Trends in sterfte en doodsoorzaken, 2014-2024

3. Aantal overledenen, levensverwachting en gestandaardiseerde sterfte

Met de zich ontvouwende vergrijzing en de groei van de (vooral oudere) bevolking loopt het aantal overledenen meestal geleidelijk op. Het komt echter regelmatig voor dat er incidenteel meer mensen overlijden dan verwacht op basis van de sterfteprognose (door griep, koude- of hittegolven; zie CBS, 2018 en CBS, 2019a). Een griepepidemie, veelal aan het begin van het jaar, zorgt vaak voor meer sterfte op jaarbasis. Dit was bijvoorbeeld in 2015 en 2018 het geval.

In 2020, tijdens de beginperiode van de coronapandemie, was de stijging hoger dan gemiddeld in het verleden het geval was. Dit hogere sterfteniveau bleef in de twee jaar daarna aanhouden. COVID-19 is volgens de WHO sinds begin 2023 niet langer een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid. Als doodsoorzaak is het relatieve belang in 2022 en zeker in 2023 ten opzichte van de twee eerste coronajaren afgenomen (CBS en RIVM, 2022; CBS, 2023b; zie verder hoofdstuk 4 over de doodsoorzaken).

Ten opzichte van 2023 was er in 2024 weer een toename: er overleden 172 duizend mensen. Dat zijn 2,5 duizend meer sterfgevallen dan in 2023. Vooral onder vrouwen en ouderen was de sterfte hoger. De levensverwachting voor mannen is in 2024 toegenomen en voor vrouwen nagenoeg gelijk gebleven. Met de groeiende en vergrijzende bevolking neemt het jaarlijkse aantal overledenen toe.

3.1 Overledenen
JaarOverledenen (x 1 000)
2014139,223
2015147,134
2016148,997
2017150,214
2018153,363
2019151,885
2020168,678
2021170,972
2022170,112
2023169,521
2024*172,051
*voorlopige cijfers

In 2024 overleden 87,2 duizend vrouwen en 84,8 duizend mannen. De stijging ten opzichte van een jaar eerder was voor vrouwen groter dan voor mannen. Al sinds 1997 overlijden er jaarlijks meer vrouwen dan mannen. Dat komt doordat er meer oudere vrouwen zijn in de bevolking, die ook op hogere leeftijden sterven. Alleen in 2021, tijdens de coronapandemie, overleden er meer mannen dan vrouwen.

In 2024 was 57 procent van de overledenen 80 jaar of ouder. Er overleden 2,4 duizend meer 80-plussers dan een jaar eerder, terwijl dat er bij de 65- tot 80-jarigen 300 meer waren. Vooral in het eerste jaar van de coronapandemie nam de sterfte onder 80-plussers toe, in de drie jaar erna was deze redelijk stabiel. In de andere leeftijdsgroepen was de sterfte vooral in 2021 hoger.

3.2 Overledenen naar leeftijd
Jaar0 tot 65 jaar (x 1 000)65 tot 80 jaar (x 1 000)80 jaar of ouder (x 1 000)
199526,18347,80761,685
199626,38848,38562,788
199725,71547,48562,583
199826,03147,86563,586
199926,55748,72965,201
200026,71147,59166,225
200126,66747,06966,641
200226,90046,80068,655
200326,86345,46369,610
200426,05443,40567,094
200525,30642,91668,180
200624,97841,63068,764
200724,44740,82767,748
200824,80240,18870,146
200924,47439,99769,764
201024,33940,44971,270
201123,61140,13171,999
201223,39841,37276,043
201322,76141,64876,836
201422,18441,30975,730
201522,13743,66581,332
201622,28744,36182,349
201721,69444,42584,095
201821,56845,97585,820
201920,93545,94085,010
202021,68351,25995,736
202122,66253,58294,728
202221,99052,98395,139
202321,34452,93295,245
2024*21,17553,28297,594
*voorlopige cijfers

Levensverwachting

Dat het aantal overledenen door de jaren heen stijgt is niet vreemd: door de vergrijzing zijn er steeds meer ouderen. Maar het sterfteniveau lag in 2023 en 2024 ook hoger dan vóór de pandemie voor die jaren werd verwacht (CBS, 2019b). Het is zinvol rekening te houden met de veranderende omvang en leeftijdsopbouw van de bevolking en overledenen. Daarom is de levensverwachting een geschikte maat om de omvang van de sterfte door de tijd heen te vergelijken (Stoeldraijer & Harmsen, 2017).

De levensverwachting vertoont op de lange termijn een stijgende trend (Stoeldraijer, 2020). In 1980 was de levensverwachting voor mannen 72,5 jaar en voor vrouwen 79,2 jaar. In 2019 was dit toegenomen tot 80,5 jaar voor mannen en 83,6 jaar voor vrouwen. De trend is stijgend, maar er zijn regelmatig schommelingen. Incidentele ontwikkelingen zoals griepgolven of extreme zomers of winters kunnen tot fluctuaties in het cijfer leiden. Zo was de toename van de levensverwachting in 2018 beperkt vanwege de hoge sterfte tijdens de lange griepepidemie aan het begin van het jaar. Ook voor de lange termijn zijn schommelingen waarneembaar door veranderingen in onder meer leefstijl, gezondheidszorg en economie (zie ook hierna bij de levensverwachting in de EU).

Rookgedrag in het verleden heeft bijvoorbeeld een belangrijke rol gespeeld bij de verklaring van de verschillen in trends tussen West-Europese landen (Janssen, 2019), en de verschillende ontwikkeling van de levensverwachting van mannen en vrouwen. Tot het midden van de jaren tachtig nam het man/vrouwverschil in levensverwachting toe. Daarna nam het af, als gevolg van verschillend rookgedrag van mannen en vrouwen. Doordat rookgedrag vertraagd doorwerkt op de sterfte, zijn ook voor de toekomst nog afwijkende trends in de levensverwachting te verwachten voor mannen en vrouwen (zie verder Stoeldraijer et al., 2024).

De levensverwachting daalde in 2020 en 2021 naar 81,4 jaar, 0,7 jaar lager dan in 2019. In 2022 nam de levensverwachting toe naar 81,6 jaar. In 2023 steeg de levensverwachting bij geboorte ten opzichte van 2022 nog voor zowel mannen en vrouwen met drie maanden. Deze kwam toen uit op 80,3 jaar voor mannen en 83,3 jaar voor vrouwen. In 2024 was de levensverwachting 80,5 jaar voor mannen en 83,2 jaar voor vrouwen. Dat is voor mannen drie maanden meer dan de levensverwachting in 2023, voor vrouwen een maand minder. Voor mannen is het niveau nu iets hoger dan voor de coronapandemie, voor vrouwen nog iets lager.

3.3 Levensverwachting bij geboorte
JaarMannen (jaar)Vrouwen (jaar)
199574,6080,36
199674,6680,35
199775,1680,55
199875,1980,69
199975,3480,45
200075,5480,58
200175,8080,71
200275,9980,69
200376,2480,93
200476,8781,44
200577,1981,60
200677,6381,89
200778,0182,31
200878,3282,28
200978,5382,65
201078,7782,72
201179,1882,85
201279,1482,82
201379,4183,04
201479,8783,29
201579,7383,13
201679,8883,13
201780,0683,32
201880,1683,33
201980,4683,56
202079,6783,08
202179,6882,99
202280,1083,09
202380,3183,33
2024*80,5383,28
*voorlopige cijfers

Levensverwachting bij geboorte: ontwikkelingen in de EU

Het EU-gemiddelde van de levensverwachting bij geboorte (mannen en vrouwen samen) lag in 2023 op 80,9 jaar (Eurostat, 2024). Er zijn aanzienlijke verschillen tussen landen: Spanje (83,5), Italië (83,2) en Frankrijk (82,7) zijn koplopers in de EU; In landen als Roemenië (75,2), Letland (75,1) en Bulgarije (74,9) is de levensverwachting relatief laag. In Nederland ligt de levensverwachting met 81,8 jaar boven het EU-gemiddelde. De verschillen tussen landen in Europa zijn mede het gevolg van verschillen tussen landen in welvaart, gezondheid en aanbod van en toegang tot gezondheidszorg (European Commission, 2018).

Tijdens de coronapandemie, in 2020 en 2021, daalde de levensverwachting in alle EU-landen. Die daling was het sterkst in Midden- en Oost-Europese landen. In Nederland was de daling vergelijkbaar met de gemiddelde daling in de EU.

Herstel van de levensverwachting is in alle landen ingezet vanaf 2022, maar niet overal even sterk. In Midden- en Oost-Europese landen is het herstel ten opzichte van 2019 relatief groot, maar het niveau lag structureel lager en de opgaande trend tot aan de pandemie lijkt te worden vervolgd. Het herstel ten opzichte van 2019 blijft in Nederland iets achter bij de meeste landen. Maar de verschillen zijn niet eenvoudig te interpreteren, omdat de niveaus en onderliggende ontwikkelingen binnen de landen deels sterk verschillen.

3.4 Levensverwachting bij geboorte, EU
Land2023 (Jaar)2020 (Jaar)2019 (Jaar)
EU-2781,580,481,3
Spanje84,082,384,0
Italië83,882,383,6
Malta83,682,182,7
Zweden83,482,483,2
Luxemburg83,482,282,7
Frankrijk83,182,383,0
Ierland (2022 ipv 2023)82,682,582,8
België82,580,882,1
Cyprus82,582,482,3
Portugal82,481,581,9
Nederland82,081,482,2
Slovenië82,080,681,6
Denemarken81,981,681,5
Finland81,782,082,1
Oostenrijk81,681,382,0
Griekenland81,681,481,7
Duitsland81,281,181,3
Tsjechië80,078,379,3
Estland78,878,979,0
Kroatië78,677,678,6
Polen78,676,478,0
Slowakije78,177,077,8
Litouwen77,375,276,5
Hongarije76,975,576,5
Roemenië76,674,275,6
Letland75,975,575,7
Bulgarije75,873,375,1
Bron: CBS, Eurostat

Langetermijnperspectief: dalende gestandaardiseerde sterfte

De levensverwachting (in 2023) blijft in veel landen dus nog achter bij het niveau van voor corona, al laten sommige Europese landen al wel volledig herstel zien ten opzichte van de jaren voor corona. In Nederland is de levensverwachting in 2024 voor mannen inmiddels iets hoger dan voor de coronapandemie, maar voor vrouwen nog iets lager.

Dit kan in perspectief worden geplaatst: vóór de pandemie verwachtte het CBS voor de periode 2020-2024 namelijk een jaarlijkse verdere verhoging van de levensverwachting (CBS, 2019b). Hiermee rekening houdend is het sterfteniveau in 2023 en 2024 hoog te noemen.

Figuur 3.5 laat de sterftecijfers vanaf 1950 op drie manieren zien: absoluut, relatief en gestandaardiseerd. Het absolute aantal overledenen nam veelal, maar niet elk jaar, toe vanaf 1950. Het relatief aantal overledenen, per duizend van de gemiddelde bevolking, stijgt veel lichter, omdat de bevolking ook groeide. Het gestandaardiseerd aantal overledenen laat een duidelijk dalende trend zien, met kleine fluctuaties. Dit cijfer houdt zowel rekening met de (veranderende) omvang als met de (veranderende) leeftijdsopbouw van de bevolking.

3.5 Sterftetrends
JaarOverledenen (x 10 000)Overledenen, relatief (per 1 000 inwoners)Overledenen gestandaardiseerd naar de gemiddelde bevolking
naar leeftijd en geslacht in 1990 (per 1 000 inwoners)
19507,5937,513,2
19517,7567,613,1
19527,6357,412,5
19538,0907,712,9
19547,9627,512,4
19558,1717,612,4
19568,4817,812,5
19578,2967,511,9
19588,4497,611,8
19598,6077,611,7
19608,7837,611,6
19618,8327,611,3
19629,3978,011,7
19639,5738,011,7
19649,3447,711,1
19659,8038,011,4
196610,0528,111,4
19679,9797,911,0
196810,4998,211,3
196910,7628,411,3
197010,9628,411,3
197111,0248,411,1
197211,3588,511,3
197311,0688,210,8
197410,9258,110,4
197511,3748,310,6
197611,4458,310,4
197711,0097,99,8
197811,4428,29,9
197911,2578,09,5
198011,4288,19,4
198111,5528,19,2
198211,7268,29,2
198311,7768,29,1
198411,9818,39,0
198512,2708,59,0
198612,5318,69,1
198712,2208,38,7
198812,4168,48,6
198912,8918,78,8
199012,8828,68,6
199112,9968,68,5
199212,9898,68,4
199313,7809,08,8
199413,3478,78,4
199513,5688,88,4
199613,7568,98,4
199713,5788,78,1
199813,7488,88,1
199914,0498,98,1
200014,0538,88,0
200114,0388,77,9
200214,2368,87,9
200314,1948,77,7
200413,6558,47,3
200513,6408,47,2
200613,5378,37,0
200713,3028,16,7
200813,5148,26,6
200913,4248,16,4
201013,6068,26,4
201113,5748,16,2
201214,0818,46,3
201314,1258,46,1
201413,9228,35,9
201514,7138,76,1
201614,9008,76,0
201715,0218,85,9
201815,3368,95,9
201915,1898,85,7
202016,8689,76,2
202117,0979,86,2
202217,0119,66,1
202316,9529,55,9
2024*17,2059,66,2
*voorlopige cijfers

De gestandaardiseerde sterfte laat zien dat een verdere daling weer is ingezet, al ligt deze nog niet op het niveau van voor corona. Het historisch perspectief met dit cijfer laat ook zien dat de ontwikkeling van sterfte nooit lineair verliep (Stoeldraijer, 2020), maar met perioden van afvlakkingen, versnelde verbeteringen en verslechteringen van het sterfteniveau. Tot aan de pandemie verliep de trend al meerdere jaren relatief vlak. Mackenbach et al. (2011) en Peters et al. (2015) toonden aan dat de relatief sterke stijging van de levensverwachting (of: de snelle daling van de gestandaardiseerde sterfte) in de periode 2002–2012 het gevolg moet zijn geweest van veranderingen in de Nederlandse zorguitgaven. Vervolgens hebben langere wachttijden, een minder sterke toename van de zorguitgaven en toegenomen verschillen in levensverwachting naar sociaaleconomische status er mogelijk voor gezorgd dat de uitzonderlijk gunstige trend tussen 2002 en 2012 niet doorzette in de periode 2012–2018 (Stoeldraijer, 2020). Daarna vielen de eerste uitzonderlijke sterftepieken aan het begin van de coronapandemie vrijwel samen met COVID-19-sterftepieken, maar in het laatste deel van de pandemie niet meer (CBS en RIVM, 2022; CBS, 2023b).

In het vervolg wordt ingegaan op de ontwikkeling van verschillende groepen doodsoorzaken in het decennium 2014-2023, in absolute aantallen en rekening houdend met de bevolkingsgroei en vergrijzing, middels standaardisering.