Het vertrouwen van immigranten in de samenleving in relatie tot hun verblijfsduur

4. Conclusies en discussie

In een eerdere studie (Schmeets en Exel, 2021) was al aangetoond dat mensen met een migratieachtergrond minder vertrouwen hebben in de medemens, maar vaak meer vertrouwen etaleren in instituties. Vanuit de verwachtings- en assimilatietheorie is onderzocht of de verblijfsduur hierbij een rol speelt. Volgens deze invalshoeken hebben immigranten hoge verwachtingen over het vertrouwensgehalte van het aankomstland, maar zullen ze, naarmate ze daar langer verblijven hun posities op de vertrouwensladders bijstellen. En dat is sterker van toepassing op de immigranten die afkomstig zijn uit, veelal niet-westerse, landen die laag scoren op democratie-indicatoren.

In deze studie is aangetoond dat de verwachtingstheorie niet opgaat voor het vertrouwen in de medemens. Immigranten hebben niet meer, maar juist minder vertrouwen in andere mensen dan de groep met een Nederlandse achtergrond. Vanuit het assimilatieperspectief is de verwachting dat ze meer gaan lijken op de Nederlandse groep naarmate ze langer in Nederland verblijven. Ook dit spoort niet met de bevindingen. Dit sociale vertrouwen neemt, voor de immigranten die langer in Nederland verblijven, alleen iets toe voor de westerse groep, terwijl het juist afneemt bij de niet-westerse groep. Dus waar de afstand in het sociaal vertrouwen tot de Nederlandse groep afneemt bij de westerse groep, wordt die groter bij de niet-westerse groep.

De beide theoretische perspectieven lijken meer hout te snijden bij het vertrouwen in instituties: immigranten hebben vooral meer fiducie in instituties in de eerste periode dat ze in Nederland wonen dan de groep met een Nederlandse achtergrond2). En ook is er bewijs voor een afname van dit vertrouwen naarmate de immigranten langer in Nederland verblijven. Ook hier is echter het onderscheid tussen westers en niet-westers van belang. Voor de niet-westerse immigrant geldt dat bij bijna alle vertrouwensaspecten het vertrouwen afkalft naarmate hij of zij langer in Nederland woont. Dat is niet zo voor de westerse groep. Er is ofwel geen effect van de verblijfsduur (politie, media, Tweede Kamer, banken, kerken) of het verband is positief: een langer verblijf gaat samen met meer vertrouwen (leger, rechters, EU, grote bedrijven). Deze bevindingen stroken met de studies van Röder en Mühlau (2011, p. 382-383; 2012, p. 12) en Adman en Strömblad (2015, p. 112) die vooral onder immigranten afkomstig uit landen met een hoge corruptiegraad een hoger vertrouwen in politie en in rechters constateren dat echter afkalft naarmate ze langer in het land verblijven.

Hiermee bieden de bevindingen, althans voor het institutioneel vertrouwen, steun voor zowel de verwachtingstheorie als de assimilatietheorie. Maar dat is alleen van toepassing voor de niet-westerse groep. Dit naar elkaar toegroeien van immigranten in de richting van de Nederlandse groep duidt op assimilatie, en resulteert in integratie. Aangezien deze ontwikkeling verschilt tussen de westerse en de niet-westerse groep betekent dit dat er sprake is van gesegmenteerde assimilatie (Portes, Fernandez-Kelly en Haller, 2005). Welke mechanismen hierbij een rol spelen is in dit artikel niet aangetoond. Vanuit het perspectief van de verwachtingstheorie worden de hoge verwachtingen omtrent de instituties met een langere verblijfsduur bijgesteld. Maar ook is denkbaar dat discriminatie een (aanvullende) rol speelt: naarmate de immigranten langer in Nederland wonen ervaren ze steeds meer discriminatie met als gevolg dat het vertrouwen in instituties daalt.

Een kanttekening bij deze bevindingen is dat de gegevens ontleend zijn aan jaarlijkse steekproefonderzoeken waardoor de immigranten niet over de tijd zijn gevolgd. Dergelijke paneldata ontbreken. Hoewel we rekening houden met de verschillen in de samenstelling van de (kortere en langere) verblijfsgroepen op basis van een groot aantal controlekenmerken, is het denkbaar dat er nog andere verschillen zijn en die tevens het vertrouwen beïnvloeden. Een dergelijk verschil zou het land van herkomst kunnen zijn: bekend is dat de groepen die afkomstig zijn uit traditionele herkomstlanden minder vertrouwen etaleren dan de nieuwere groepen (Schmeets en Exel, 2021). De uitgevoerde robuustheidsanalyse geeft hier echter geen aanwijzing toe en bevestigt dat er op zijn minst sterke aanwijzingen zijn dat verblijfsduur gerelateerd is aan vertrouwen. Het neemt echter niet weg dat we geen strikt bewijs hebben, aangezien er misschien nog andere, veelal niet gemeten, kenmerken zijn die invloed kunnen hebben op het effect van verblijfsduur op vertrouwen.

 

2)Zie ook het grotere vertrouwen van de Syrische immigranten (statushouders) bij aankomst in Nederland: https://digitaal.scp.nl/syrische-statushouders-op-weg-in-nederland/vertrouwen-in-nederlandse-instanties/