Maatstaven gemeentefonds; Sociaal domein; diverse peildata; regio 2016

Maatstaven gemeentefonds; Sociaal domein; diverse peildata; regio 2016

Regio's Participatiewet Inwoners van 15 tot 65 jaar (aantal) Participatiewet Inwoners doelpopulatie (aantal) Participatiewet Beroepsbevolking Totaal (x 1 000) Participatiewet Beroepsbevolking Lager opgeleiden (x 1 000) Participatiewet Beroepsbevolking Lager opgeleiden, percentage (%) Participatiewet Sociale zekerheid Instroom werkregeling Wajong (aantal) Participatiewet Sociale zekerheid Instroom wachtlijst WSW (aantal) Participatiewet Sociale zekerheid Instroom werkregeling Wajong excl. WSW (aantal) Participatiewet Sociale zekerheid Personen met bijstand tot AOW-leeftijd (aantal) Jeugdwet Inwoners tot 18 jaar (aantal) Jeugdwet Minderjarige kinderen Aantal minderjarige kinderen (aantal) Jeugdwet Minderjarige kinderen Inkomen tot 120% sociaal minimum (aantal) Jeugdwet Minderjarige kinderen Inkomen tot 120% sociaal minimum % (%) Jeugdwet Minderjarige kinderen Inkomen onder lage-inkomensgrens (aantal) Jeugdwet Minderjarige kinderen Inkomen onder lage-inkomensgrens % (%) Jeugdwet Particuliere huishoudens Huishoudens met en zonder kinderen (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Meerpersoonshuishoudens met kinderen Totaal (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Meerpersoonshuishoudens met kinderen Met jongste kind tot 6 jaar (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Meerpersoonshuishoudens met kinderen Met jongste kind 6 tot 12 jaar (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Meerpersoonshuishoudens met kinderen Met jongste kind 12 tot 18 jaar (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Eenouderhuishoudens Totaal (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Eenouderhuishoudens Met 2 of meer kinderen (aantal) Jeugdwet Bijstand Eenouderhuishoudens met bijstand Driejaarsgemiddelde (aantal) Jeugdwet Bijstand Eenouderhuishoudens met bijstand 2014 (aantal) Jeugdwet Bijstand Eenouderhuishoudens met bijstand 2013 (aantal) Jeugdwet Bijstand Eenouderhuishoudens met bijstand 2012 (aantal) Jeugdwet Bijstand Bijstandshuishoudens met kinderen Driejaarsgemiddelde (aantal) Jeugdwet Bijstand Bijstandshuishoudens met kinderen 2014 (aantal) Jeugdwet Bijstand Bijstandshuishoudens met kinderen 2013 (aantal) Jeugdwet Bijstand Bijstandshuishoudens met kinderen 2012 (aantal) Jeugdwet Ouders met lang psychisch medicijngebr. (aantal) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Totaal huishoudens met inkomen Huishoudens (aantal) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Totaal huishoudens met inkomen Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen (euro) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Paar, alleen kinderen < 18 Huishoudens (aantal) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Paar, alleen kinderen < 18 Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen (euro) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Paar, minstens één kind >= 18 Huishoudens (aantal) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Paar, minstens één kind >= 18 Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen (euro) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Eenoudergezin, alleen kinderen < 18 Huishoudens (aantal) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Eenoudergezin, alleen kinderen < 18 Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen (euro) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Eenoudergezin, minstens één kind >= 18 Huishoudens (aantal) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Eenoudergezin, minstens één kind >= 18 Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen (euro) WMO Inwoners Totaal (aantal) WMO Inwoners Inwoners van 65 jaar of ouder (aantal) WMO Huishoudens Eenpersoonshuishoudens (aantal) WMO Huishoudens Huishoudens met inkomen (aantal) WMO Huishoudens Lage inkomens 2e, 3e, of 4e deciel (aantal) WMO Huishoudens Lage inkomens 2e, 3e, of 4e deciel % (%) WMO Periodieke bijstanduitkeringen Totaal (aantal) WMO Periodieke bijstanduitkeringen WWB (aantal) WMO Periodieke bijstanduitkeringen IOAW (aantal) WMO Periodieke bijstanduitkeringen IOAZ (aantal) WMO Periodieke bijstanduitkeringen Adreslozen (aantal) WMO Periodieke bijstanduitkeringen BBZ (aantal) WMO Woonkernen Woonkernen: totaal (aantal) WMO Woonkernen Woonkernen: minimaal 500 adressen (aantal) WMO Omgevingsadressendichtheid (per km²) WMO Lokaal klantenpotentieel (aantal)
Nederland 11.066.052 2.026.050 8.851 1.511 17 26.060 25.930 25.490 478.200 3.429.193 3.298.400 427.100 12,9 402.300 12,2 7.665.198 2.572.783 780.617 559.209 560.771 545.289 207.008 108.370 114.540 109.350 101.230 117.430 123.320 118.280 110.680 141.400 7.700.800 23.500 1.318.400 25.400 665.900 29.000 281.000 16.500 236.200 22.000 16.900.726 3.007.685 2.867.797 7.700.800 2.310.200 30,0 406.100 378.300 17.210 1.670 4.730 4.190 3.331 1.148 1.961
Amsterdam 596.773 130.740 458 44 10 1.130 1.580 1.110 46.640 148.527 137.200 33.900 24,7 31.100 22,7 449.209 110.941 43.298 22.438 19.585 39.974 15.274 11.060 11.510 11.120 10.560 11.460 11.650 11.520 11.200 6.040 436.600 22.600 49.500 28.100 18.300 25.600 21.200 17.000 16.300 20.100 821.752 97.516 247.417 436.600 144.400 33,1 40.740 37.770 1.040 130 1.380 420 21 5 6.011 906.940
's-Gravenhage (gemeente) 352.132 89.710 261 41 16 1.070 350 1.060 28.340 107.035 97.300 22.700 23,3 21.500 22,1 253.420 78.744 29.349 16.730 14.752 23.411 8.850 6.330 6.800 6.350 5.840 6.830 7.360 6.820 6.300 4.870 247.800 22.500 37.700 25.600 14.800 26.500 12.200 16.200 9.500 19.900 514.861 71.744 120.149 247.800 85.800 34,6 24.510 22.880 700 70 720 130 3 2 4.794 573.290
Rotterdam 427.283 110.130 316 57 18 1.250 670 1.230 43.870 121.920 110.600 30.800 27,8 28.300 25,6 314.963 93.285 34.066 18.636 17.184 33.116 13.069 11.140 11.670 11.170 10.590 11.610 12.040 11.620 11.190 4.640 311.200 21.100 38.900 24.200 18.600 25.800 18.000 15.300 13.000 19.500 623.652 93.687 150.540 311.200 116.800 37,5 38.180 36.570 1.150 40 320 90 10 7 3.968 706.940
Utrecht (gemeente) 241.948 38.700 189 15 8 440 300 430 11.500 66.674 62.800 8.900 14,2 8.700 13,8 172.749 44.818 19.556 9.703 7.548 9.320 3.483 2.170 2.310 2.210 1.990 2.670 2.820 2.700 2.490 3.070 168.600 22.100 26.300 28.900 7.700 26.500 5.100 18.300 3.700 21.200 334.176 33.816 91.038 168.600 45.700 27,1 9.600 8.970 270 20 190 150 5 2 3.347 385.330
Bron: CBS
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


Gemeenten ontvangen geld van de Rijksoverheid uit het gemeentefonds. Hiermee betalen zij een deel van hun uitgaven. Sinds 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet, Participatiewet en WMO (Sociaal domein). Voor de verdeling van het landelijke budget voor de uitvoering van deze drie wetten over de gemeenten zijn verdeelmodellen ontwikkeld. In opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) stelt CBS cijfers samen waarmee deze verdeelmodellen doorgerekend kunnen worden. Deze tabel bevat gegevens die als grondslag dienen bij het bepalen van de verdeling van het landelijk budget over de gemeenten ten behoeve van de Jeugdwet, Participatiewet en Wmo.

Gegevens beschikbaar voor 2016

Status van de cijfers:
De cijfers in deze tabel zijn definitief, maar samengesteld op basis van gegevens uit verschillende bronnen, en berekend op verschillende basisjaren. Dit wil zeggen dat de cijfers niet zondermeer vergelijkbaar zijn met reeds gepubliceerde cijfers op StatLine. In de toelichting bij de onderwerpen wordt dit nader verklaard.

Wijzigingen per 31 mei 2018:
De naam en toelichting van de indicator ‘Personen met een Wajong-uitkering’ is aangepast. Het gaat om ‘Wajong-uitkeringen’ en niet om ‘Personen met een Wajong-uitkering’. Dat staat nu goed in de tabel.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
De nieuwe cijfers komen naar verwachting eind mei 2017 beschikbaar. Deze zullen in een nieuwe, aparte StatLine tabel komen.

Toelichting onderwerpen

Participatiewet
De Participatiewet vervangt per 1 januari 2015 de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet sociale werkvoorziening (WSW) en een deel van de Wet Wajong. De Participatiewet komt vrijwel overeen met de WWB, maar nog sterker wordt de nadruk gelegd op participatie aan het arbeidsproces.
Personen die door lichamelijke, verstandelijke of psychische aandoeningen alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken vallen vanaf 1 januari 2015 onder de Participatiewet en niet meer onder de WSW.
Ook jonggehandicapten die nog kunnen werken vallen vanaf die datum onder de Participatiewet en niet meer onder de Wet Wajong.
Onder dit onderwerp zijn in deze tabel de gegevens terug te vinden die als grondslag dienen bij het bepalen van de verdeling van het landelijk budget over de gemeenten ten behoeve van de Participatiewet.
Inwoners van 15 tot 65 jaar
Het aantal inwoners van 15 tot 65 jaar op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De cijfers over het aantal inwoners in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal inwoners. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Participatiewet over 31 december 2014 gaan.
Inwoners doelpopulatie
Het aantal personen dat behoort tot de doelgroep van de Participatiewet voordat deze daadwerkelijk in werking treedt in 2014.

De doelgroep van de Participatiewet, weergegeven in deze tabel, bestaat uit:
- Werkenden met steun van de gemeente (WSW, Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) en het Besluit in- en doorstroombanen (ID), Loonkostensubsidie);
- Niet-werkenden met een uitkering van de gemeente (Wet Werk en Bijstand (WWB));
- Niet-werkenden zonder uitkering (niet-uitkeringsgerechtigden en inactieven);
- Personen met een Wajong-uitkering.

Omdat het CBS geen registratie van niet-uitkeringsgerechtigden of inactieven heeft, is de totale bevolking in de leeftijd van 15 jaar tot aan de AOW-leeftijd 'afgepeld' om tot de omvang van deze subgroep te komen. Op basis van de BRP is de omvang van de bevolking in de leeftijd van 15 jaar tot aan de AOW-leeftijd op 31 december 2014 bepaald voor de gemeentelijke indeling van 1 januari 2016. De volgende groepen zijn vervolgens van deze bevolking afgepeld om tot de uiteindelijke doelgroep van de Participatiewet te komen:
- Personen met een baan in loondienst in Nederland ultimo 2014, ongeacht de omvang van de baan, met uitzondering van de werkenden met steun van de gemeente (WSW, Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) en het Besluit in- en doorstroombanen (ID), Loonkostensubsidie);
- Personen met inkomsten uit een baan in het buitenland in 2014;
- Personen met inkomsten uit overige arbeid in 2014;
- Personen met inkomsten als zelfstandige in 2014;
- Personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)/Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) ultimo 2014;
- Personen met een uitkering in het kader van de werkloosheidswet (WW) ultimo 2014;
- Personen van 15 tot 30 jaar die ultimo 2014 regulier onderwijs volgen.
Beroepsbevolking
Personen:
- die betaald werk hebben (werkzame beroepsbevolking), of
- die geen betaald werk hebben, recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (werkloze beroepsbevolking).
Deze definitie heeft betrekking op personen die in Nederland wonen (exclusief de institutionele bevolking). De gegevens worden meestal gepresenteerd voor de bevolking van 15 tot 75 jaar. Bij betaald werk gaat het om werkzaamheden ongeacht de arbeidsduur.
Totaal
Vijfjaarsgemiddelde van het totaal aantal personen in de beroepsbevolking voor de jaren 2011 tot en met 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

Beroepsbevolking
Personen:
- die betaald werk hebben (werkzame beroepsbevolking), of
- die geen betaald werk hebben, recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (werkloze beroepsbevolking).
Deze definitie heeft betrekking op personen die in Nederland wonen (exclusief de institutionele bevolking). De gegevens worden meestal gepresenteerd voor de bevolking van 15 tot 75 jaar. Bij betaald werk gaat het om werkzaamheden ongeacht de arbeidsduur.
Lager opgeleiden
Vijfjaarsgemiddelde van het aantal lager opgeleiden in de beroepsbevolking voor de jaren 2011 tot en met 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De lager opgeleiden in deze tabel wijken af van de standaard CBS-indeling van de laag opgeleiden. In deze tabel worden personen met de volgende hoogstbehaalde opleidingen tot de laag opgeleiden gerekend:
- 111 Basisonderwijs:
01001 geen onderwijs gevolgd
01002 onderwijs aan kleuters
01003 basisonderwijs groep 3-8
01004 (basis)educatie
- 121 VMBO-basisberoep/kaderberoeps, mbo1:
01006 praktijkonderwijs
01016 overige beroepsopleiding of cursus met lager niveau
01007 assistentenopleiding (web) bol
01008 assistentenopleiding (web) bbl (incl. geen aanduiding leerweg)
01005 gemeenschappelijke leerjaren avo
01013 vmbo basis- en kaderberoepsgerichte leerweg
01015 lbo, vbo.
Ten opzichte van de standaard CBS-indeling van laag opgeleiden worden de personen met de volgende hoogstbehaalde opleidingen niet tot de lager opgeleiden gerekend:
- 122 VMBO-gemengd/theoretisch, avo onderbouw:
01009 havo, vwo leerjaar 1-3
01010 mms, hbs, gymnasium leerjaar 1-3
01011 voortgezet speciaal onderwijs
01012 mavo
01014 vmbo theoretische- of gemengde leerweg.
Lager opgeleiden, percentage
Vijfjaarsgemiddelde van het percentage lager opgeleiden in de beroepsbevolking voor de jaren 2011 tot en met 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De lager opgeleiden in deze tabel wijken af van de standaard CBS-indeling van de laag opgeleiden. In deze tabel worden personen met de volgende hoogstbehaalde opleidingen tot de laag opgeleiden gerekend:
- 111 Basisonderwijs:
01001 geen onderwijs gevolgd
01002 onderwijs aan kleuters
01003 basisonderwijs groep 3-8
01004 (basis)educatie
- 121 VMBO-basisberoep/kaderberoeps, mbo1:
01006 praktijkonderwijs
01016 overige beroepsopleiding of cursus met lager niveau
01007 assistentenopleiding (web) bol
01008 assistentenopleiding (web) bbl (incl. geen aanduiding leerweg)
01005 gemeenschappelijke leerjaren avo
01013 vmbo basis- en kaderberoepsgerichte leerweg
01015 lbo, vbo.
Ten opzichte van de standaard CBS-indeling van laag opgeleiden worden de personen met de volgende hoogstbehaalde opleidingen niet tot de lager opgeleiden gerekend:
- 122 VMBO-gemengd/theoretisch, avo onderbouw:
01009 havo, vwo leerjaar 1-3
01010 mms, hbs, gymnasium leerjaar 1-3
01011 voortgezet speciaal onderwijs
01012 mavo
01014 vmbo theoretische- of gemengde leerweg.
Sociale zekerheid
Het publieke stelsel dat bedoeld is om inkomen en/of verzorging te garanderen voor natuurlijke personen ten tijde van pensioen, ziekte, arbeidsongeschiktheid, overlijden of werkloosheid.
Het bestaat uit werknemersverzekeringen, volksverzekeringen en sociale voorzieningen. De werknemersverzekeringen en de volksverzekeringen worden samen aangeduid als sociale verzekeringen.
Instroom werkregeling Wajong
De cumulatieve omvang van de instroom in de werkregeling van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) in de jaren 2012 tot en met 2014 voor de gemeentelijke indeling 2016.

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong):
Wettelijke voorziening in de financiële gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid van mensen die geen aanspraak kunnen maken op de WAO/WIA omdat er geen arbeidsverleden is opgebouwd.
Dit zijn mensen die arbeidsongeschikt zijn voor de dag dat zij 17 jaar worden of na hun 17e jaar arbeidsongeschikt worden én een opleiding/studie volgen.
Met het van kracht worden van de Participatiewet m.i.v. januari 2015 kunnen alleen jonggehandicapten, die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, nog instromen in de wet Wajong. Jonggehandicapten die nog kunnen werken kunnen vanaf januari 2015 voor ondersteuning bij het zoeken naar werk terecht bij gemeenten.
Jongeren die vóór 2015 al een Wajong-uitkering hadden houden deze uitkering.
Wet Werkregeling Wajong
Om zoveel mogelijk Wajongers aan het werk te krijgen en te houden geldt vanaf 2010 de Wet Wajong voor nieuwe arbeidsongeschikte jongeren. Kort samengevat: vanaf het 18de jaar bekijkt men welke mogelijkheden er zijn om te werken. Die mogelijkheden worden vastgelegd in een participatieplan en de jongeren komen na school in de werkregeling Wajong. Op het 27ste jaar vindt een definitieve beoordeling plaats.
Instroom wachtlijst WSW
De cumulatieve omvang van de instroom op de wachtlijst van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) in de jaren 2012 tot en met 2014 voor de gemeentelijke indeling 2016.

Wet sociale werkvoorziening (WSW)
Mensen met een lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap kunnen vaak moeilijk een baan vinden. Zij hebben een hoge mate van begeleiding nodig.
Met de WSW geeft de overheid deze mensen de kans om toch te werken en in hun eigen onderhoud te voorzien. Om in aanmerking te komen voor de WSW moet je een WSW-indicatie hebben.
Mensen met een WSW-indicatie kunnen in aanmerking komen voor een WSW-dienstbetrekking of een begeleid werken dienstbetrekking. Bij een WSW-dienstbetrekking zijn zij in dienst van een gemeente (sociale werkplaats).
Bij een begeleid werken dienstbetrekking is er sprake van een arbeidsovereenkomst bij een reguliere werkgever (WSW regulier dienstverband). Vaak kunnen mensen nadat zij een WSW-indicatie hebben gekregen niet direct aan de slag maar staan ze eerst een tijdje op de wachtlijst (WSW wachtlijst).

WSW-registratie.
De bron voor deze indicator is de WSW-registratie van Panteia. In de WSW-registratie zijn gegevens verzameld van alle personen die geïndiceerd zijn voor de WSW, op de wachtlijst staan, een dienstbetrekking hebben en werken onder begeleiding bij een reguliere werkgever. Deze registratie wordt door CBS niet gebruikt om reguliere statistieken mee te publiceren, maar alleen in maatwerkonderzoek gebruikt. CBS voert geen controles uit op de kwaliteit van de gegevens in deze registratie en kan dus ook niet instaan voor de kwaliteit van de gegevens in de registratie. Het CBS heeft toestemming gekregen van het ministerie van SZW om deze gegevens in dit maatwerkonderzoek te gebruiken.
Instroom werkregeling Wajong excl. WSW
De cumulatieve omvang van de instroom in de werkregeling Wajong gecorrigeerd voor de instroom op de wachtlijst van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) in de jaren 2012 tot en met 2014, per gemeente voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Als iemand zowel instroomt in de werkregeling Wajong als op de wachtlijst van de WSW dan wordt deze persoon niet meegeteld in dit cijfer.
Personen met bijstand tot AOW-leeftijd
Het aantal personen tot de pensioengerechtigde (AOW-)leeftijd met een bijstands(gerelateerde) uitkering op 31-12-2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Inbegrepen zijn uitkeringen in het kader van:
- de Wet werk en bijstand (WWB);
- de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);
- de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
- het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) en
- Bijstand aan (overige) adreslozen.

De cijfers over het aantal personen met een bijstandsuitkering in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal personen met een bijstandsuitkering. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Participatiewet over 31 december 2014 gaan.
Jeugdwet
Wettelijke verplichting voor gemeenten om zorg aan jongeren te bieden.            
De Jeugdwet wordt op 1 januari 2015 ingevoerd als samenvoeging van de Wet op de jeugdzorg (Wjz), de langdurige jeugd-gehandicaptenzorg en -geestelijke gezondheidszorg uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de jeugd-geestelijke gezondheidszorg uit de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Jeugdwet regelt de ondersteuning, hulp en zorg voor jeugdigen met opvoed- en opgroeiproblemen, met psychische en psychiatrische problemen of met een lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke beperking. Daarnaast regelt de wet de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering.
Onder dit onderwerp zijn in deze tabel de gegevens terug te vinden die als grondslag dienen bij het bepalen van de verdeling van het landelijk budget over de gemeenten ten behoeve van de Jeugdwet.  
Inwoners tot 18 jaar
Het aantal inwoners tot 18 jaar op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De cijfers over het aantal inwoners in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal inwoners.
Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Participatiewet over 31 december 2014 gaan.
Minderjarige kinderen
Minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met het gehele jaar inkomen (exclusief studentenhuishoudens) op 31 december 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Een persoon is minderjarig als zijn leeftijd lager is dan 18 jaar.
Aantal minderjarige kinderen
Aantal minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met het gehele jaar inkomen (exclusief studentenhuishoudens) op 31 december 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Een persoon is minderjarig als zijn leeftijd lager is dan 18 jaar.
Inkomen tot 120% sociaal minimum
Aantal minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum in jaar 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Een persoon is minderjarig als zijn leeftijd lager is dan 18 jaar.

Inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum
Om te kunnen beoordelen hoe het besteedbaar inkomen van een huishouden zich verhoudt tot het sociale minimum, moet aan de hand van de regelgeving worden vastgesteld welke norm voor het desbetreffende huishouden van toepassing is. De norm voor een (echt)paar met uitsluitend minderjarige kinderen, bijvoorbeeld, is gelijkgesteld aan de bijstandsuitkering van een echtpaar, aangevuld met de (leeftijdsafhankelijke) Kinderbijslag. Bij 65-plussers is het bedrag aan AOW (uitkering in het kader van de algemene ouderdomswet) als norm gekozen.
Het waargenomen inkomen van huishoudens die uitsluitend op een bijstandsuitkering zijn aangewezen, wijkt in veel gevallen in geringe mate af van de vastgestelde normbedragen. Zouden de normbedragen als inkomensgrens worden gehanteerd, dan valt een deel van deze huishoudens met hun inkomen net boven het sociale minimum. Daarom is niet 100%, maar 120% van het sociaal minimum als inkomensgrens gehanteerd.

De cijfers over kinderen in huishoudens tot 120% sociaal minimum in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over kinderen in huishoudens tot 120% sociaal minimum. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2014 gaan.
Inkomen tot 120% sociaal minimum %
Minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met inkomen tot 120 procent sociaal minimum als percentage van het totaal aantal minderjarige kinderen op 31 december 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Een persoon is minderjarig als zijn leeftijd lager is dan 18 jaar.

Inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum
Om te kunnen beoordelen hoe het besteedbaar inkomen van een huishouden zich verhoudt tot het sociale minimum, moet aan de hand van de regelgeving worden vastgesteld welke norm voor het desbetreffende huishouden van toepassing is. De norm voor een (echt)paar met uitsluitend minderjarige kinderen, bijvoorbeeld, is gelijkgesteld aan de bijstandsuitkering van een echtpaar, aangevuld met de (leeftijdsafhankelijke) Kinderbijslag. Bij 65-plussers is het bedrag aan AOW (uitkering in het kader van de algemene ouderdomswet) als norm gekozen. Het waargenomen inkomen van huishoudens die uitsluitend op een bijstandsuitkering zijn aangewezen, wijkt in veel gevallen in geringe mate af van de vastgestelde normbedragen. Zouden de normbedragen als inkomensgrens worden gehanteerd, dan valt een deel van deze huishoudens met hun inkomen net boven het sociale minimum. Daarom is niet 100%, maar 120% van het sociaal minimum als inkomensgrens gehanteerd.

De cijfers over kinderen in huishoudens tot 120% sociaal minimum in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over kinderen in huishoudens tot 120% sociaal minimum. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2013 gaan.
Inkomen onder lage-inkomensgrens
Aantal minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met inkomen tot de lage inkomensgrens in jaar 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De lage-inkomensgrens is vastgesteld op 9.249 euro in prijzen van het jaar 2000. Dit bedrag komt in koopkracht ongeveer overeen met de koopkracht van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande in 1979, toen deze op zijn hoogst was. Het inkomensbegrip dat in deze publicatie wordt gehanteerd, is het besteedbaar inkomen verminderd met eventueel ontvangen huursubsidie. Om te bepalen hoe het inkomen van een huishouden zich verhoudt tot de lage-inkomensgrens, wordt het inkomen van een huishouden gecorrigeerd voor verschillen in huishoudenssamenstelling en voor de prijsontwikkeling. De correctie voor verschillen in samenstelling vindt plaats met behulp van equivalentiefactoren. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de inkomensniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt. Vervolgens wordt dit gestandaardiseerde inkomen met behulp van consumenten-prijsindices herleid naar het prijspeil in 2000. Het resulterende inkomen is laag wanneer het minder is dan 9.249 euro.

De cijfers over kinderen in huishoudens onder de lage-inkomensgrens in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over kinderen in huishoudens onder de lage-inkomensgrens. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2013 gaan.
Inkomen onder lage-inkomensgrens %
Minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met inkomen tot de lage inkomensgrens als percentage van het totaal aantal minderjarige kinderen op 31 december 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De lage-inkomensgrens is vastgesteld op 9.249 euro in prijzen van het jaar 2000. Dit bedrag komt in koopkracht ongeveer overeen met de koopkracht van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande in 1979, toen deze op zijn hoogst was. Het inkomensbegrip dat in deze publicatie wordt gehanteerd, is het besteedbaar inkomen verminderd met eventueel ontvangen huursubsidie. Om te bepalen hoe het inkomen van een huishouden zich verhoudt tot de lage-inkomensgrens, wordt het inkomen van een huishouden gecorrigeerd voor verschillen in huishoudenssamenstelling en voor de prijsontwikkeling. De correctie voor verschillen in samenstelling vindt plaats met behulp van equivalentiefactoren. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de inkomensniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt. Vervolgens wordt dit gestandaardiseerde inkomen met behulp van consumenten-prijsindices herleid naar het prijspeil in 2000. Het resulterende inkomen is laag wanneer het minder is dan 9.249 euro.

De cijfers over kinderen in huishoudens onder de lage-inkomensgrens in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over kinderen in huishoudens onder de lage-inkomensgrens. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2013 gaan.
Particuliere huishoudens
Een particulier huishouden is een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en zichzelf daar particulier, dat wil zeggen niet bedrijfsmatig voorziet in huisvesting en dergelijke levensbehoeften.
Huishoudens met en zonder kinderen
Het totaal aantal particuliere huishoudens op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De cijfers over het aantal particuliere huishoudens in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal particuliere huishoudens.
Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2014 gaan.
Meerpersoonshuishoudens met kinderen
Het aantal meerpersoonshuishouden met thuiswonende kinderen op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Thuiswonend kind:
Persoon ongeacht leeftijd of burgerlijke staat die een kind-ouder relatie heeft met één of twee tot het huishouden behorende ouders.  
Onder thuiswonende kinderen worden ook begrepen adoptie- en stiefkinderen maar geen pleegkinderen.

De cijfers over het aantal meerpersoonshuishoudens in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal meerpersoonshuishoudens.
Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2014 gaan.
Totaal
Met jongste kind tot 6 jaar
Met jongste kind 6 tot 12 jaar
Met jongste kind 12 tot 18 jaar
Eenouderhuishoudens
Het aantal particulier huishouden bestaande uit één ouder met thuiswonende kinderen op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Thuiswonend kind:
Persoon ongeacht leeftijd of burgerlijke staat die een kind-ouder relatie heeft met de ouder die tot het huishouden behoort.
Onder thuiswonende kinderen worden ook begrepen adoptie- en stiefkinderen maar geen pleegkinderen.

De cijfers over het aantal eenouderhuishoudens in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal eenouderhuishoudens.
Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2014 gaan.
Totaal
Met 2 of meer kinderen
Bijstand
Uitkeringen aan huishoudens op grond van de Wet werk en bijstand (WWB, tot 2015) en de Participatiewet (vanaf 2015) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
Eenouderhuishoudens met bijstand
Eenouderhuishoudens die bijstand ontvangen.
Onder bijstand wordt hier verstaan uitkeringen aan huishoudens op grond van de Wet werk en bijstand (WWB, tot 2015) en de Participatiewet (vanaf 2015) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
Driejaarsgemiddelde
Het gemiddeld aantal eenouderhuishoudens met bijstand voor de jaren 2012 tot en met 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Het gemiddelde is berekend door de aantallen voor de drie peilmomenten op te tellen en te delen door drie.
2014
Het aantal eenouderhuishoudens met bijstand op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
2013
Het aantal eenouderhuishoudens met bijstand op 31 december 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
2012
Het aantal eenouderhuishoudens met bijstand op 31 december 2012 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Bijstandshuishoudens met kinderen
Bijstandshuishoudens met één of meer minderjarige kinderen.
Onder bijstand wordt hier verstaan uitkeringen aan huishoudens op grond van de Wet werk en bijstand (WWB, tot 2015) en de Participatiewet (vanaf 2015) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
Driejaarsgemiddelde
Het gemiddeld aantal bijstandshuishoudens met één of meer kinderen tot 18 jaar voor de jaren 2012 tot en met 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Het gemiddelde is berekend door de aantallen voor de drie peilmomenten op te tellen en te delen door drie.
2014
Het aantal bijstandshuishoudens met één of meer kinderen tot 18 jaar op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
2013
Het aantal bijstandshuishoudens met één of meer kinderen tot 18 jaar op 31 december 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
2012
Het aantal bijstandshuishoudens met één of meer kinderen tot 18 jaar op 31 december 2012 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Ouders met lang psychisch medicijngebr.
Aantal ouders van kinderen in de leeftijd tot 18 jaar met langdurig psychisch medicijngebruik in het jaar 2012 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Deze indicator beschrijft hoeveel ouders van kinderen in de leeftijd tot 18 jaar in het jaar 2012 gebruik heeft gemaakt van medicijnen voor chronische psychische aandoeningen.

Langdurig psychisch medicijngebruik:
Om te kijken welke personen gebruik hebben gemaakt van medicijnen voor chronische psychische aandoeningen, is gebruik gemaakt van een bestand van het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG). Dit bestand bevat informatie over alle verzekerden met een basis verzekering (zorg) in 2013. Op basis van hun declaratiegedrag zijn chronisch zieken ingedeeld in zogenaamde Farmaceutische Kosten Groepen (FKG). Deze psychische FKG’s zijn gebaseerd op het medicijngebruik in 2012.
Een Farmaceutische Kosten Groep (FKG) is een groep medicijnen die past bij een bepaalde chronische aandoening. Iemand valt binnen een FKG als hij of zij minimaal 180 dagen per jaar medicijnen gebruikt voor een bepaalde aandoening. De volgende FKG’s worden in dit onderzoek gerekend tot chronische psychische aandoeningen: psychose, psychose depot, chronische stemmingsstoornissen, verslaving, bipolair regulier, bipolair complex, adhd, ‘psychose, alzheimer, verslaving’ en depressie.
Huishoudens met inkomen
De uitkomsten hebben betrekking op alle huishoudens in Nederland met inkomen (incl. personen die in tehuizen of inrichtingen verblijven).
Totaal huishoudens met inkomen
Totaal aantal huishoudens met inkomen (incl. personen die in tehuizen of inrichtingen verblijven) op 31 december 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Huishoudens
Aantal huishoudens op 31 december 2013 met inkomen in jaar 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2013 gaan.
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden in 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Om inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het inkomen gestandaardiseerd. Bij het standaardiseren wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van een huishouden. Hiervoor zijn equivalentiefactoren beschikbaar die afgestemd zijn op het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uit drukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is de CBS-equivalentieschaal gebruikt, waarbij het eenpersoonshuishouden als standaardhuishouden is gekozen. Het gaat hier om het rekenkundig gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2013 gaan.
Paar, alleen kinderen < 18
(Echt)paar met uitsluitend minderjarige kinderen zonder anderen.
De indeling van het huishouden hangt af van de relaties van de huishoudensleden ten opzichte van de hoofdkostwinner. Het al dan niet gehuwd samenwonen van de hoofdkostwinner en de aanwezigheid van inwonende kinderen spelen hier een rol. Paren zijn zowel echtparen als personen die samenwonen met een vaste partner.      
Huishoudens
Aantal huishoudens op 31 december 2013 met inkomen in jaar 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2013 gaan.
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden in 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Om inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het inkomen gestandaardiseerd. Bij het standaardiseren wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van een huishouden. Hiervoor zijn equivalentiefactoren beschikbaar die afgestemd zijn op het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uit drukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is de CBS-equivalentieschaal gebruikt, waarbij het eenpersoonshuishouden als standaardhuishouden is gekozen. Het gaat hier om het rekenkundig gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2013 gaan.
Paar, minstens één kind >= 18
(Echt)paar met minstens één meerderjarig kind zonder anderen.
De indeling van het huishouden hangt af van de relaties van de huishoudensleden ten opzichte van de hoofdkostwinner. Het al dan niet gehuwd samenwonen van de hoofdkostwinner en de aanwezigheid van inwonende kinderen spelen hier een rol. Paren zijn zowel echtparen als personen die samenwonen met een vaste partner.
Huishoudens
Aantal huishoudens op 31 december 2013 met inkomen in jaar 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2013 gaan.
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden in 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Om inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het inkomen gestandaardiseerd. Bij het standaardiseren wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van een huishouden. Hiervoor zijn equivalentiefactoren beschikbaar die afgestemd zijn op het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uit drukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is de CBS-equivalentieschaal gebruikt, waarbij het eenpersoonshuishouden als standaardhuishouden is gekozen. Het gaat hier om het rekenkundig gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2013 gaan.
Eenoudergezin, alleen kinderen < 18
Eenoudergezin met uitsluitend minderjarige kinderen zonder anderen.
De indeling van het huishouden hangt af van de relaties van de huishoudensleden ten opzichte van de hoofdkostwinner. Het al dan niet gehuwd samenwonen van de hoofdkostwinner en de aanwezigheid van inwonende kinderen spelen hier een rol. Een eenoudergezin wordt gevormd door een hoofdkostwinner die niet samenwoont met een vaste partner, maar wel inwonende kinderen heeft.
Huishoudens
Aantal huishoudens op 31 december 2013 met inkomen in jaar 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2013 gaan.
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden in 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Om inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het inkomen gestandaardiseerd. Bij het standaardiseren wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van een huishouden. Hiervoor zijn equivalentiefactoren beschikbaar die afgestemd zijn op het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uit drukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is de CBS-equivalentieschaal gebruikt, waarbij het eenpersoonshuishouden als standaardhuishouden is gekozen. Het gaat hier om het rekenkundig gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2013 gaan.
Eenoudergezin, minstens één kind >= 18
Eenoudergezin met minstens één meerderjarig kind zonder anderen.
De indeling van het huishouden hangt af van de relaties van de huishoudensleden ten opzichte van de hoofdkostwinner. Het al dan niet gehuwd samenwonen van de hoofdkostwinner en de aanwezigheid van inwonende kinderen spelen hier een rol. Een eenoudergezin wordt gevormd door een hoofdkostwinner die niet samenwoont met een vaste partner, maar wel inwonende kinderen heeft.

Huishoudens
Aantal huishoudens op 31 december 2013 met inkomen in jaar 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2013 gaan.
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden in 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Om inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het inkomen gestandaardiseerd. Bij het standaardiseren wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van een huishouden. Hiervoor zijn equivalentiefactoren beschikbaar die afgestemd zijn op het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uit drukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is de CBS-equivalentieschaal gebruikt, waarbij het eenpersoonshuishouden als standaardhuishouden is gekozen. Het gaat hier om het rekenkundig gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2013 gaan.
WMO
Wet maatschappelijke ondersteuning zoals ingegaan op 1 januari 2015.
Deze wet stelt gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen.
Onder dit onderwerp zijn in deze tabel de gegevens terug te vinden die als grondslag dienen bij het bepalen van de verdeling van het landelijk budget over de gemeenten ten behoeve van de Wmo.
Inwoners
Het aantal inwoners op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De cijfers over het aantal inwoners in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal inwoners. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2014 gaan.
Totaal
Inwoners van 65 jaar of ouder
Huishoudens
Huishoudens worden onderscheiden in particuliere en institutionele huishoudens.
Ze omvatten niet alleen op zichzelf of in gezinsverband wonende personen (particuliere huishoudens), maar ook personen in verpleeginrichtingen, bejaardentehuizen, gevangenissen en internaten (institutionele huishoudens).
Eenpersoonshuishoudens
Het aantal particuliere huishoudens bestaande uit één persoon op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De cijfers over het aantal eenpersoonshuishoudens in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal eenpersoonshuishoudens. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2014 gaan.
Huishoudens met inkomen
Het totaal aantal huishoudens op 31 december 2013 met inkomen in 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De cijfers over het aantal huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2013 gaan.
Lage inkomens 2e, 3e, of 4e deciel
Het aantal huishoudens op 31 december 2013 met inkomen in 2013 in het 2e, 3e, of 4e deciel van de landelijke inkomensverdeling voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

Huishoudens zijn in tien inkomensklasse verdeeld. De klassengrenzen van de verdeling zijn als volgt bepaald. De huishoudens van geheel Nederland worden gerangschikt naar hoogte van besteedbaar inkomen van het voorafgaande jaar. Daarna worden de eenheden in tien, qua aantal gelijke groepen (decielgroepen) verdeeld en wordt het hoogste inkomen in elke groep bepaald. Deze inkomens vormen de klassengrenzen (decielen). De huishoudens in het 2e, 3e en 4e deciel vormen in dit geval de groep 'relatief lage inkomens'.
De populatie omvat alle huishoudens inclusief studentenhuishoudens en institutionele huishoudens; huishoudens zonder (waargenomen) belastbaar inkomen zijn buiten beschouwing gelaten.
Een particulier huishouden bestaat uit een of meer personen die alleen of samen in een woonruimte gehuisvest zijn en zelf in hun dagelijkse levensbehoeften voorzien.
Een institutioneel huishouden is gedefinieerd als een uit een of meer leden bestaande verzameling van personen, woonachtig in een tot bewoning bestemd gebouw of in een andere bewoonde ruimte, die daar door derden wordt voorzien van huisvesting en van dagelijkse levensbehoeften.
Huishoudens waarvan alle huishoudensleden een WSF-uitkering (Wet Studie Financiering) ontvangen behoren tot de groep studentenhuishoudens; werkstudenten behoren ook tot deze categorie.
Het 'besteedbaar inkomen' is het bruto-inkomen verminderd met de premies sociale zekerheid en andere betaalde overdrachten (o.a. alimentatie voor ex-partner) en de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting.
Het bruto-inkomen omvat winst uit onderneming, bruto-inkomsten uit arbeid, inkomsten uit vermogen en bruto ontvangen overdrachten (zoals RWW, AOW, WAZ, WAJONG en WAO).

De cijfers over het aantal huishoudens met inkomens in het 2e, 3e, of 4e deciel in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal huishoudens met inkomens in het 2e, 3e, of 4e deciel. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2013 gaan.
Lage inkomens 2e, 3e, of 4e deciel %
Het aantal huishoudens op 31 december 2013 met inkomen in 2013 in het 2e, 3e, of 4e deciel van de landelijke inkomensverdeling als percentage van het totaal aantal huishoudens met inkomen voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

Huishoudens zijn in tien inkomensklasse verdeeld. De klassengrenzen van de verdeling zijn als volgt bepaald. De huishoudens van geheel Nederland worden gerangschikt naar hoogte van besteedbaar inkomen van het voorafgaande jaar. Daarna worden de eenheden in tien, qua aantal gelijke groepen (decielgroepen) verdeeld en wordt het hoogste inkomen in elke groep bepaald. Deze inkomens vormen de klassengrenzen (decielen). De huishoudens in het 2e, 3e en 4e deciel vormen in dit geval de groep 'relatief lage inkomens'.
De populatie omvat alle huishoudens inclusief studentenhuishoudens en institutionele huishoudens; huishoudens zonder (waargenomen) belastbaar inkomen zijn buiten beschouwing gelaten.
Een particulier huishouden bestaat uit een of meer personen die alleen of samen in een woonruimte gehuisvest zijn en zelf in hun dagelijkse levensbehoeften voorzien.
Een institutioneel huishouden is gedefinieerd als een uit een of meer leden bestaande verzameling van personen, woonachtig in een tot bewoning bestemd gebouw of in een andere bewoonde ruimte, die daar door derden wordt voorzien van huisvesting en van dagelijkse levensbehoeften.
Huishoudens waarvan alle huishoudensleden een WSF-uitkering (Wet Studie Financiering) ontvangen behoren tot de groep studentenhuishoudens; werkstudenten behoren ook tot deze categorie.
Het 'besteedbaar inkomen' is het bruto-inkomen verminderd met de premies sociale zekerheid en andere betaalde overdrachten (o.a. alimentatie voor ex-partner) en de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting.
Het bruto-inkomen omvat winst uit onderneming, bruto-inkomsten uit arbeid, inkomsten uit vermogen en bruto ontvangen overdrachten (zoals RWW, AOW, WAZ, WAJONG en WAO).

De cijfers over het aantal huishoudens met inkomens in het 2e, 3e, of 4e deciel in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal huishoudens met inkomens in het 2e, 3e, of 4e deciel. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2013 gaan.
Periodieke bijstanduitkeringen
Het aantal uitkeringen op grond van een bijstandswet of bijstandsgerelateerde wet.
Bijstandswetten zijn de Participatiewet (vanaf 2015) en de Wet werk en bijstand (WWB, tot 2015).
Bijstandsgerelateerde wetten zijn de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
Een uitkering aan een (echt)paar wordt geteld als één uitkering aan twee personen.
Totaal
Het totaal aantal uitkeringen op grond van een bijstandswet of bijstandsgerelateerde wet op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

Bijstandswetten zijn de Participatiewet (vanaf 2015) en de Wet werk en bijstand (WWB, tot 2015).
Bijstandsgerelateerde wetten zijn de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

De cijfers over het aantal bijstandsuitkeringen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal bijstandsuitkeringen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2014 gaan.
WWB
Het aantal uitkeringen aan thuiswonenden jonger dan 65 jaar op grond van de Wet Werk en Bijstand (tot 2015) en de Participatiewet (vanaf 2015) op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

Wet werk en bijstand (WWB)
De WWB is een wettelijke sociale voorziening die op 1 januari 2004 in werking is getreden ter vervanging van de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) en het Besluit In- en Doorstroombanen (ID-banen). Uitgangspunt van de wet is dat mensen zoveel mogelijk zelf in hun eigen onderhoud voorzien. De WWB regelt bijstand voor mensen die hiertoe niet in staat zijn en die geen beroep kunnen doen op een ander socialezekerheidswet. Uitvoering van de wet ligt bij de gemeente, die naast financiële steun ook hulp biedt bij re-integratie in het arbeidsproces. De WWB is per 1 januari 2015 op enkele punten aangepast en vervangen door de Participatiewet.

Participatiewet
De Participatiewet vervangt per 1 januari 2015 de WWB, de Wet sociale werkvoorziening (WSW) en een deel van de Wet Wajong.
De Participatiewet komt vrijwel overeen met de WWB, maar nog sterker wordt de nadruk gelegd op participatie aan het arbeidsproces.
Personen die door lichamelijke, verstandelijke of psychische aandoeningen alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken vallen vanaf 1 januari 2015 onder de Participatiewet en niet meer onder de WSW. Ook jonggehandicapten die nog kunnen werken vallen vanaf die datum onder de Participatiewet en niet meer onder de Wet Wajong.

De cijfers over het aantal bijstandsuitkeringen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal bijstandsuitkeringen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2014 gaan.
IOAW
Het aantal uitkeringen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

Wet inkomensvoorziening oudere gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)
De IOAW biedt een inkomensgarantie op het niveau van het sociaal minimum aan oudere werkloze werknemers, van wie het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet is geëindigd. De wet is in werking getreden op 1 januari 1987 en is ingrijpend gewijzigd met ingang van 1 januari 1996. Het recht op een IOAW-uitkering vervalt bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

De cijfers over het aantal IOAW-uitkeringen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal IOAW-uitkeringen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2014 gaan.
IOAZ
Het aantal uitkeringen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)
De IOAZ biedt een inkomensgarantie op het niveau van het sociaal minimum aan gewezen zelfstandigen van 55 jaar en ouder, van wie het inkomen duurzaam minder bedraagt dan het sociaal minimum en die als gevolg daarvan het bedrijf of beroep hebben beëindigd. De wet is in werking getreden op 1 januari 1987 en is ingrijpend gewijzigd met ingang van 1 januari 1996. Het recht op een IOAZ-uitkering vervalt bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

De cijfers over het aantal IOAZ-uitkeringen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal IOAZ-uitkeringen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2014 gaan.
Adreslozen
Het aantal uitkeringen aan bijstandsontvangers zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

Een beperkt aantal gemeenten is aangewezen om bijstand te verlenen aan adreslozen. Deze gemeenten zijn aangewezen in het Bijstandsbesluit adreslozen. Met ingang van 1999.

De cijfers over het aantal uitkeringen aan adreslozen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal uitkeringen aan adreslozen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2014 gaan.
BBZ
Het aantal uitkeringen aan zelfstandigen ingevolge het Besluit Bijstandverlening Zelfstandigen (Bbz) op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

Het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) is ingesteld om een zelfstandige tijdelijk een uitkering te verstrekken totdat hij weer in zijn eigen levensbehoeften kan voorzien. Degenen die in aanmerking komen voor het Bbz zijn gevestigde zelfstandigen die tijdelijk in financiële problemen verkeren, of startende zelfstandigen. Daarnaast biedt het Bbz ook hulp aan oudere zelfstandigen met een niet-levensvatbaar bedrijf of hulp wanneer zelfstandigen hun bedrijf willen beëindigen.

De cijfers over het aantal BBZ-uitkeringen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal BBZ-uitkeringen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2014 gaan.
Woonkernen
Woonkernen (Gf-Fvw) zijn in de Financiële verhoudingswet (Fvw) omschreven als geïsoleerde rastervierkanten of aaneen gesloten gebieden van met zijden aan elkaar grenzende rastervierkanten van 500 bij 500 meter (volgens de Rijksdriehoekmeting) binnen een gemeente.
Ieder rastervierkant van een woonkern(Gf-Fvw) bevat ten minste 25 adressen.
De toevoeging (Gf-Fvw) geeft aan dat deze definitie wordt gehanteerd in het kader van de Financiële verhoudingswet (Fvw) die de uitkeringen uit het Gemeentefonds (Gf) regelt.
Met ingang van cijfers over 2015 worden deze afgeleid van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG), waarbij aan verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen per 1 januari van het peiljaar aan een vierkant wordt toegekend.
Woonkernen: totaal
Het totaal aantal woonkernen (Gf-Fvw) per gemeente volgens de indeling op 1 januari 2016.
Woonkernen: minimaal 500 adressen
Het aantal woonkernen (Gf-Fvw) met minimaal 500 adressen binnen een gemeente, volgens de indeling op 1 januari 2016.
Omgevingsadressendichtheid
Omgevingsadressendichtheid (OAD) in adressen / km² op 1 januari 2016.

De OAD is gedefinieerd als het gemiddeld aantal (hoofd)adressen dat een (hoofd)adres in zijn omgeving heeft. Als omgeving van een adres wordt een cirkel aangehouden met een straal van één kilometer rondom dat adres. Bij gemeentelijke en bovengemeentelijke indelingen is de adresgewogen OAD bepaald. Met ingang van cijfers over 2015 wordt het adres gedefinieerd als het hoofdadres van verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen volgens de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Cijfers over 2014 en voorgaande jaren zijn gebaseerd op adressen van het Geografisch Basisregister (GBR).
Voor meer informatie over de OAD en zijn rol in de bepaling van de stedelijkheid van een gebied wordt verwezen naar het artikel: 'Een nieuwe maatstaf voor stedelijkheid: de omgevingsadressendichtheid' in de Maandstatistiek van de bevolking, jaargang 40, juli 1992, 14-27, CBS. De OAD wordt berekend op basis van de BAG vanaf 2015 of het Geografisch Basisregister (GBR) van januari van het peiljaar, waarbij aan alle (hoofd)adressen een vierkant is toegekend.
Lokaal klantenpotentieel
Aantal potentiële lokale klanten van de woonkernen in een gemeente op 1 januari 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

Het aantal potentiële lokale klanten van een woonkern is gedefinieerd als het aantal inwoners dat die kern aantrekt uit alle kernen binnen een straal van 20 kilometer. De som van het aantal potentiële lokale klanten over alle gemeenten is gelijk aan het landelijk inwonertal op 1 januari en is afgerond op 10-tallen. Het zijn definitieve cijfers.
Voorafgaand aan de bepaling van het klantenpotentieel wordt eerst het zwaartepunt van ieder van de betrokken woonkernen bepaald. Het zwaartepunt van iedere woonkern wordt vastgelegd als een X- en een Y-coördinaat (in eenheden van 500 meter). Deze coördinaten worden in de berekening gebruikt om de onderlinge afstanden van woonkernen te bepalen. De afstand van een woonkern (Fvw-Gf) tot zichzelf en de afstand van twee woonkernen (Fvw-Gf) minder dan een kilometer wordt ten behoeve van de berekeningen op één kilometer gesteld. Vervolgens wordt het inwonertal van iedere woonkern binnen een gemeente bepaald. Inwoners van een gemeente die niet in een woonkern wonen, worden aan de woonkernen van een gemeente toegedeeld naar rato van hun inwonertal.
Als eerste stap in de berekening van het lokaal plantenpotentieel wordt voor iedere woonkern in Nederland het aantal inwoners volgens een formule opgesplitst in aantallen potentiële klanten van de woonkernen. Verondersteld is dat de lokale aantrekkingskracht van een kern recht evenredig toeneemt met het aantal inwoners en afneemt met het kwadraat van de afstand tot die kern. Als tweede stap wordt per woonkern de aldus toegekende potentiële lokale klanten opgeteld. Het klantenpotentieel van een gemeente wordt verkregen door het aantal potentiële klanten van alle woonkernen binnen de gemeente te sommeren.
Het peilmoment van definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo naar gemeentelijke indeling 2016 is 1 januari 2015. Tijdens de berekeningen van het lokaal klantenpotentieel worden de zwaartepunten van de kernen en hun gewicht per gemeente bepaald. Hierdoor wijken deze berekende cijfers af van het lokaal klantenpotentieel zoals berekend in de tabel “Maatstaven Financiële-verhoudingswet (Fvw)” voor de Algemene Uitkeringen uit het Gemeentefonds waar definitieve cijfers naar gemeentelijke indeling 2016 worden berekend met cijfers van het peilmoment 1 januari 2016.