Financieel risico hypotheekschuld; eigenwoningbezitters
Eigenaar-bewoner | Kenmerken van huishoudens | Perioden | Particuliere huishoudens (x 1 000) | Gemiddelde hypotheekschuld eigen woning (1 000 euro) | Gemiddelde waarde eigen woning (1 000 euro) | Gemiddeld bruto-inkomen (1 000 euro) | Gemiddeld besteedbaar inkomen (1 000 euro) | Schuldrisico kengetallen Hypotheekschuld / woningwaarde (waarde) | Schuldrisico kengetallen Hypotheekschuld / bruto-inkomen (waarde) | Schuldrisico kengetallen Hypotheekschuld / besteedbaar inkomen (waarde) | Schuldrisico klassen Hypotheekschuld / woningwaarde Geen schuld (x 1 000) | Schuldrisico klassen Hypotheekschuld / woningwaarde 0 tot 0,7 (x 1 000) | Schuldrisico klassen Hypotheekschuld / woningwaarde 0,7 tot 0,8 (x 1 000) | Schuldrisico klassen Hypotheekschuld / woningwaarde 0,8 tot 0,9 (x 1 000) | Schuldrisico klassen Hypotheekschuld / woningwaarde 0,9 tot 1,0 (x 1 000) | Schuldrisico klassen Hypotheekschuld / woningwaarde 1 of hoger (x 1 000) | Schuldrisico klassen Hypotheekschuld / bruto-inkomen Geen schuld (x 1 000) | Schuldrisico klassen Hypotheekschuld / bruto-inkomen 0 tot 2 (x 1 000) | Schuldrisico klassen Hypotheekschuld / bruto-inkomen 2 tot 4 (x 1 000) | Schuldrisico klassen Hypotheekschuld / bruto-inkomen 4 of hoger (x 1 000) | Schuldrisico klassen Hypotheekschuld / besteedbaar inkomen Geen schuld (x 1 000) | Schuldrisico klassen Hypotheekschuld / besteedbaar inkomen 0 tot 3,5 (x 1 000) | Schuldrisico klassen Hypotheekschuld / besteedbaar inkomen 3,5 tot 7 (x 1 000) | Schuldrisico klassen Hypotheekschuld / besteedbaar inkomen 7 of hoger (x 1 000) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Totaal | Particuliere huishoudens | 2006 | 3.764,0 | 128,0 | 274,1 | . | . | 0,45 | . | . | 529,3 | 2.019,8 | 222,5 | 219,5 | 246,5 | 526,3 | . | . | . | . | . | . | . | . |
Totaal | Particuliere huishoudens | 2007 | 3.841,5 | 136,4 | 291,5 | . | . | 0,46 | . | . | 533,2 | 2.041,0 | 239,8 | 256,1 | 293,0 | 478,5 | . | . | . | . | . | . | . | . |
Totaal | Particuliere huishoudens | 2008 | 3.932,9 | 144,5 | 303,8 | . | . | 0,48 | . | . | 546,5 | 2.044,3 | 256,4 | 279,5 | 319,9 | 486,3 | . | . | . | . | . | . | . | . |
Totaal | Particuliere huishoudens | 2009 | 4.084,4 | 147,6 | 301,5 | . | . | 0,49 | . | . | 665,9 | 1.943,1 | 256,3 | 272,1 | 306,1 | 640,8 | . | . | . | . | . | . | . | . |
Totaal | Particuliere huishoudens | 2010 | 4.134,1 | 151,0 | 282,3 | . | . | 0,55 | . | . | 678,7 | 1.781,4 | 246,0 | 251,4 | 271,3 | 905,2 | . | . | . | . | . | . | . | . |
Totaal | Particuliere huishoudens | 2011 | 4.160,8 | 154,4 | 283,8 | 79,6 | 47,0 | 0,56 | 1,9 | 3,1 | 656,4 | 1.791,6 | 255,5 | 264,8 | 285,6 | 906,9 | 656,4 | 1.560,8 | 1.438,3 | 505,4 | 656,4 | 1.633,8 | 1.446,2 | 424,4 |
Totaal | Particuliere huishoudens | 2012 | 4.195,2 | 158,5 | 270,7 | 80,7 | 47,3 | 0,61 | 1,9 | 3,2 | 629,8 | 1.685,0 | 250,2 | 256,1 | 275,0 | 1.099,2 | 629,8 | 1.567,9 | 1.478,8 | 518,8 | 629,8 | 1.620,1 | 1.506,9 | 438,5 |
Totaal | Particuliere huishoudens | 2013 | 4.226,7 | 159,0 | 243,3 | 81,7 | 47,7 | 0,69 | 1,9 | 3,2 | 628,7 | 1.499,5 | 229,8 | 231,2 | 240,8 | 1.396,6 | 628,7 | 1.586,9 | 1.501,3 | 509,7 | 628,7 | 1.642,0 | 1.540,1 | 415,8 |
Totaal | Particuliere huishoudens | 2014 | 4.254,4 | 156,5 | 242,2 | 85,4 | 50,6 | 0,69 | 1,8 | 3,1 | 667,5 | 1.480,1 | 233,2 | 236,9 | 251,0 | 1.385,8 | 667,5 | 1.634,0 | 1.491,8 | 461,2 | 667,5 | 1.711,8 | 1.523,2 | 351,9 |
Totaal | Particuliere huishoudens | 2015 | 4.287,0 | 153,5 | 247,8 | 83,2 | 49,8 | 0,66 | 1,8 | 3,0 | 724,9 | 1.505,2 | 244,5 | 253,8 | 275,3 | 1.283,3 | 724,9 | 1.617,6 | 1.497,7 | 446,8 | 724,9 | 1.735,8 | 1.499,4 | 326,8 |
Totaal | Particuliere huishoudens | 2016 | 4.327,4 | 153,8 | 257,5 | 85,8 | 52,0 | 0,64 | 1,8 | 2,9 | 719,5 | 1.587,3 | 265,4 | 284,5 | 338,7 | 1.132,0 | 719,5 | 1.697,5 | 1.499,9 | 410,5 | 719,5 | 1.854,6 | 1.469,0 | 284,4 |
Totaal | Particuliere huishoudens | 2017 | 4.369,3 | 154,5 | 274,9 | 90,1 | 54,0 | 0,61 | 1,7 | 2,9 | 731,3 | 1.707,8 | 305,5 | 345,1 | 428,3 | 851,3 | 731,3 | 1.779,5 | 1.489,2 | 369,3 | 731,3 | 1.927,6 | 1.453,6 | 256,8 |
Totaal | Particuliere huishoudens | 2018 | 4.415,7 | 156,4 | 297,3 | 92,0 | 55,2 | 0,57 | 1,7 | 2,8 | 746,7 | 1.876,3 | 366,7 | 430,3 | 410,5 | 585,3 | 746,7 | 1.845,4 | 1.474,5 | 349,2 | 746,7 | 1.994,7 | 1.431,7 | 242,7 |
Totaal | Particuliere huishoudens | 2019 | 4.456,2 | 158,8 | 323,6 | 98,5 | 59,8 | 0,53 | 1,6 | 2,7 | 751,2 | 2.124,0 | 440,1 | 440,5 | 322,6 | 377,8 | 751,2 | 1.964,2 | 1.416,2 | 324,7 | 751,2 | 2.129,5 | 1.354,1 | 221,4 |
Totaal | Particuliere huishoudens | 2020 | 4.487,2 | 159,3 | 345,7 | 99,2 | 60,3 | 0,49 | 1,6 | 2,6 | 773,4 | 2.339,4 | 457,1 | 390,8 | 256,4 | 270,0 | 773,4 | 2.026,3 | 1.369,7 | 317,8 | 773,4 | 2.222,6 | 1.278,8 | 212,4 |
Totaal | Particuliere huishoudens | 2021 | 4.514,5 | 162,2 | 380,8 | 102,7 | 63,0 | 0,45 | 1,6 | 2,5 | 783,9 | 2.653,2 | 427,5 | 306,7 | 168,1 | 175,0 | 783,9 | 2.066,5 | 1.355,6 | 308,6 | 783,9 | 2.296,1 | 1.232,5 | 202,1 |
Totaal | Particuliere huishoudens | 2022 | 4.566,1 | 165,7 | 461,4 | 109,3 | 66,3 | 0,37 | 1,5 | 2,4 | 803,2 | 3.191,7 | 279,0 | 137,9 | 57,6 | 96,6 | 803,2 | 2.201,1 | 1.279,5 | 282,3 | 803,2 | 2.403,5 | 1.172,9 | 186,5 |
Totaal | Particuliere huishoudens | 2023* | 4.583,6 | 170,6 | 467,2 | 117,8 | 71,4 | 0,37 | 1,4 | 2,3 | 798,1 | 3.172,0 | 266,0 | 145,2 | 79,3 | 123,0 | 798,1 | 2.328,4 | 1.191,8 | 265,4 | 798,1 | 2.539,5 | 1.065,6 | 180,4 |
Bron: CBS. |
Tabeltoelichting
Deze tabel bevat gegevens over het financieel risico van eigenwoningbezitters door hypotheekschuld, woningwaarde en inkomen aan elkaar te relateren. De uitkomsten worden uitgesplitst naar kenmerken als samenstelling van het huishouden, leeftijd van de hoofdkostwinner, voornaamste inkomensbron, en inkomens- en vermogensgroepen.
De tabel bevat drie kengetallen voor het financieel risico van eigenwoningbezit:
- hypotheekschuld / woningwaarde,
- hypotheekschuld / bruto-inkomen, en
- hypotheekschuld / besteedbaar inkomen.
Het eerste verhoudingsgetal wordt ook wel loan-to-value (LTV) genoemd, en de andere twee zijn bekend als loan-to-income ratio's (LTI).
Gegevens beschikbaar vanaf: 2006.
Voor de jaren 2006 t/m 2010 zijn geen inkomensgegevens beschikbaar.
Status van de cijfers:
De cijfers over 2006 tot en met 2022 zijn definitief. De cijfers over 2023 zijn voorlopig.
Wijzigingen per november 2024:
De cijfers over 2022 zijn definitief en voorlopige cijfers over 2023 zijn toegevoegd.
Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Nieuwe cijfers over 2024 komen in het najaar van 2025 beschikbaar.
Toelichting onderwerpen
- Particuliere huishoudens
- Aantal particuliere huishoudens met een eigen woning per 1 januari van het verslagjaar.
Een particulier huishouden bestaat uit één of meer personen die samen een woonruimte bewonen en zichzelf niet-bedrijfsmatig voorzien van de dagelijkse behoeften. - Gemiddelde hypotheekschuld eigen woning
- Gemiddelde hypotheekschuld in verband met de eigen woning van particuliere huishoudens, per 1 januari van het verslagjaar.
Dit betreft de stand van de schuld waarover rente is verschuldigd. Opgebouwde tegoeden voor de aflossing van de hypotheek via kapitaalsverzekeringen, spaar-, beleggingshypotheken en dergelijke zijn deels in mindering gebracht. - Gemiddelde waarde eigen woning
- Gemiddelde waarde van de woning in eigendom en in gebruik als hoofdverblijf van particuliere huishoudens, per 1 januari van het verslagjaar.
- Gemiddeld bruto-inkomen
- Gemiddeld bruto-inkomen van particuliere huishoudens.
Het bruto-inkomen omvat inkomen werknemer, inkomen zelfstandige, inkomen uit vermogen, uitkering inkomensverzekeringen, uitkeringen sociale voorzieningen, ontvangen gebonden overdrachten en overdrachten ontvangen van huishoudens. - Gemiddeld besteedbaar inkomen
- Gemiddeld besteedbaar inkomen van particuliere huishoudens.
Het besteedbaar inkomen bestaat uit het bruto-inkomen verminderd met betaalde inkomensoverdrachten, premies inkomensverzekeringen, premies ziektekostenverzekeringen en belastingen op inkomen en vermogen. - Schuldrisico kengetallen
- Deze verhoudingsgetallen geven een indicatie van het financiële risico dat huishoudens lopen door het hebben van een hypotheekschuld.
Drie kengetallen worden onderscheiden:
- hypotheekschuld / woningwaarde (LTV),
- hypotheekschuld / bruto-inkomen (LTI), en
- hypotheekschuld / besteedbaar inkomen (LTI).- Hypotheekschuld / woningwaarde
- Mediane LTV van particuliere huishoudens.
Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en de waarde van de eigen woning. Ook wel bekend als loan-to-value (LTV). Dit verhoudingsgetal hangt samen met het risico op restschuld na verkoop van de eigen woning. Een LTV gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als de LTV gelijk is aan 1 dan is de hypotheekschuld precies gelijk aan de woningwaarde. Bij een LTV groter dan 1 is de hypotheekschuld groter dan de onderliggende woningwaarde.
De mediaan is het middelste getal wanneer alle getallen van laag naar hoog worden gesorteerd. Dit betekent dat precies de helft van de populatie een lagere of even grote LTV heeft.
- Hypotheekschuld / bruto-inkomen
- Mediane LTI van particuliere huishoudens.
Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en het bruto inkomen. Ook wel bekend als loan-to-income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'bruto-inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico). Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.
De mediaan is het middelste getal wanneer alle getallen van laag naar hoog worden gesorteerd. Dit betekent dat precies de helft van de populatie een lagere of even grote LTI heeft.
- Hypotheekschuld / besteedbaar inkomen
- Mediane LTI van particuliere huishoudens.
Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en het besteedbaar inkomen. Ook wel bekend als loan-to-income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'besteedbaar inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico). Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.
De mediaan is het middelste getal wanneer alle getallen van laag naar hoog worden gesorteerd. Dit betekent dat precies de helft van de populatie een lagere of even grote LTI heeft.
- Schuldrisico klassen
- Hypotheekschuld / woningwaarde
- Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en de waarde van de eigen woning.
Ook wel bekend als loan-to-value (LTV). Dit verhoudingsgetal hangt samen met het risico op restschuld na verkoop van de eigen woning. Een LTV gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als de LTV gelijk is aan 1 dan is de hypotheekschuld precies gelijk aan de woningwaarde. Bij een LTV groter dan 1 is de hypotheekschuld groter dan de onderliggende woningwaarde.- Geen schuld
- Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en de waarde van de eigen woning.
Ook wel bekend als loan-to-value (LTV). Dit verhoudingsgetal hangt samen met het risico op restschuld na verkoop van de eigen woning. Een LTV gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als de LTV gelijk is aan 1 dan is de hypotheekschuld precies gelijk aan de woningwaarde. Bij een LTV groter dan 1 is de hypotheekschuld groter dan de onderliggende woningwaarde.
- 0 tot 0,7
- Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en de waarde van de eigen woning.
Ook wel bekend als loan-to-value (LTV). Dit verhoudingsgetal hangt samen met het risico op restschuld na verkoop van de eigen woning. Een LTV gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als de LTV gelijk is aan 1 dan is de hypotheekschuld precies gelijk aan de woningwaarde. Bij een LTV groter dan 1 is de hypotheekschuld groter dan de onderliggende woningwaarde.
- 0,7 tot 0,8
- Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en de waarde van de eigen woning.
Ook wel bekend als loan-to-value (LTV). Dit verhoudingsgetal hangt samen met het risico op restschuld na verkoop van de eigen woning. Een LTV gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als de LTV gelijk is aan 1 dan is de hypotheekschuld precies gelijk aan de woningwaarde. Bij een LTV groter dan 1 is de hypotheekschuld groter dan de onderliggende woningwaarde.
- 0,8 tot 0,9
- Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en de waarde van de eigen woning.
Ook wel bekend als loan-to-value (LTV). Dit verhoudingsgetal hangt samen met het risico op restschuld na verkoop van de eigen woning. Een LTV gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als de LTV gelijk is aan 1 dan is de hypotheekschuld precies gelijk aan de woningwaarde. Bij een LTV groter dan 1 is de hypotheekschuld groter dan de onderliggende woningwaarde.
- 0,9 tot 1,0
- Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en de waarde van de eigen woning.
Ook wel bekend als loan-to-value (LTV). Dit verhoudingsgetal hangt samen met het risico op restschuld na verkoop van de eigen woning. Een LTV gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als de LTV gelijk is aan 1 dan is de hypotheekschuld precies gelijk aan de woningwaarde. Bij een LTV groter dan 1 is de hypotheekschuld groter dan de onderliggende woningwaarde.
- 1 of hoger
- Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en de waarde van de eigen woning.
Ook wel bekend als loan-to-value (LTV). Dit verhoudingsgetal hangt samen met het risico op restschuld na verkoop van de eigen woning. Een LTV gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als de LTV gelijk is aan 1 dan is de hypotheekschuld precies gelijk aan de woningwaarde. Bij een LTV groter dan 1 is de hypotheekschuld groter dan de onderliggende woningwaarde.
- Hypotheekschuld / bruto-inkomen
- Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en het bruto inkomen.
Ook wel bekend als loan-to-income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'bruto-inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico). Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.- Geen schuld
- Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en het bruto inkomen.
Ook wel bekend als loan-to-income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'bruto-inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico). Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.
- 0 tot 2
- Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en het bruto inkomen.
Ook wel bekend als loan-to-income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'bruto-inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico). Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.
- 2 tot 4
- Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en het bruto inkomen.
Ook wel bekend als loan-to-income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'bruto-inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico). Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.
- 4 of hoger
- Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en het bruto inkomen.
Ook wel bekend als loan-to-income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'bruto-inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico). Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.
- Hypotheekschuld / besteedbaar inkomen
- Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en het besteedbaar inkomen.
Ook wel bekend als loan-to-income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'besteedbaar inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico). Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.- Geen schuld
- Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en het besteedbaar inkomen.
Ook wel bekend als loan-to-income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'besteedbaar inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico). Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.
- 0 tot 3,5
- Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en het besteedbaar inkomen.
Ook wel bekend als loan-to-income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'besteedbaar inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico). Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.
- 3,5 tot 7
- Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en het besteedbaar inkomen.
Ook wel bekend als loan-to-income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'besteedbaar inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico). Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.
- 7 of hoger
- Verhouding tussen de hypotheekschuld van de eigen woning en het besteedbaar inkomen.
Ook wel bekend als loan-to-income (LTI), waarbij hier gekozen is voor het 'besteedbaar inkomen'. Dit verhoudingsgetal hangt samen met het kunnen dragen van de maandelijkse hypotheeklasten (betalingsrisico). Een LTI gelijk aan 0 komt overeen met een eigen woning waarop geen hypotheekschuld rust. Als er wel een hypotheekschuld bestaat, dan geldt 'hoe lager het inkomen, hoe hoger de LTI en hoe hoger het betalingsrisico'.