Vertrouwen en stemgedrag

4. Vertrouwen en partijkeuze

Vertrouwen heeft over de hele linie gesproken de sterkste relatie met de keuze om te stemmen op de PVV (zie tabel B.3). Dit is met name het geval voor het sociaal vertrouwen.Van de mensen met weinig vertrouwen in de medemens stemde 14 procent in 2017 PVV,van diegenen die menen dat de ander over het algemeen wel te vertrouwen is, was dat slechts 4 procent. In 2012 was dat verschil nagenoeg gelijk (Phi = –0,17 in 2012 en –0,19 in 2017).
Ook de relatie tussen het politiek vertrouwen en het al dan niet kiezen voor de PVV is ten opzichte van de overige partijen sterk, al blijft deze achter bij de relatie met sociaal vertrouwen (Phi = –0,10 in 2012 en –0,13 in 2017). Terwijl 15 procent van de kiezers zonder vertrouwen in de Tweede Kamer en de EU op de PVV stemde, gold dat slechts voor 3 procent van diegenen die één van deze instituties vertrouwen en voor 1 procent van de mensen met vertrouwen in zowel de Tweede Kamer als de EU.
Maar ook een gebrek aan vertrouwen in publieke en maatschappelijke instituties vergroot de kans dat iemand op de PVV stemt. Van de mensen die geen enkele of slechts één van deze instituties in 2017 vertrouwden, stemde 18 procent PVV, tegen 3 procent van de mensen met vertrouwen in vier of vijf van deze instituties. Ten slotte hangt ook het vertrouwen in kerken negatief samen met de kans dat een kiezer een kandidaat van de PVV in het stemhokje aankruist. Terwijl 9 procent van de kiezers zonder vertrouwen in religieuze instituties op deze partij stemde, was dat bij diegenen die deze wel vertrouwden slechts bij 4 procent het geval.

4.1 Partijkeuze Tweede Kamerverkiezingen naar vertrouwen in medemens, 2017
PartijGeen vertrouwen (% van kiezers)Wel vertrouwen (% van kiezers)
PVV144
D66916
GL814
VVD1823
CDA1412
CU45
SGP32
SP97
50PLUS62
PvdA68
PvdD44


Ook de keuze voor D66 en GroenLinks hangt in belangrijke mate af van het vertrouwen dat een kiezer heeft in de ander en in maatschappelijke en politieke instituties, maar anders dan bij de PVV is deze relatie over het algemeen positief. Daarbij is deze relatie bij D66 wat sterker dan bij de GroenLinks-stemmers. Er is vooral een sterke samenhang tussen de keuze voor deze twee partijen en het vertrouwen in de medemens. In 2017 stemde 16 procent van de mensen met vertrouwen in de medemens D66 en 14 procent GroenLinks, bij de mensen met weinig vertrouwen was dat respectievelijk 9 en 8 procent. Maar ook het politiek vertrouwen hangt positief samen met de keuze voor D66 en GroenLinks. Zo stemde van de mensen zonder vertrouwen in zowel de Tweede Kamer als de EU 8 procent D66 en eveneens 8 procent GroenLinks, terwijl 21 procent van diegenen met vertrouwen in beide instituties D66 stemde en 16 procent voor GroenLinks koos.
Ook gaat vertrouwen in publieke en maatschappelijke instituties relatief vaak samen meteen keuze voor een van deze twee partijen. Dit gaat wat meer op voor D66 dan voor GroenLinks. Zo stemde in 2017 slechts 7 procent van de kiezers die één of minder van deze instituties vertrouwde D66, tegen 19 procent van degenen die (bijna) al deze instituties vertrouwde. Bij GroenLinks was dat respectievelijk 8 en 15 procent. Wat betreft het vertrouwen in de private sector, loopt de samenhang met het kiezen voor GroenLinks of D66 meer uiteen. Voor GroenLinks geldt namelijk dat de kans groter is dat iemand op deze partij stemt wanneer het vertrouwen in banken en grote bedrijven minder is. Zo stemde 16 procent van de mensen zonder vertrouwen in de private sector GroenLinks,tegen 9 procent van de mensen met vertrouwen. Bij D66 is er sprake van positieve samenhang met het vertrouwen in de private sector, deze is echter zo klein dat hij vrijwel verwaarloosbaar is. Verder staan beide kiezersgroepen relatief wantrouwend tegenover kerken, al geldt dit het meest voor D66’ers.

Bij de VVD-stemmers springt met name de positieve relatie met het vertrouwen in de private sector in het oog. In 2017 stemde maar liefst 31 procent van de mensen met vertrouwen in zowel banken als grote bedrijven VVD, bij kiezers zonder vertrouwen in de private sector was dat minder dan de helft. Ten opzichte van 2012 is deze samenhang iets sterker geworden. Ook het vertrouwen in politiek hangt – met name in 2017 – positief samen met het kiezen voor de VVD. Van de kiezers zonder vertrouwen in de politiek stemde 16 procent in 2017 op deze partij, van de kiezers met vertrouwen was dat 27 procent. Bij het vertrouwen in publieke en maatschappelijke instituties, loopt het percentage VVD stemmers op van 14 procent van de meest wantrouwende kiezers tot 24 procent van de kiezers die deze instituties het meest vertrouwen. VVD’ers hebben daarnaast (met name in 2017) relatief veel vertrouwen in de medemens, terwijl zij kerken juist wantrouwen.

Opvallend is de samenhang tussen het kiezen voor confessionele partijen (CDA, CU en SGP) en het vertrouwen in kerken. De kans dat iemand op een confessionele partij stemt, is veel groter wanneer deze veel vertrouwen in religieuze instituties heeft. Zo stemde in 2017 bijna een kwart (23 procent) van de kiezers met vertrouwen in kerken op het CDA, tegen 9 procent van degenen zonder vertrouwen. Deze relatie is met respectievelijk 14 en 1 procent nog sterker voor de kiezers van de ChristenUnie. Op de SGP stemde vrijwel niemand met weinig vertrouwen in kerken, terwijl 7 procent van de mensen die veelvertrouwen hierin hadden voor deze partij koos.

4.2 Partijkeuze Tweede Kamerverkiezingen naar vertrouwen in kerken, 2017
PartijGeen vertrouwen (% van kiezers)Wel vertrouwen (% van kiezers)
PVV94
D66169
GL1310
VVD2316
CDA923
CU114
SGP07
SP94
50PLUS32
PvdA76
PvdD52


Kiezers van de SP en 50PLUS onderscheiden zich met name door hun wantrouwen ten opzichte van zowel de medemens als de verschillende instituties. Zo stemde 6 procent van de mensen die weinig vertrouwen in anderen hebben in 2017 op 50PLUS, tegen 2 procent van degenen met veel sociaal vertrouwen. Een laag vertrouwen in de politiek vergroot daarnaast met name de kans dat iemand op de SP stemt. Van de mensen zonder vertrouwen in het parlement én de EU stemde 11 procent op de SP, terwijl 4 procent van diegenen met vertrouwen in beide politieke instituties dit deed. Ook het vertrouwen in publieke en maatschappelijke instituties hangt negatief samen met de keuze voor de SP:12 procent van de kiezers die geen of een van deze instituties vertrouwen, stemt op deze partij, tegen 5 procent van hen die (bijna) al deze instituties vertrouwen. Verder staan SP’ers relatief wantrouwend ten opzichte van kerken.
Kiezers met veel vertrouwen in politieke en maatschappelijke instituties stemmen gemiddeld genomen eerder PvdA. Van de kiezers zonder vertrouwen in de Tweede Kamer én de EU stemde 18 procent in 2012 op deze partij, tegen 25 procent van degenen die beide politieke instituties vertrouwen. In 2017 zijn deze percentages respectievelijk 5 en 11. Ook het vertrouwen in publieke en maatschappelijke instituties hangt positief samen met de kans dat een kiezer opteert voor de PvdA: 5 procent van de mensen met weinig vertrouwen in deze instituties kiest in 2017 voor deze partij, tegen 10 procent van diegenen die juist meer fiducie hebben in publieke en maatschappelijke instituties. Voor het vertrouwen in kerken is enkel in 2012 juist een negatieve samenhang zichtbaar. Dat verkiezingsjaar stemde 22 procent van de mensen zonder vertrouwen in kerken op de PvdA, tegen 17 procent van diegenen die kerken eerder het voordeel van de twijfel geven.Op de Partij voor de Dieren werd zowel in 2012 als 2017 vaker gestemd naarmate het vertrouwen in kerken minder was.

Evenals bij de opkomst is ook voor de partijkeuze de unieke bijdrage van het vertrouwen vastgesteld door te corrigeren voor verschillen in het vertrouwen tussen een aantal bevolkingsgroepen. Hieruit blijkt dat vertrouwen een aanzienlijk deel van de variantie verklaart van het al dan niet kiezen voor de PVV (2012: Nagelkerke R2 = 23,4%; 2017:Nagelkerke R2 = 29,5%). Het vertrouwen in de ander hangt daarbij het sterkst samen met het kiezen voor deze partij (zie tabel B.4). Voor 2017 bedraagt de odds-ratio (O.R.) van sociaal vertrouwen voor het kiezen voor de PVV 0,45. Dit betekent dat de kans te stemmen op de PVV meer dan de helft lager is bij mensen die anderen vertrouwen dan bij mensen die menen dat je niet voorzichtig genoeg kan zijn in de omgang met anderen. Dit effect was in 2012 nagenoeg gelijk. Ook blijven na controle de negatieve effecten van het vertrouwen in de politiek, in publieke en maatschappelijke instituties, en in kerken op de keuze voor deze partij bestaan. Niet alle aspecten van vertrouwen hebben echter een negatief effect op het stemmen op de PVV. Kiezers opteren namelijk eerder voor deze partij als zij meer vertrouwen hebben in de private sector. Hoewel dit effect niet zichtbaar was inde bivariate analyse, blijkt dat wanneer wordt gecontroleerd voor achtergrondkenmerken een groot vertrouwen in banken en grote bedrijven een tamelijk sterk positief effect heeft op de kans dat iemand voor de PVV kiest. Dat geldt zowel voor de verkiezingen van 2012 als 2017.

Bij het stemmen voor GroenLinks en D66 blijven de positieve effecten van het vertrouwen in de ander en in de politiek behouden na controle voor achtergrondkenmerken. Ook het negatieve effect van het vertrouwen in kerken op de kans dat iemand voor D66 kiest, blijft overeind. Hetzelfde geldt voor de positieve impact van het vertrouwen in publieke en maatschappelijke instituties. Het lichte positieve effect van het vertrouwen in de private sector op de kans dat iemand D66 stemt, blijkt echter grotendeels niet robuust te zijn.Bij GroenLinks verdwijnt het negatieve effect van het vertrouwen in kerken op de kans om voor deze partij te kiezen na controle voor achtergrondkenmerken grotendeels. Ook het positieve effect van het vertrouwen in publieke en maatschappelijke instituties gaat teloor,terwijl de negatieve impact van het vertrouwen in de private sector na correctie wel blijft bestaan.

Wat betreft de VVD, maakt vooral een sterk vertrouwen in de private sector de kans dat iemand op deze partij stemt groter. Dit effect is in 2017 sterker dan in 2012. Het vertrouwen in kerken verkleint daarnaast de kans dat iemand op deze partij stemt. De positieve effecten van het vertrouwen in de ander en in publieke en maatschappelijke instituties blijven na correctie voor achtergrondkenmerken echter niet overeind. Ook de positieve impact van het vertrouwen in de politiek verdwijnt in 2012 grotendeels, terwijl deze in 2017 wel solide is.
Het effect van het vertrouwen in kerken heeft voor de confessionele partijen (CDA,ChristenUnie en SGP) weinig te lijden onder de controle op achtergrondkenmerken. Voor al deze partijen, maar met name voor ChristenUnie en SGP, geldt dat het vertrouwen in kerkende kans zeer sterk verhoogt dat een kiezer op één van deze partijen stemt. Ter illustratie:de odds-ratio is in 2017 voor het CDA 2,80, voor de ChristenUnie 21,78 en voor de SGP 28,59. De controle op achtergrondkenmerken brengt daarnaast een aantal effecten van vertrouwen voor de ChristenUnie en SGP aan het licht. Zo vergroot een groot vertrouwen in anderen de kans dat iemand ChristenUnie stemt in 2012. Voor het vertrouwen in de politiek is bij de ChristenUnie (in 2012) en SGP (met name in 2012, maar ook in 2017) het omgekeerde het geval: naarmate een kiezer meer vertrouwen heeft in de Tweede Kamer en de EU, neemt de kans af dat iemand op één van deze partijen stemt. Hetzelfde geldt in 2012 voor de ChristenUnie voor het vertrouwen in de private sector, en voor de SGP voor het vertrouwen in publieke en maatschappelijke instituties.

Voor 50PLUS en de SP geldt dat het vertrouwen in de politiek en in kerken een robuust negatief effect heeft op de kans dat één van deze partijen worden gekozen. Bij het vertrouwen in anderen blijft het negatieve effect na controle voor achtergrondkenmerken voor 50PLUS bestaan, terwijl dit bij de SP verdwijnt. Ook de negatieve impact van het vertrouwen in publieke en maatschappelijke instituties wordt zowel bij 50PLUS als de SP door de correctie teniet gedaan.

De fiducie in de politiek heeft een solide positief effect op de kans dat iemand kiest voorde PvdA. Dit geldt in 2012 eveneens voor het vertrouwen in publieke en maatschappelijke instituties. Ook het vertrouwen in kerken en in de private sector hebben beide een robuust effect op de kans dat op deze partij wordt gestemd, al zijn deze effecten negatief. Het vertrouwen in de private sector heeft in zowel 2012 als 2017 een negatieve invloed op de kans dat een kiezer opteert voor de Partij voor de Dieren, net als het vertrouwen in de politiek en in kerken in 2012.