels aan Nederlandse consumenten
JaarKwartaalInternetverkopen door EU-webwinkels aan Nederlandse consumenten (mln euro)
20141151
20142177
20143168
20144197
20151202
20152234
20153210
20154245
20161235
20162302
20163253
20164329
20171308
20172362
20173317
20174373
20181343
20182422
20183381
20184464
20191404
20192506
20193460
20194559
20201480

Deze statistiek combineert verschillende databronnen om de aankopen van Nederlandse consumenten bij Europese webwinkels te bepalen. Bedrijven die vanuit andere EU-landen producten aan Nederlandse consumenten verkopen, zijn verplicht om in Nederland een btw-aangifte te doen boven een drempelwaarde van 100 duizend euro omzet in Nederland per jaar. Dit geldt alleen voor winkels in de EU, dus de statistiek heeft alleen betrekking op intra-EU digitale import. Vanuit deze lijst van Europese exporteurs die naar Nederlandse consumenten exporteren, controleert het CBS of deze bedrijven hun gerapporteerde omzet uit e‑commerce hebben behaald en een webshop hebben, waar consumenten goederen (en soms ook diensten) kunnen bestellen. Bedrijven met een hoge gerapporteerde omzetwaarde worden handmatig onderzocht. Bedrijven met een lage gerapporteerde omzetwaarde worden automatisch onderzocht met behulp van webscraping. De resulterende omzet uit verkopen aan Nederland uit de btw-aangifte vertegenwoordigt de internetaankopen van Nederlandse consumenten bij Europese webwinkels.

Toepassing
Deze statistiek is bruikbaar voor macro-schattingen van digitaal bestelde goederenimport uit Europese webwinkels en dekt daarmee een deel van het raamwerk af. Wel dient er rekening mee worden gehouden dat deze statistiek waarschijnlijk nog altijd een onderschatting is van de werkelijke aankopen bij Europese webwinkels door Nederlandse consumenten: onder de 100 duizend euro hoeven bedrijven geen aangifte te doen waardoor ze buiten het onderzoek vallen.

Aangezien de schattingen worden gemaakt vanuit de aanbodkant met gegevens over buitenlandse bedrijven waarvan geen verder informatie beschikbaar is, is deze bron niet geschikt voor micro-onderzoek.

Diensten worden niet via hetzelfde systeem aangegeven en een schatting hiervan kan dus op deze manier niet worden verkregen. Intra-EU B2C goederenexport wordt op het moment onderzocht (zie 3.3.1).

 

3.2 Mogelijke toekomstige bronnen

 

3.2.1 VENUE/DECO

Vereenvoudigde aangifte e-commerce (VENUE) is een online aangiftesysteem voor extra-EU online handel. Het gaat hierbij dus om de digitaal bestelde goederen tussen Nederland en landen buiten de EU: pakketpost die in de meeste gevallen door koeriers getransporteerd wordt. Het zijn dan ook de koeriers die de in- of uitvoeraangifte verzorgen. Hier zit meteen wel een groot nadeel van deze bron: PostNL hoeft vanwege oude regelingen haar invoeraangifte via VENUE niet openbaar te maken. De bron is door het missen van de grootste pakketvervoerder van Nederland erg incompleet. Medio 2021 wordt VENUE door een nieuw aangiftesysteem vervangen, Douane e-Commerce (DECO), waar PostNL wel bij inbegrepen wordt. VENUE bevat op dit moment wel grote koeriers als DHL en UPS.

Toepassing
Daarnaast zijn er nog twee aspecten aan VENUE die voorzichtigheid gebieden wanneer het gebruikt wordt. Ten eerste geven verzenders van bestellingen van buiten de EU vaak een onjuiste, te lage waarde van de goederen op zodat Europese (Nederlandse) consumenten geen of minder btw en invoerrechten te hoeven betalen (vrijstelling van btw als de waarde lager is dan 22 euro; vrijstelling van invoerrechten als de waarde lager is dan 150 euro). Dit zorgt mogelijk voor een onderschatting van de waarde van de digitaal bestelde goederen. Met de ingang van DECO vervalt de vrijstelling voor btw. Ten tweede is het niet altijd evident waar een pakket werkelijk vandaan komt en/of naartoe gaat: in Nederland (Rotterdam) komen veel goederen binnen die nog naar een ander EU-land vervoerd moeten worden. De adresgegevens van de ontvanger en verzender zijn bekend, waardoor mogelijk wel afgeleid zou kunnen worden of Nederland de eindbestemming is.

VENUE wordt op het moment bij het CBS gebruikt ten behoeve van onderzoek naar extra-EU internetaankopen door consumenten, waarbij ook aanvullende data afkomstig van PostNL gebruikt wordt. Om onderscheid te kunnen maken tussen binnenlandse en buitenlandse consumenten en tussen consumenten en bedrijven kunnen de VENUE-gegevens onder andere aan de basisregistratie adressen en gebouwen (BAG) en het algemeen bedrijven register (ABR) gekoppeld worden. Daarmee is VENUE, in combinatie met aanvullende bronnen, geschikt voor het afleiden van macro-cijfers vanuit het perspectief van aankopen door consumenten/huishoudens. Met de opvolger van VENUE, DECO, is vermoedelijk een verdere kwaliteitsslag gemoeid: deze bron is naar verwachting completer en accurater, met name door toevoeging van PostNL data en het vervallen van de vrijstelling van de btw. Daarmee zou deze data ook geschikt kunnen zijn voor micro-onderzoek naar aankopen van huishoudens.

Er zitten online bestellingen van zowel consumenten als bedrijven in VENUE. Importerende bedrijven kunnen via het EORI-nummer geïdentificeerd worden en mogelijk gekoppeld aan andere bronnen. Bij de export kunnen de zendingen naar bedrijven mogelijk onderscheiden worden met de BTW-nummers van de ontvanger. Echter, hierbij moet worden opgemerkt dat de online bestellingen door bedrijven die via een koerier worden bezorgd waarschijnlijk slechts een deel vertegenwoordigen van de totale import en export van goederen die digitaal worden besteld. Immers, voor een groot deel hiervan zal het vervoer verlopen via transport- en logistiekbedrijven. De B2C dekking zal in deze bron dan ook beter zijn dan de dekking van B2B transacties, waarbij de zendingen doorgaans groter zijn en waarvoor bedrijven geen koeriersbedrijven inschakelen.

3.2.2 MOSS

De BTW-aangifte van de levering van digitale diensten aan particulieren in het buitenland kan gecentraliseerd gedaan worden via de Mini One Stop Shop-regeling (MOSS) van de EU. Digitale diensten die in MOSS aangegeven kunnen worden, zijn de diensten die (geautomatiseerd) via het internet geleverd worden, telecommunicatie en omroepdiensten. Denk hierbij aan streamingsdiensten of het verlenen van toegang tot het downloaden van software. MOSS is alleen geschikt voor bedrijven die maar gevestigd zijn in één land: de multinationals zullen dit systeem dus niet kunnen gebruiken. Bovendien zijn diensten-exporterende bedrijven niet verplicht om MOSS te gebruiken, ze kunnen ook hun btw bij ieder land afzonderlijk afdragen. Door deze twee redenen is MOSS dus incompleet. Bedrijven binnen en buiten de EU kunnen gebruik maken van het systeem. Dat betekent dat we inzicht kunnen krijgen in de B2C digitale diensten die Nederlandse particulieren importeren en de B2C digitale diensten die Nederlandse bedrijven naar Europese consumenten exporteren. Het CBS beschikt op dit moment alleen nog maar over de MOSS-aangiften van Nederlandse export van bedrijven naar het buitenland; nog niet over de aangiften van buitenlandse bedrijven die betrekking hebben op export naar Nederlandse consumenten.

Toepassing
Alles bij elkaar is er binnen het CBS enkel nog maar informatie over de exportstroom van Nederlandse dienstenleveranciers naar buitenlandse consumenten. Op het moment wordt binnen het CBS onderzocht of MOSS gebruikt kan worden bij de reguliere productie van de statistiek van de internationale handel in diensten. Potentieel kan MOSS vooral voor de import een goede aanvulling zijn op de statistiek internationale handel in diensten. B2C import wordt in de IHD-statistiek namelijk niet meegenomen omdat er alleen bedrijven uitgevraagd worden; in MOSS ligt de focus juist op de consument.

3.2.3 Betaalgegevens betaalbedrijven

Het CBS ontvangt sinds de coronacrisis wekelijks data van twee betaalbedrijven, Buckaroo en Paypal. De insteek van deze leveringen was om de gevolgen van de coronacrisis op consumptieve bestedingen te identificeren; mogelijk kan deze data in de toekomst ook voor ander onderzoek gebruikt worden. De transacties waarvan de betaling door Buckaroo en Paypal wordt afgehandeld, zijn per definitie digitaal omdat deze betalingsdiensten louter online betalingen faciliteren.

Buckaroo levert betaaldata in een mix van bedrijfs- en bedrijfstakniveau aan, waarbij het nog uitgesplitst is naar bestemmings- of herkomstland. Binnen de data vallen alle transacties van het betaalbedrijf met een betaler en/of ontvanger met een Nederlandse bankrekening. De data wordt nu geaggregeerd naar een gecoördineerde bedrijfstakindeling afgestemd op de coronacrisis; de data zou mogelijk wel herverdeeld kunnen worden naar de SBI-indeling. Momenteel zijn bedrijven niet identificeerbaar in de data, waardoor er geen koppeling met andere CBS-bronnen mogelijk is.

Paypal levert momenteel gelijksoortige data als Buckaroo aan, maar zij aggregeren zelf al op een hoger niveau vóór levering aan het CBS. Er is dus mogelijk minder detail in de data voor wat betreft bedrijfstakindeling en herkomst- of bestemmingsland.

Toepassing
Deze data zouden voorlopig gebruikt kunnen worden voor macro-onderzoeken rondom digitale handel. De datasets bestaan uit de gehele klantpopulatie van de respectievelijke bedrijven; maar onduidelijk is nog hoe representatief de groep klanten van dit betaalbedrijf is. Bovendien kan de data van deze betaalbedrijven tot nog toe niet aan CBS-statistieken gekoppeld worden. Er kunnen aandelen van de mate van digitalisering voor bepaalde bedrijfstakken bepaald worden, alsook schattingen van digitale handelsrelaties met andere landen.

Iedere soort transactie kan in de data zitten: B2B; B2C en C2C. In de praktijk zullen er voornamelijk B2C transacties in zitten. Daarnaast kunnen de transacties goederen of diensten betreffen, import en export en alle actoren. Goederen- of dienstensoorten zijn vooralsnog niet te onderscheiden in de data; platforms kunnen we ook niet identificeren. Voor een macroschatting van digitale bestedingen met betaalgegevens zijn er in ieder geval bijschattingen nodig. Het gebruik van deze data vergt daarnaast nog veel ontwikkelwerk.

De huidige data geeft vooral inzicht in hoe zulke datasets gebruikt kunnen worden voor onderzoek rondom digitale handel; het CBS bespreekt ook met andere betaalbedrijven (betaalverenigingen en banken) de mogelijkheden tot het delen van betaalgegevens. In de toekomst zijn zou dit mogelijk kunnen leiden tot completere informatie om onderzoek naar digitale handel te doen. Wanneer het CBS in de toekomst betaaldata op bedrijfsniveau zou ontvangen, kan er mogelijk wel micro-onderzoek mee gedaan worden.

 

3.3 Onderzoeken naar digitale handel bij het CBS

 

3.3.1 Export door Nederlandse webwinkels

Bedrijven die vanuit andere landen producten aan Nederlandse consumenten verkopen, zijn verplicht om in Nederland btw-aangifte te doen boven een drempelwaarde van 100 duizend euro per jaar. Dit is de basis voor de statistiek over de waarde van aankopen van huishoudens bij buitenlandse webwinkels. Andersom geldt dit natuurlijk ook: Nederlandse bedrijven die hun producten aan buitenlandse consumenten verkopen, moeten daar ook aangifte voor doen. In de toekomst wordt dit aangiftesysteem, gecombineerd met informatie uit de productiestatistiek, de enquête ICT-gebruik bij bedrijven, VENUE/DECO en eventueel de statistiek internationale handel in goederen, dan ook andersom gebruikt. Onderzoekers bij het CBS proberen momenteel de goederenverkoop van Nederlandse webwinkels aan EU-consumenten te ramen, waarna het omzetniveau uitgesplitst wordt naar binnenlandse en buitenlandse omzet.

3.3.2 Modes of Supply

Naar aanleiding van een grant van Eurostat is bij de statistiek internationale handel in diensten in 2019 onderzoek gedaan naar de verschillende modes of supply (MoS). Internationale dienstenhandel kan via vier verschillende modes geleverd worden: digitale levering zonder grensoverschrijdende fysieke ontmoeting tussen aanbieder en afnemer (mode 1); de afnemer reist de grens over en neemt de dienst in het buitenland af (mode 2); de aanbieder vestigt een dochteronderneming in het buitenland en biedt daar de diensten aan (mode 3) en de aanbieder reist de grens over en biedt de diensten daar aan (mode 4).

Modes of supply MoS

Handel onder mode 1 wordt naar alle waarschijnlijkheid digitaal geleverd aangezien de aanbieder en afnemer van de dienst elkaar niet ontmoeten. Mogelijk worden deze diensten ook via de post, e-mail of telefoon geleverd; er zijn aannames nodig om te kunnen stellen dat internationale dienstenhandel onder mode 1 volledig digitaal geschiedt. Maar onder deze aannames, blijkt uit dit onderzoek dat in 2017 circa 90 procent van de internationale dienstenhandel voor Nederland via mode 1 verliep (Statistics Netherlands, 2019). Een andere interessante bevinding is dat een groter aandeel van de extra-EU transacties digitaal geleverd werd, in vergelijking met het digitale aandeel bij de intra-EU transacties. Mogelijk heeft dat te maken met de grotere afstand tussen Nederland en extra-EU landen dan tussen Nederland en intra-EU landen.

Voor dit onderzoek heeft een deel van de bedrijven uit de IHD-enquête (circa 200 bedrijven) extra vragen beantwoord over de manier waarop zij hun diensten in- en/of uitvoeren. Alleen de bedrijven met dienstensoorten waarop verschillende MoS van toepassing zouden kunnen zijn, kwamen in aanmerking voor de extra vragen. Van deze dienstensoorten is de MoS ook uitgesplitst in het genoemde rapport. Deze eerste aanzet om de verschillende MoS van internationale handel in diensten in kaart te brengen, geeft per dienstensoort een indicatie welk aandeel van de diensten digitaal geleverd wordt.

3.3.3 Export van digitale producten

In 2018 heeft de OESO in het kader van het meten van de digitale economie een lijst van met zevental belangrijke “digitized products”5) vastgesteld en daarover een vragenlijst uitgestuurd naar de nationale statistiekbureaus. Hieruit bleek dat er voor veel landen weinig mogelijkheden zijn om cijfermatige informatie over deze categorieën te geven. Naar aanleiding van deze bevinding en door middel van een grant van Eurostat, is in 2019 bij het CBS een onderzoek uitgevoerd naar de export van digitale producten (De Boer et al., 2019).

De studie probeert niet de gehele digitale export in kaart te brengen, maar de 7 zogenaamde “gedigitaliseerde” producten die ook in de OESO enquête waren geselecteerd. Van de volgende digitale producten en diensten werd voor de jaren 2010 t/m 2016 de export en waar mogelijk de omzet geschat:

  1. Platformbemiddelde accommodatiediensten
  2. Digitaal bestelde accommodatiediensten
  3. Digitaal bestelde reisdiensten
  4. Platformbemiddelde taxidiensten
  5. Database diensten
  6. Licenties van digitale database originelen
  7. Goederenexport via e-commerce kanalen

Er is een grote variëteit aan bronnen gebruikt om tot de schattingen te komen: de IHD statistiek, de productiestatistiek, Nationale Rekeningen (NR), de korte termijn statistiek omzet, de e-commerce statistiek, het algemeen bedrijven register (ABR), webscraping, omzet- en exportdata uit belastingregisters, macro-bronnen en aanvullende informatie uit jaarverslagen en van het internet. Door de verschillende bronnen aan elkaar te linken konden onder verscheidene aannames macro-schattingen gedaan worden. Ieder van de digitale producten heeft een eigen schattingsmethode op basis van de bronnen die ervoor beschikbaar zijn. Box 1 geeft een beknopte weergave van de methode per dienst; voor meer informatie wordt verwezen naar het oorspronkelijke rapport.

Box 1. Beschrijving export van geselecteerde digitale diensten

  • De export van accommodatiediensten die via platforms bemiddeld zijn, wordt geschat op basis van eerder onderzoek naar de omzet van digitale bemiddelingsplatforms in accommodatiediensten in Nederland (Hiemstra, 2017). Vanuit omzetgegevens wordt de export bepaald op basis van de ratio binnenlandse (17%) en buitenlandse (83%) gasten. Deze ratio was verkregen van het grootste accommodatie-bemiddelingsplatform Airbnb.
  • Bij de export van accommodatiediensten die digitaal bemiddeld zijn, worden de reisbureaus en reisbemiddelingsbedrijven op SBI uit het ABR geselecteerd. Vervolgens wordt hiervan de exportratio genomen (uit BTW gegevens), waarmee de omzet verdeeld wordt in binnenlandse en buitenlandse omzet. Onder de assumptie dat alle reisbemiddelingsactiviteiten voor het buitenland online uitgevoerd worden, wordt de digitale export bepaald.
  • Voor de digitaal bemiddelde reisdiensten worden de hoteldiensten, andere accommodatiediensten en gidsdiensten uit de Nationale Rekeningen geselecteerd. Vanuit drie aanvullende bronnen wordt het aandeel digitaal aangekochte reisdiensten bepaald en met de informatie uit de NR gecombineerd. Hiervoor wordt informatie gebruikt over digitaal bestelde reisgerelateerde uitgaven uit het Continue Vakantie Onderzoek (CVO). Hier zit alleen de import in (de uitgaven van Nederlandse vakantiegangers in het buitenland), waarbij aangenomen is dat dit aandeel ook voor de export geldt. Daarnaast bevatten de statistiek online aankopen van het CBS en Eurostat statistieken over het aandeel online aankopen ook informatie over digitaal bemiddelde reisdiensten. Hieruit kwam een schatting van de export van de digitaal bemiddelde reisdiensten.
  • Voor de export van platform-bemiddelde taxidiensten zijn de onderzoekers uitgegaan van het aantal gebruikers van digitale taxiplatforms in Nederland (2017) en wereldwijd (2010-2016) om een schatting van het gebruik per jaar te maken. Gecombineerd met de NR, proxies en nieuwsbronnen is de omzet van taxidiensten in Nederland bepaald. Met de bestedingen van toeristen aan taxi diensten in Nederland is de export ratio bepaald; deze combinatie levert een schatting van de export van platform-bemiddelde diensten in Nederland op.
  • Voor de export van database diensten wordt op basis van SBI een mogelijke populatie afgebakend. Van deze bedrijven wordt vervolgens de website ‘gescraped’ op bepaalde steekwoorden, waarop de uiteindelijke populatie bedrijven wordt gebaseerd. De omzet en de exportcijfers van deze bedrijven wordt vervolgens uit de BTW aangifte en het bedrijvenregister gehaald. De omzet van grote bedrijven wordt gecorrigeerd wanneer blijkt dat ze meerdere diensten verkopen naast database diensten. Door de exportratio toe te passen op de gecorrigeerde omzet wordt een schatting bepaald voor de export van database diensten.
  • De export van licenties van digitale database originelen (films, muziek, etc) wordt bepaald op basis van bedrijven die in de statistiek internationale handel in diensten registreren dat ze handelen in de relevante dienstensoorten. Door de grootste bedrijven te analyseren konden de relevante dienstensoorten eruit gehaald worden. Van de bedrijven werd de omzet en export uit het BTW register gehaald om de export van deze diensten te bepalen.
  • Voor de export van e-commerce als verkoopkanaal wordt de productiestatistiek (PS Detailhandel) gebruikt om de verkopen online en offline te bepalen van de bedrijven in de steekproef en berekend voor alle bedrijven per 3-cijferige SBI code. Vervolgens wordt de export-ratio gecombineerd met het BTW-register om de export van e-commerce te schatten.

 

3.3.4 Import van digitale producten

Er is bij het CBS ook onderzoek gedaan naar de invoer van digitale producten (Nadolinskaia & Smit, 2020). Aan de invoerzijde zijn grotere onzekerheden voor wat betreft de digitale producten; de exporterende bedrijven zijn hier niet gevestigd (anders zou er ook geen internationale handel plaatsvinden) waardoor er in de reguliere statistieken van het CBS geen informatie over deze bedrijven beschikbaar is. Vanuit verschillende bronnen hebben de onderzoekers ook schattingen van de invoer van een zestal digitale producten kunnen maken:

  1. Platformbemiddelde accommodatiediensten
  2. Digitaal bestelde accommodatiediensten
  3. Digitaal bestelde reisdiensten
  4. Platformbemiddelde taxidiensten
  5. Database diensten
  6. Goederenexport via e-commerce kanalen

Box 2. Beschrijving import van geselecteerde digitale diensten

  • De import van accommodatiediensten die via platforms bemiddeld zijn, wordt geschat op basis van cijfers van het grootste accommodatieplatform AirBnB en het vakantieonderzoek CVO. Op basis van AirBnB cijfers kan het marktaandeel van Nederlandse toeristen in het buitenland bepaald worden. Bekend is wat AirBnb rekent voor bemiddelingskosten en berekend kan worden wat Nederlandse toeristen aan een AirBnB accommodatie uitgeven (marktaandeel Nederlandse toeristen en uitgaven Nederlanders aan accommodatiediensten uit CVO).
  • Bij de import van hoteldiensten die digitaal bemiddeld worden, is wederom gekeken naar de boekingskosten als aandeel van totale uitgaven bij de bedrijven met het grootste marktaandeel, Booking.com en Expedia en is gebruik gemaakt van het CVO voor de uitgaven aan hoteldiensten door Nederlanders. Daarnaast is data van de Europese branchevereniging voor de horeca (HOTREC) gebruikt voor het aandeel platforms in het boeken van hoteldiensten in Europa. Door deze gegevens te combineren is de import van digitaal bemiddelde hoteldiensten bepaald.
  • Voor de import van platform-bemiddelde taxidiensten is informatie gebruikt van Uber, de dominante speler in deze markt. Uit gegevens van Uber blijkt hoe vaak toeristen in het buitenland deze taxidiensten gebruiken. Bij het CBS is bekend hoeveel huishoudens er zijn en hoe vaak ze op vakantie gaan. Daarnaast is wederom het CVO gebruikt voor informatie over het gebruik van taxidiensten bemiddeld door een platform van Nederlandse reizigers. Hieruit wordt het aandeel van Nederlanders dat op vakantie gaat en daar gebruik maakt van digitaal bemiddelde taxidiensten bepaald. Dit aandeel is van 2013, en wordt aan de hand van de groei van de omzet van Uber door de jaren heen naar 2016 omgezet. De opbrengsten van de taxichauffeur zijn bekend, die vermenigvuldigd met het totaal aantal ritten door Nederlanders in het buitenland tot de totale import van platform-bemiddelde taxidiensten leiden.
  • Tot de import van digitaal bemiddelde reisdiensten worden gerekend: digitale bemiddeling van de accommodatiediensten voor vakantieparken, campings, e.d., digitale bemiddeling voor autoverhuur en digitale bemiddeling voor excursies en tickets. Vanuit het CVO is over ieder van deze diensten informatie over de totale uitgaven van Nederlanders in het buitenland. Voor de excursies en tickets en voor de accommodatiediensten is de definitie in het CVO juist en kan het cijfer uit het CVO gebruikt worden. Voor de autoverhuur worden rapporten van een autoverhuurbedrijf gebruikt voor het aandeel reizigers dat een auto huurt. Uit het CVO is bekend hoe veel mensen op vakantie gaan met het vliegtuig en hoeveel dagen, vermenigvuldigd met de gemiddelde prijs voor een huurauto per dag. De auto’s worden doorgaans via dezelfde websites als de hoteldiensten bemiddeld, dus dezelfde digitale aandelen worden gebruikt.
  • Voor de import van databasediensten door bedrijven wordt de statistiek internationale handel in diensten gebruikt, voor import door consumenten zijn schattingen van de Deutsche Bank gebruikt en aangepast naar de Nederlandse bevolking. De categorieën in de vragenlijst van de IHD statistiek komen niet helemaal overeen met de definitie van database diensten. Op basis van de invulde vragenlijsten van de bedrijven met deze diensten worden per dienstensoort het aandeel database diensten bepaald. De schattingen van consumenten en bedrijven worden bij elkaar geteld voor een totaalcijfer import van database diensten.
  • Voor de import van e-commerce als verkoopkanaal is een schatting gemaakt op basis van verschillende gegevens. Uit onderzoek van Thuiswinkel.org blijkt welk aandeel van de digitaal bestelde goederen op buitenlandse websites besteld werd, en welk aandeel hiervan uit goederen bestaat. Voor de e-commerce import door bedrijven zijn aandelen digitaal besteld bekend uit de enquête ICT-gebruik bij bedrijven, en ook welk aandeel uit goederen bestaat. Onder een aantal aannames kunnen deze twee aandelen gecombineerd worden met de totale aankopen en bij elkaar opgeteld. Wat tot een totaalcijfer voor import via e-commerce kanalen leidt.

4) Het CBS heeft ook een enquête ICT-gebruik van huishoudens en personen, waarin consumenten aangeven of ze goederen en diensten via het internet gekocht hebben. Daarbij wordt de herkomst van de goederen (Nederland, intra- of extra-EU) uitgevraagd. Echter is de vraag over de herkomst van de producten niet betrouwbaar gebleken omdat consumenten dat slecht in kunnen schatten. Omdat deze vraag in de nabije toekomst ook uit de vragenlijst gaat, hebben we ervoor gekozen om deze bron buiten dit overzicht te houden.

5) In dit kader wordt de term “digitized products” gebruikt, om het verschil duidelijk te maken met digitale producten. De hier genoemde producten zijn niet per definitie digitaal (bijvoorbeeld accommodatie- en transportdiensten), maar digitalisering heeft wel de manier waarop de transacties tot stand komen beïnvloedt.