Rijksfinanciën; 1900-2018

Rijksfinanciën; 1900-2018

Perioden Uitgaven en ontvangsten Uitgaven Totaal uitgaven (mln euro) Uitgaven en ontvangsten Uitgaven Provinciefonds (mln euro) Uitgaven en ontvangsten Uitgaven Gemeentefonds (mln euro) Uitgaven en ontvangsten Uitgaven BTW-compensatiefonds (mln euro) Uitgaven en ontvangsten Uitgaven Ministerie van Defensie (mln euro) Uitgaven en ontvangsten Uitgaven Buitenlandse Zaken (mln euro) Uitgaven en ontvangsten Uitgaven Justitie (mln euro) Uitgaven en ontvangsten Uitgaven Justitie en Veiligheid (mln euro) Uitgaven en ontvangsten Uitgaven Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (mln euro) Uitgaven en ontvangsten Uitgaven Sociale Zaken en Werkgelegenheid (mln euro) Uitgaven en ontvangsten Uitgaven Overig (mln euro) Uitgaven en ontvangsten Ontvangsten Totaal ontvangsten (mln euro) Uitgaven en ontvangsten Ontvangsten Belastingopbrengsten (mln euro) Uitgaven en ontvangsten Ontvangsten Overig (mln euro) Uitgaven en ontvangsten Saldo (mln euro) Schuld op 31 december Totaal schuld op 31 december (mln euro) Schuld op 31 december Langlopende schuld nominaal (mln euro) Schuld op 31 december Netto kortlopende schuld (mln euro)
1900 74 74 75 54 20 1 520 520 .
1910 102 102 101 69 33 0 524 509 15
1920 550 550 497 337 160 -53 1.083 991 92
1930 707 45 2 13 72 575 738 265 473 30 1.122 1.117 5
1940 1.359 44 78 1 15 66 46 1.109 997 310 687 -361 2.050 1.425 625
1950 3.294 14 160 338 18 50 158 122 2.435 3.493 1.872 1.620 199 9.679 5.222 4.457
1960 6.960 30 613 782 122 104 729 236 4.343 7.039 4.247 2.793 79 7.854 6.283 1.571
1970 21.481 103 2.126 1.822 235 369 3.328 1.034 12.465 20.073 12.929 7.144 -1.408 14.099 10.691 3.408
1980 79.676 412 6.603 4.995 1.216 1.250 10.205 6.069 48.926 74.010 40.132 33.877 -5.666 42.019 35.436 6.583
1990 97.974 531 6.517 6.430 2.262 1.732 14.008 15.143 51.351 93.886 59.080 34.806 -4.088 137.611 141.629 -4.019
2000 144.360 940 11.543 6.730 5.535 4.320 21.347 15.179 78.766 132.313 94.582 37.731 -12.047 194.025 174.546 19.479
2010 237.570 1.483 18.381 2.789 8.472 10.984 6.099 37.173 29.137 123.052 234.957 134.481 100.476 -2.613 323.943 263.422 60.521
2014 242.630 1.296 18.741 7.788 10.513 12.625 35.995 32.626 123.046 231.114 139.155 91.959 -11.516 373.129 347.506 25.623
2015 246.283 1.115 27.267 7.816 10.232 12.718 36.350 31.330 119.455 244.542 146.741 97.801 -1.741 372.722 347.853 24.869
2016 231.086 2.494 28.125 8.242 10.106 13.192 38.696 31.664 98.567 233.145 154.708 78.437 2.059 374.784 341.496 33.288
2017 235.520 2.570 27.906 8.539 8.364 13.053 38.053 31.817 105.218 241.506 169.835 71.671 5.986 361.741 333.406 28.335
2018 242.126 2.454 29.083 9.417 9.174 12.814 42.327 34.412 102.445 245.161 178.099 67.062 3.035 351.986 317.804 34.182
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


Deze tabel toont de administratieve uitgaven, ontvangsten en schulden van het Rijk zoals opgenomen in het financieel jaarverslag van het Rijk dat jaarlijks in mei verschijnt. De gepresenteerde jaargegevens over de uitgaven zijn opgesplitst naar een aantal begrotingshoofdstukken (ministeries en begrotingsfondsen). Onderlinge geldstromen binnen een begrotingshoofdstuk of tussen verschillende begrotingshoofdstukken zijn niet geconsolideerd in de administratieve uitgaven en ontvangsten. De cijfers wijken daardoor af van de cijfers die zijn opgenomen in de Nationale rekeningen. De Nationale rekeningen zijn gebaseerd op de internationale definities van het Europees Systeem van Rekeningen (ESR 2010).
De gepresenteerde gegevens over de schulden betreffen de schuldstanden per ultimo van het jaar.

Gegevens beschikbaar van 1900 tot en met 2018.

Status van de cijfers:
De cijfers in deze tabel zijn definitief.

Wijzigingen per 20 februari 2020:
Geen, deze tabel is stopgezet.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Niet meer van toepassing.

Toelichting onderwerpen

Uitgaven en ontvangsten
Uitgaven
Totaal uitgaven
Totaal van de uitgaven van het Rijk zoals opgenomen in het financieel jaarverslag van het Rijk. De gepresenteerde gegevens zijn opgesplitst naar begrotingshoofdstukken. Onderlinge geldstromen binnen een begrotingshoofdstuk of tussen verschillende begrotingshoofdstukken zijn niet geconsolideerd.

Verklaringen van grote schommelingen in de cijfers:
1995: De uitgaven waren hoog omdat het Rijk met 16 miljard euro alle toekomstige huursubsidieverplichtingen aan de gemeenten had afgekocht. De gemeenten hebben op hun beurt in 1995 alle nog bij het Rijk uitstaande woningwetleningen (ruim 12 miljard euro) afgelost.
1999: De uitgaven zijn fors gestegen omdat het Rijk een herstructureringsoperatie heeft uitgevoerd waarbij voor 30 miljard euro aan kleine(re) leningen is omgezet in grotere leningen die meer rendabel zijn.
Provinciefonds
Fonds waaruit provincies jaarlijks via een bepaalde verdeelsleutel uitkeringen ontvangen voor het uitvoeren van hun taken.

Het fonds wordt gevoed met een deel van de opbrengsten uit de rijksbelastingen. Het provinciefonds is ingesteld om te voorkomen dat provincies zelf op grote schaal belastingen moeten heffen. Dan zouden namelijk belangrijke verschillen in belastingdruk tussen de verschillende regio's kunnen ontstaan.
De verantwoordelijke minister voor dit begrotingshoofdstuk is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Gemeentefonds
Fonds waaruit gemeenten jaarlijks via een bepaalde verdeelsleutel uitkeringen ontvangen voor het uitvoeren van hun taken.

Het fonds wordt gevoed met een deel van de opbrengsten uit de rijksbelastingen. Het gemeentefonds is ingesteld om te voorkomen dat gemeenten zelf op grote schaal belastingen moeten heffen. Dan zouden namelijk belangrijke verschillen in belastingdruk tussen de verschillende regio's kunnen ontstaan.
De verantwoordelijke minister voor dit begrotingshoofdstuk is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
BTW-compensatiefonds
Fonds dat gemeenten, provincies en plusregio's compenseert voor de btw over ingekochte goederen en diensten die zij gebruiken voor overheidstaken, zoals openbare verlichting en aanleg en onderhoud van grond-, weg en waterbouwkundige werken.

Gemeenten, provincies en plusregio's betalen btw over goederen en diensten, die ze bij bedrijven aankopen. Over goederen en diensten, die in eigen beheer worden vervaardigd, wordt geen btw betaald. Om de verstoring van de marktwerking die hier het gevolg van is, tegen te gaan, is het BTW-compensatiefonds ingesteld. Een gevolg is dat de ontvangende overheidslichamen meer overheidstaken gaan uitbesteden.
Een plusregio (ook wel stadsregio genoemd) is een regionaal openbaar lichaam van verschillende Nederlandse gemeenten in een stedelijk gebied waaraan wettelijke taken zijn toebedeeld op grond van de wet gemeenschappelijke regelingen.
De verantwoordelijke minister voor dit begrotingshoofdstuk is minister van Financiën. Met ingang van 2012 is het BTW-compensatiefonds onderdeel geworden van het ministerie van Financiën.
Ministerie van Defensie
Ministerie, verantwoordelijk voor de verdediging van het eigen grondgebied en dat van de NAVO-bondgenoten en voor het uivoeren van (militaire) operaties in internationaal verband.

Het ministerie levert een bijdrage aan de vrede en veiligheid in Nederland en door deelname aan crisisbeheersingsoperaties aan de stabiliteit en vrijheid in de wereld. Het ministerie bestaat uit het departement (de bestuursstaf), vier krijgsmachtonderdelen (land-, lucht- en zeestrijdkrachten en Koninklijke marechaussee), het Commando Dienstencentra en de Defensie Materieel Organisatie.
De verantwoordelijke minister voor dit begrotingshoofdstuk is de minister van Defensie.
Buitenlandse Zaken
Ministerie, verantwoordelijk voor het beleidsterrein buitenlandse betrekkingen.

Buitenlandse betrekkingen omvat de behartiging van de nationale belangen in het buitenland. Hiertoe behoren onder meer het algemeen buitenlands beleid, de staatsbezoeken en de diplomatieke en consulaire missies (ambassades). Daarnaast is het ministerie belast met het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking (humanitaire, sociale, economische en technische hulp) en de Europese samenwerking.
De verantwoordelijke minister voor dit begrotingshoofdstuk is de minister van Buitenlandse Zaken.
Justitie
Ministerie, verantwoordelijk voor het beleid inzake de rechtsorde in het land.

Het beleid heeft onder meer betrekking op wetgeving, preventie, handhaving, strafoplegging en slachtofferzorg. Eind 2010 zijn de beleidsterreinen nationale veiligheid, politie, brandweer, rampen-, crisis- en terrorismebestrijding van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegevoegd en gaat het ministerie door onder de naam ministerie van Veiligheid en Justitie. Tegelijkertijd is het beleidsterrein kinderbescherming overgenomen van het programmaministerie Jeugd en Gezin. Hier tegenover staat de overheveling van de beleidstaken asiel en immigratie van het ministerie van Justitie naar het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De verantwoordelijke minister voor dit begrotingshoofdstuk is de minister van Justitie.
Justitie en Veiligheid
Ministerie dat zich bezig houdt met de rechtsorde in alle stadia.

Het beleid omvat onder meer wetgeving, preventie, handhaving, strafoplegging en slachtofferzorg. Het ministerie van Justitie en Veiligheid is per 2018 de opvolger van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Het ministerie van Veiligheid en Justitie is eind 2010 ontstaan uit het voormalige ministerie van Justitie waaraan zijn toegevoegd de beleidstaken nationale veiligheid, politie, brandweer, rampen-, crisis- en terrorismebestrijding van het ministerie van Binnenlandse Zaken en het beleidsterrein kinderbescherming van het programmaministerie Jeugd en Gezin. Tegelijkertijd zijn van het ministerie van Justitie de beleidsterreinen asiel en immigratie overgeheveld naar het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De verantwoordelijke minister voor dit begrotingshoofdstuk is de minister van Justitie en Veiligheid.
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ministerie, verantwoordelijk voor de beleidsterreinen onderwijs, cultuur en wetenschap, met inbegrip van emancipatie, cultureel erfgoed en studiefinanciering.

Eind 2010 is de beleidstaak kinderopvang overgebracht van dit ministerie naar het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De verantwoordelijke minister voor dit begrotingshoofdstuk is de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Het ministerie, verantwoordelijk voor het beleid inzake arbeidsomstandigheden, werkgelegenheid en inkomen en vermogen.

Specifieke taken zijn onder meer het arbeidsmarktbeleid en werkgelegenheid, arbeidsverhoudingen en -bemiddeling, arbeidsomstandigheden (toezicht en inspectie), loon- en arbeidsvoorwaardenbeleid, bijstandsbeleid (inclusief re-integratie), schuld- en armoedebeleid, pensioenbeleid, werknemers- en volksverzekeringen en wet sociale werkvoorziening. Daarnaast beheert het ministerie het Spaarfonds AOW. Verantwoording van deze laatste taak vindt plaats in het begrotingshoofdstuk Spaarfonds AOW. Eind 2010 is de beleidstaak kinderopvang overgenomen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het beleidsterrein kinderregelingen (kindgebonden budget, kinderbijslag) van het voormalige programmaministerie Jeugd en Gezin. Tegelijkertijd is het spaarfonds AOW opgeheven.
De verantwoordelijke minister voor dit begrotingshoofdstuk is de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Overig
Totaal van de uitgaven van de begrotingshoofdstukken die niet zijn gespecificeerd. Hieronder vallen bijvoorbeeld ministeries die slechts een korte periode hebben bestaan. Zie voor een gedetailleerd overzicht van recente jaren de StatLine tabel Rijk; uitgaven en ontvangsten begrotingshoofdstukken.
Ontvangsten
Totaal ontvangsten
Totaal van de ontvangsten van het Rijk zoals opgenomen in het financieel jaarverslag van het Rijk. De gepresenteerde gegevens zijn opgesplitst naar belastingopbrengsten en overige ontvangsten.
Onderlinge geldstromen binnen een begrotingshoofdstuk of tussen verschillende begrotingshoofdstukken zijn niet geconsolideerd.
Verklaringen van grote schommelingen in de cijfers:
1995: De ontvangsten waren hoog omdat het Rijk met 16 miljard euro alle toekomstige huursubsidieverplichtingen aan de gemeenten had afgekocht. De gemeenten hebben op hun beurt in 1995 alle nog bij het Rijk uitstaande woningwetleningen (ruim 12 miljard euro) afgelost.
1999: De ontvangsten zijn fors gestegen omdat het Rijk een herstructureringsoperatie heeft uitgevoerd waarbij voor 30 miljard euro aan kleine(re) leningen is omgezet in grotere leningen die meer rendabel zijn.
Belastingopbrengsten
Totaalopbrengst van alle door het Rijk geïnde belastingen. Het gaat hierbij om de kasontvangsten zoals deze door het ministerie van Financiën worden geadministreerd. Deze cijfers wijken af van de belastingontvangsten die in de Nationale rekeningen zijn opgenomen. De Nationale rekeningen zijn namelijk gebaseerd op de internationale definities van het Europees Systeem van Rekeningen (ESR 2010).
Overig
Totaal van alle niet-belastingontvangsten. Dit zijn voornamelijk aardgasbaten, uitgifte van effecten en opname van leningen. Hieronder vallen ook de begrotingsbudgetten van begrotingsfondsen die hun financiële middelen ontvangen van hun moederdepartement. Deze onderlinge geldstromen tussen verschillende begrotingshoofdstukken zijn niet geconsolideerd.
Saldo
Het verschil tussen het totaal van de ontvangsten en het totaal van de uitgaven. Een positief teken betekent een overschot, een negatief teken wijst op een tekort. Bij een negatief saldo van ontvangsten en uitgaven worden leningen aangetrokken om het tekort te dekken. Bij een overschot worden de aangetrokken leningen verminderd door aflossingen.
Boekhoudkundig hoort het saldo gelijk te zijn aan de jaar-op-jaar mutatie van de totale schuld. Is er een financieringstekort, dan moet geld worden aangetrokken door het aangaan van een schuld. In deze tabel is die gelijkheid niet aanwezig. Dat komt doordat het financieringstekort en de schuldgegevens worden bepaald met verschillende boekhoudmethoden. De uitgaven en ontvangsten van het Rijk worden volgens een kasboekhouding geboekt terwijl de schuld wordt geregistreerd in een boekhouding op transactiebasis.
Schuld op 31 december
Totaal schuld op 31 december
Som van de uitstaande langlopende schuld en de netto kortlopende schuld.

De langlopende schuld (ook wel vaste of gevestigde schuld) betreft de leningen en de uitgegeven effecten met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één jaar. Leningen zijn onderhandse overeenkomsten tussen een geldgever en geldnemer. Effecten zijn vorderingen aan toonder zonder eigendomsrechten (verhandelbaar schuldpapier). Bij het Rijk gaat het bij de langlopende effecten vooral om obligaties. De schuld is gewaardeerd tegen nominale waarde, dat wil zeggen tegen de waarde die op het schuldpapier (obligatie) is vermeld.
De kortlopende schuld is het gedeelte van de totale schuld dat betrekking heeft op de leningen en effecten met een oorspronkelijke looptijd van maximaal één jaar. Deze kortlopende leningen en effecten moeten binnen één jaar na de afsluitdatum worden afgelost respectievelijk teruggekocht. Bij het Rijk gaat het bij kortlopende effecten vooral om schatkistpapier. In de netto kortlopende schuld zijn de schulden verminderd met de vorderingen. Er is gekozen voor de netto waarde omdat kortlopende vorderingen en schulden snel onderling te vervangen zijn. Onder de kortlopende vorderingen en schulden vallen naast effecten en leningen bijvoorbeeld ook kasgeld en banktegoeden.
Langlopende schuld nominaal
Schuldtitels met een oorspronkelijke looptijd langer dan één jaar. Deze schulden bestaan uit leningen en effecten. Leningen zijn onderhandse overeenkomsten tussen een geldgever en geldnemer, die niet vrij verhandeld kunnen worden. Effecten zijn vorderingen zonder eigendomsrechten en kunnen daarom vrij worden verhandeld. Bij het Rijk gaat het bij de langlopende effecten vooral om obligaties (Dutch State Loans).
De gepresenteerde gegevens betreffen de stand van de aangegane langlopende schuld (ook wel vaste of gevestigde schuld) aan het eind van het jaar. De schuld is gewaardeerd tegen nominale waarde, dat wil zeggen tegen de waarde die op het schuldpapier (obligatie) is vermeld. Door het verhandelen van effecten kan de marktwaarde van deze schuldtitels afwijken van de nominale waarde.
Netto kortlopende schuld
Schuldtitels met een oorspronkelijke looptijd van maximaal één jaar. Deze schulden bestaan voornamelijk uit leningen en effecten. Daarnaast worden ook kasgelden en banktegoeden hierin opgenomen. Leningen zijn onderhandse overeenkomsten tussen een geldgever en geldnemer, die niet vrij verhandeld kunnen worden. Effecten zijn vorderingen zonder eigendomsrechten en kunnen daarom vrij worden verhandeld. Bij het Rijk gaat het bij de kortlopende effecten vooral om schatkistpapier (European Commercial Paper, Dutch Treasury Certificates).
De gepresenteerde gegevens betreffen de stand van de netto kortlopende schuld (ook wel vlottende schuld) aan het eind van het jaar. De netto kortlopende schuld wordt berekend door de schulden te verminderen met de vorderingen. Er is gekozen voor de netto waarde omdat kortlopende vorderingen en schulden (zoals bijvoorbeeld banktegoeden) snel onderling te vervangen zijn.