Productiestructuur per regio, naar SBI'93

Productiestructuur per regio, naar SBI'93

Regio's SBI '93 Perioden Productie (basisprijzen) (mln. euro) Intermediair verbruik (aankoopprijzen) (mln. euro) Bruto toegevoegde waarde (mln. euro) Beloning werknemers (mln. euro) Niet-productgebonden belastingen (mln. euro) Niet-productgebonden subsidies (mln. euro) Bruto exploitatieoverschot (mln. euro) Arbeidsvolume werknemers (1000 arb.jaren)
Nederland A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 22.605 12.022 10.583 2.507 472 279 7.883 89,1
Extra-territoriale regio A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 0 0 0 0 0 0 0 0,0
Noord-Nederland A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 2.932 1.330 1.602 276 76 49 1.299 9,8
Oost-Nederland A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 5.517 3.198 2.319 462 132 80 1.805 16,5
West-Nederland A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 8.277 3.730 4.547 1.192 127 67 3.295 42,1
Zuid-Nederland A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 5.878 3.764 2.115 576 137 83 1.484 20,7
Groningen (PV) A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 690 347 343 49 21 14 288 1,7
Friesland (PV) A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 1.363 535 829 139 32 19 677 4,9
Drenthe (PV) A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 879 448 430 88 23 15 334 3,2
Overijssel (PV) A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 1.698 943 755 112 43 26 627 4,0
Flevoland (PV) A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 781 365 416 86 20 13 323 2,9
Gelderland (PV) A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 3.038 1.890 1.148 264 69 41 856 9,5
Utrecht (PV) A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 688 335 353 84 14 8 263 3,0
Noord-Holland (PV) A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 1.938 853 1.085 330 31 17 741 11,6
Zuid-Holland (PV) A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 4.936 2.194 2.742 708 64 30 2.000 25,2
Zeeland (PV) A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 715 348 367 71 18 12 290 2,3
Noord-Brabant (PV) A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 4.050 2.644 1.406 365 97 59 1.003 13,1
Limburg (PV) A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 1.828 1.119 709 211 40 24 481 7,6
Oost-Groningen A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 206 120 86 12 7 5 72 0,4
Delfzijl en omgeving A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 86 44 42 4 3 2 37 0,1
Overig Groningen A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 398 183 215 33 11 8 178 1,2
Noord-Friesland A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 676 274 402 89 15 9 307 3,2
Zuidwest-Friesland A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 255 91 164 16 6 4 145 0,6
Zuidoost-Friesland A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 433 170 263 34 11 6 225 1,2
Noord-Drenthe A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 275 137 138 27 8 5 109 1,0
Zuidoost-Drenthe A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 395 208 187 45 9 6 139 1,6
Zuidwest-Drenthe A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 209 103 105 17 6 3 86 0,6
Noord-Overijssel A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 599 308 291 30 16 10 255 1,1
Zuidwest-Overijssel A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 269 148 121 17 7 4 101 0,6
Twente A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 830 487 344 65 20 12 271 2,3
Veluwe A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 1.021 797 224 77 26 16 136 2,8
Achterhoek A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 917 535 383 57 24 15 317 2,1
Arnhem/Nijmegen A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 494 256 238 67 10 6 166 2,4
Zuidwest-Gelderland A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 605 302 304 62 10 5 237 2,2
Utrecht A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 688 335 353 84 14 8 263 3,0
Kop van Noord-Holland A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 936 417 519 144 16 9 368 5,0
Alkmaar en omgeving A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 192 86 105 28 3 2 76 1,0
IJmond A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 55 23 32 10 1 0 22 0,3
Agglomeratie Haarlem A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 14 6 8 4 0 0 4 0,1
Zaanstreek A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 34 13 22 7 1 0 14 0,3
Groot-Amsterdam A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 666 293 374 126 10 5 243 4,5
Het Gooi en Vechtstreek A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 41 15 26 11 1 0 15 0,4
Agglomeratie Leiden en Bollenstreek A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 402 177 224 66 5 2 155 2,3
Agglomeratie 's-Gravenhage A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 466 196 270 86 4 1 181 3,0
Delft en Westland A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 2.098 946 1.152 249 24 10 890 9,0
Oost-Zuid-Holland A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 607 276 331 91 10 5 236 3,3
Groot-Rijnmond A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 1.095 494 601 173 17 9 420 6,1
Zuidoost-Zuid-Holland A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 268 105 164 43 5 3 118 1,5
Zeeuwsch-Vlaanderen A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 206 105 101 17 7 5 82 0,6
Overig Zeeland A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 508 242 266 54 11 7 208 1,7
West-Noord-Brabant A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 773 399 374 92 16 10 276 3,3
Midden-Noord-Brabant A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 589 372 216 54 14 9 157 2,0
Noordoost-Noord-Brabant A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 1.400 964 436 116 35 21 306 4,2
Zuidoost-Noord-Brabant A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 1.289 909 380 103 33 20 264 3,7
Noord-Limburg A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 1.164 709 455 147 23 13 298 5,3
Midden-Limburg A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 473 325 147 38 12 8 105 1,4
Zuid-Limburg A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 192 85 107 27 5 3 78 1,0
Flevoland A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 781 365 416 86 20 13 323 2,9
Utrecht-West A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 244 111 133 19 5 3 111 0,7
Stadsgewest Amersfoort A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 105 54 51 11 2 1 39 0,4
Stadsgewest Utrecht A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 198 86 112 32 3 2 78 1,2
Zuidoost-Utrecht A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 142 84 58 22 3 2 35 0,8
Amsterdam A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 34 13 21 11 0 0 10 0,4
Overig Agglomeratie Amsterdam A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 86 38 49 13 1 1 35 0,5
Edam-Volendam e.o. A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 74 27 48 9 2 1 38 0,3
Haarlemmermeer e.o. A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 471 215 256 94 6 3 160 3,4
Agglomeratie 's-Gravenhage ex. Zoeterm. A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 445 188 257 81 4 1 173 2,8
Zoetermeer A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 21 8 13 6 0 0 8 0,2
Rijnmond A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 757 335 421 135 9 5 281 4,9
Overig Groot-Rijnmond A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 338 159 179 38 7 4 139 1,2
Drechtsteden A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 72 28 45 21 1 0 24 0,7
Overig Zuidoost-Zuid-Holland A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 196 77 119 22 4 2 95 0,8
Stadsgewest 's-Hertogenbosch A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 313 178 135 43 6 4 90 1,5
Overig Noordoost-Noord-Brabant A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 1.087 786 300 73 28 17 216 2,6
Almere A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 59 26 34 8 1 0 26 0,3
Flevoland-Midden A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 283 128 155 30 9 7 123 1,1
Noordoostpolder en Urk A+B Landbouw, bosbouw en visserij 2001 439 212 227 49 10 6 174 1,6
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


Gegevens beschikbaar vanaf: 1995 tot en met 2001
Frequentie: afgesloten reeks

Regionale rekeningen in hoofdlijnen
Regionale rekeningen geven een op de Nationale rekeningen aansluitende
kwantitatieve beschrijving van het economisch proces van regio's binnen een
land. Als onderdelen van het economisch proces worden in de Nationale
rekeningen productie, inkomensverdeling, bestedingen en financiering
onderscheiden.
Bij de Regionale rekeningen ligt de nadruk echter op de beschrijving van de
productieprocessen in de verscheidene regio's.

Gebruiksmogelijkheden
De gebruiksmogelijkheden blijken zeer divers: allereerst kan het
binnenlands product per regio gebruikt worden als een samenvattende
maatstaf voor het functioneren van de economie van een regio.
Verder kan het relatieve belang van een bedrijfstak voor de regionale
economie blijken uit haar aandeel in de totale toegevoegde waarde in de
betreffende regio. Voorts kunnen cijfers in de Regionale rekeningen benut
worden voor analyse en prognose. De cijfers geven een gecoördineerde
beschrijving van de regionale economie en sluiten naadloos aan op de
gegevens van de Nationale rekeningen. De Regionale rekeningen data
zijn daarom bij uitstek geschikt voor de vergelijking van de
resultaten van de verscheidene regio's. Ook kunnen de data
gebruikt worden in modellen die de regionaal economische
ontwikkeling voorspellen en de invloed van beleidsvarianten toetsen.

Enkele kanttekeningen bij de gebruiksmogelijkheden
Voor de beschrijving van het economisch proces moeten
keuzes gemaakt worden. Er moet o.a. gekozen worden tussen een
beschrijving met als gezichtspunt de economische actoren
of voor een zo correct mogelijke weergave van economische
processen. Het eerste wordt een institutionele benadering
genoemd, het tweede een functionele. Zo staan bij een
institutionele beschrijving van het productieproces de
producenten centraal. Deze worden op basis van het
zwaartepunt van hun economische activiteit ingedeeld in
bedrijfstakken.
Producenten die vervoer als hoofdactiviteit hebben worden
bijvoorbeeld ingedeeld in de bedrijfstak vervoer, opslag
en communicatie. Dit leidt tot goede informatie over de
totale productiewaarde van de producenten die tot een bepaalde
bedrijfsgroep gerekend worden. Ook sluit dit aan bij de
werkelijkheid waarin de producent opereert. Deze
benadering betekent dat de productie van eventuele nevenactiviteiten
van een producent in de productiewaarde van de betreffende
bedrijfstak wordt meegenomen. Dat geldt bijvoorbeeld voor
een transportondernemer met als nevenactiviteit detailhandel.
Daarom is de institutionele benadering minder geschikt
voor de raming van de totale productiewaarde van een
bepaalde activiteit. Dit geldt vooral als deze activiteit vaak als
nevenactiviteit wordt uitgeoefend door producenten in
andere bedrijfstakken. Een functionele benadering biedt dan
voordelen.
In de Nationale en Regionale rekeningen is echter in
overeenstemming met de internationale richtlijnen gekozen
voor een institutionele benadering. Ook dient er gekozen te
worden of een activiteit al dan niet tot de productie gerekend wordt.
Dit geldt bijvoorbeeld voor doe-het-zelf activiteiten en
onbetaald huishoudelijk werk. Er is in overeenstemming met
de internationale richtlijnen gekozen om deze activiteiten
niet tot de productie te rekenen, daar er geen feitelijke
marktwaarden tot stand komen. Het opnemen van dergelijke activiteiten
in de productie zou leiden tot grote wijzigingen in het binnenlands
product (regionaal en landelijk). Daardoor zou de bruikbaarheid als
indicator voor de beoordeling van de ontwikkeling van de
markteconomie sterk beperkt worden. De diversiteit van de
gebruiksmogelijkheden maakt dat de gemaakte keuzes niet voor elke
aanwending optimaal uitvallen.

Internationale en regionale vergelijkbaarheid
Doordat de Regionale economische jaarcijfers centraal bij
het CBS worden samengesteld zijn de resultaten voor de
verschillende regio's in Nederland goed vergelijkbaar. Naast regionale
vergelijkbaarheid dienen de data van de Regionale rekeningen
eveneens internationaal vergelijkbaar te zijn. Het statistisch
bureau van de Europese Gemeenschappen (Eurostat) heeft daarom, in overleg
met de lidstaten, richtlijnen opgesteld om tot een
grotere vergelijkbaarheid van de statistische gegevens van de
verscheidene lidstaten te komen.

Welvaart
De in de Regionale rekeningen gepresenteerde cijfers vormen
slechts één indicator voor de welvaart. In het binnenlands product per
regio wordt namelijk geen (of onvoldoende) rekening gehouden met diverse
zaken die eveneens voor de welvaart van groot belang zijn.
Hieronder vallen o.a. de saldi van de primaire en secundaire
inkomensstromen naar de regio's. Ook zaken als de hoeveelheid
vrije tijd, onbetaalde huishoudelijke arbeid, arbeidssatisfactie
en milieu-effecten als geluidsoverlast en vervuiling van water
en lucht kunnen hiertoe gerekend worden.

Specifieke regionale concepten
Voor de beschrijving van het productieproces wordt in de Nederlandse
Nationale rekeningen de bedrijfseenheid als uitgangspunt gekozen. Over de
bedrijfseenheid kan een volledige beschrijving van het productieproces
worden verkregen. Dit houdt in volledige, gedetailleerde en
samenhangende informatie over de voortbrenging van goederen
en diensten (productie) en de daarvoor benodigde inzet van grond- en
hulpstoffen, halffabrikaten en diensten (intermediair verbruik).
Daarnaast wordt o.m. hiermee samenhangende informatie verkregen: zoals de
bij de productie ingezette werknemers, de betaalde lonen en sociale lasten
en de afgedragen belastingen en ontvangen subsidies. De
bedrijfseenheden worden meegeteld voor zover ze een economisch fundament
hebben in Nederland. Dit betekent dat vestigingen van buitenlandse
bedrijven in Nederland bijdragen tot het Nederlandse binnenlands
product. Vestigingen van Nederlandse bedrijven in het buitenland
dragen daarentegen bij tot het binnenlands product van het betreffende land
(residentieprincipe). De concepten van de Nationale rekeningen kunnen niet
zonder meer worden toegepast bij de samenstelling van de Nederlandse
Regionale rekeningen.
Ten eerste is er de problematiek van de multiregionale bedrijfseenheid. Dit
is een bedrijfseenheid die vestigingen in meerdere regio's omvat.
Ten tweede is er de problematiek van de "extra-territoriale regio". Hier
worden bij conventie de bedrijfseenheden ondergebracht, die weliswaar tot
het "economisch territorium van Nederland" behoren, maar niet in één van de
Nederlandse regio's liggen.

Toelichting onderwerpen

Productie (basisprijzen)
De productie omvat de waarde van alle voor de verkoop bestemde goederen
(ook de nog niet verkochte), en de ontvangsten voor bewezen diensten.
Verder omvat de productie producten met een marktequivalent die voor eigen
gebruik zijn geproduceerd zoals investeringen in eigen beheer, eigen
woningdiensten en landbouwproducten voor eigen consumptie door
landbouwers. De productiewaarde hiervan wordt berekend door de
geproduceerde hoeveelheid te waarderen tegen basisprijzen.
De basisprijs is de prijs die de producent daadwerkelijk overhoudt, dus
exclusief de handels- en vervoersmarges van derden en exclusief het saldo
van productgebonden belastingen (waaronder BTW) en productgebonden
subsidies.
Enkele bijzondere gevallen:
De handel distribueert goederen in ruimte en tijd zonder ze te bewerken.
Zij produceert dus diensten die aan goederen verbonden zijn. De waarde van
deze diensten wordt berekend als het verschil tussen de verkoopwaarde en
de aankoopwaarde van de verhandelde goederen.
Verhuur van en handel in onroerend goed produceert behalve diensten van
bedrijfsgebouwen en huurwoningen, ook diensten van woningen die door de
eigenaar zelf worden bewoond. Deze diensten worden gewaardeerd met behulp
van de huurprijzen voor vergelijkbare woningen.
Banken houden zich vooral bezig met financiële intermediatie, dat wil
zeggen het aantrekken, transformeren en distribueren van financiële
middelen. De vergoeding voor deze diensten wordt impliciet verrekend met
de ontvangen en de betaalde rente. De waarde van deze zogenoemde
toegerekende bankdiensten is gelijkgesteld aan het verschil tussen het
ontvangen inkomen uit vermogen en de betaalde rente.
Het verzekeringswezen en pensioenfondsen houdt zich vooral bezig met het
omzetten van individuele risico's in collectieve risico's. De waarde van
deze dienstverlening is gelijkgesteld aan het verschil tussen premies en
uitkeringen. Bij pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen
wordt dit verschil gecorrigeerd voor de verandering in wiskundige
reserves. De overheid houdt zich vooral bezig met het produceren van
collectieve diensten. Vanwege het ontbreken van marktprijzen wordt de
productiewaarde van de overheid vanuit de productiekosten berekend als
de som van het intermediair verbruik, de beloning van werknemers, de
afschrijvingen en de niet-productgebonden belastingen op productie
betaald door de overheid zelf.
Intermediair verbruik (aankoopprijzen)
Tot het intermediair verbruik worden alle producten gerekend, die in de
verslagperiode zijn verbruikt in het productieproces. Dit kunnen al of
niet in de verslagperiode aangekochte grondstoffen, halffabrikaten en
brandstoffen zijn maar ook diensten zoals communicatiediensten,
schoonmaakdiensten en diensten van externe accountants.
Het intermediair verbruik is gewaardeerd tegen aankoopprijzen, exclusief
aftrekbare BTW. Het intermediair verbruik is echter inclusief de
niet-aftrekbare BTW betaald door zogenoemde 'vrijgestelde' bedrijven.
Deze bedrijven brengen geen BTW in rekening op hun verkopen. Zij kunnen
de BTW op hun aankopen dan ook niet verrekenen met ontvangen BTW. De BTW
op hun aankopen is daarmee een eindheffing die wordt gerekend tot het
intermediair verbruik.
Tot het intermediair verbruik wordt niet gerekend:
- de aankoop van goederen door de handel die, zonder enige bewerking te
ondergaan, weer zijn verkocht.
- de aankoop van goederen, met een levensduur van meer dan één jaar, die
in het productieproces worden gebruikt. Deze worden tot de investeringen
in vaste activa gerekend. Het verbruik van deze goederen wordt over de
economische levensduur verdeeld in de vorm van afschrijvingen.
Bruto toegevoegde waarde
De toegevoegde waarde tegen basisprijzen per bedrijfsklasse is gelijk aan
het verschil tussen de productie (basisprijzen) en het intermediair
verbruik (aankoopprijzen).
Beloning werknemers
De beloning van werknemers heeft betrekking op de beloning voor geleverde
arbeid. Als werknemer zijn aangemerkt alle ingezeten en niet-ingezeten
personen die in dienstbetrekking werkzaam zijn. Ook directeuren van NV's
en BV's behoren tot de werknemers, dus hun salarissen zijn ook in de
beloning van werknemers begrepen. Hetzelfde geldt voor medewerkers van
sociale werkplaatsen.
De beloning van werknemers heeft twee componenten: lonen enerzijds en
sociale premies ten laste van werkgevers anderzijds.
De lonen zijn inclusief de door de werkgever ingehouden loonbelasting en
de sociale premies die ten laste komen van de werknemers. Verder omvatten
de lonen naast het periodieke, direct aan werknemers betaalde loon ook
aanvullingen hierop (zoals gratificaties, overwerkvergoeding, fooien en
provisie), het loon in natura (zoals vrij wonen, vrije voeding, 'auto van
de zaak', korting op kinderopvang, rentevoordeel, voordelig reizen) en
het vakantiegeld.
Ook bepaalde vergoedingen voor kosten die door werknemers zijn gemaakt in
verband met de dienstbetrekking, zoals vergoeding voor de kosten van het
woon-werkverkeer, zijn tot de lonen gerekend.
De sociale premies ten laste van werkgevers hebben betrekking op de
werkgeversbijdragen in het kader van de sociale zekerheid.
Zij omvatten premies wettelijke sociale verzekering, particuliere
sociale premies (waaronder pensioenpremies) en toegerekende sociale
premies.
De sociale premies ten laste van werkgevers worden meestal rechtstreeks
door de werkgevers afgedragen aan de verzekeraars.
Niet-productgebonden belastingen
Deze belastingen omvatten alle belastingen op productie die producenten
moeten betalen, ongeacht de hoeveelheid of de waarde van de geproduceerde
of verkochte producten. Voorbeelden hiervan zijn de onroerende
zaakbelasting, reinigingsrechten en rioolrechten betaald door
producenten.
Niet-productgebonden subsidies
Hieronder vallen de overige subsidies op productie. Deze subsidies zijn
niet direct relateerbaar aan de waarde of de hoeveelheid geproduceerde en
verkochte producten. Het betreft vooral de loonsubsidies.
Bruto exploitatieoverschot
Het bruto exploitatieoverschot per bedrijfsklasse is het
saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen
basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers
en het saldo van niet-productgebonden belastingen op productie
en niet-productgebonden subsidies op productie. Bij
zelfstandigen wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat
het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat.
Op het niveau van de totale economie wordt het exploitatie-
overschot bepaald door het totaal van de bedrijfsklassen te
vermeerderen met het verschil toegerekende en afgedragen BTW
en te verminderen met het verbruik van toegerekende bankdiensten.
Arbeidsvolume werknemers
Het arbeidsvolume werknemers is in aansluiting op de Nationale rekeningen
gedefinieerd als het aantal arbeidsjaren, waarbij onder een arbeidsjaar
wordt verstaan de voor de beschouwde activiteit in het desbetreffende
jaar overeengekomen arbeidsduur van een voltijdbaan. Deeltijdbanen worden
bij de arbeidsvolumeberekeningen omgerekend naar voltijdbanen. Dit houdt
in dat naar overeengekomen uren bezien de inhoud van het begrip
arbeidsjaar van jaar tot jaar en van activiteit tot activiteit kan
verschillen. In deze publicatie zijn geen gegevens opgenomen over het
arbeidsvolume zelfstandigen.