Opvattingen over euthanasie

3. Resultaten

3.1 Houding ten aanzien van euthanasie

Grote meerderheid is voorstander van euthanasie in bepaalde omstandigheden

Het grootste deel van de bevolking staat open voor euthanasie: 87 procent vindt dat euthanasie onder bepaalde omstandigheden mogelijk moet zijn. In alle omstandigheden tegen euthanasie is 8 procent van de volwassenen en 5 procent kan of wil deze vraag liever niet beantwoorden. Desgevraagd geeft een meerderheid van de tegenstanders van euthanasie aan dat dit te maken heeft met hun geloofsovertuiging.

Religie is duidelijk van belang voor de houding van mensen ten aanzien van euthanasie. Vrijwel alle niet-gelovigen (98 procent) vinden dat euthanasie onder bepaalde omstandigheden mogelijk moet zijn. Minder dan 1 procent van hen is tegen euthanasie en een kleine 2 procent kan of wil de vraag niet beantwoorden. Onder degenen die wel een religieuze of levensbeschouwelijke stroming aanhangen ligt het aandeel dat open staat voor euthanasie lager, al zijn er wel duidelijke verschillen tussen aanhangers van verschillende religies. Rooms-katholieken hebben de meest open houding ten aanzien van euthanasie, terwijl moslims hier het vaakst tegen zijn. Van die laatste groep zegt 42 procent dat euthanasie in geen enkel geval moet kunnen, en ongeveer eenzelfde deel vindt dat dit onder bepaalde omstandigheden wel zou moeten kunnen. Opvallend is dat ook een relatief groot aandeel van de moslims (15 procent) geen antwoord geeft.

3.1.1 Houding ten aanzien van euthanasie, 2018
 Euthanasie moet niet mogelijk zijn (% volwassenen)Euthanasie moet mogelijk zijn in bepaalde omstandigheden (% volwassenen)Geen antwoord (% volwassenen)
Geen religie0,794,94,4
Rooms-katholiek3,386,310,4
Nederlands hervormd14,576,98,7
Gereformeerd30,958,610,5
PKN12,573,713,8
Islam42,229,928
Overig29,254,616,2


Mensen met een migratieachtergrond zijn minder vaak voorstander van euthanasie dan mensen zonder migratieachtergrond (zie tabel 1). Dit meningsverschil hangt deels samen met religie: mensen met een niet-westerse achtergrond zijn vaker aanhanger van de islam.

Mannen en vrouwen staan in gelijke mate open voor euthanasie. Mensen van verschillende leeftijden denken hier ook vrijwel hetzelfde over. Het hoogst behaalde onderwijsniveau speelt een meer onderscheidende rol: hoogopgeleiden (92 procent) staan vaker open voor euthanasie dan mensen met een middelbaar (88 procent) of laag onderwijsniveau (82 procent). Het aandeel dat in alle omstandigheden tegen euthanasie is, is onder laagopgeleiden met 10 procent 2 keer zo groot als onder hoogopgeleiden. Ook kunnen of willen laagopgeleiden de vraag vaker niet beantwoorden dan middelbaar en hoogopgeleiden.
Mensen die zelf in hun naaste omgeving al eens in aanraking zijn gekomen met euthanasie, palliatieve sedatie of (poging tot) zelfdoding staan vaker open voor euthanasie dan mensen die dergelijke ervaringen niet hebben gehad. Zo is 97 procent van degenen die in hun eigen omgeving al eens in aanraking zijn gekomen met euthanasie, in bepaalde omstandigheden voorstander van euthanasie. Slechts 2 procent is hierop tegen en 1 procent geeft geen antwoord. Van degenen die nog niet eerder met euthanasie in aanraking zijn geweest is 84 procent voor euthanasie, 9 procent is tegen en 7 procent geeft geen antwoord. De patronen bij mensen met en zonder ervaringen met palliatieve sedatie en (poging tot) zelfdoding zijn gelijkaardig (zie tabel 1).

3.2 Houding ten aanzien van rol arts

Geen eensgezindheid over rol arts

Volgens 4 op de 10 volwassenen zou een arts een verzoek om euthanasie moeten kunnen weigeren, ook als de betrokken patiënt wel aan alle voorwaarden voor euthanasie voldoet. Een ongeveer even grote groep (38 procent) vindt dat een arts in een dergelijk geval niet mag weigeren. Een vrij grote groep van ruim 2 op de 10 personen kan of wil de vraag niet beantwoorden. Van degenen die vinden dat een arts een euthanasieverzoek mag weigeren, vinden bijna 8 op de 10 dat de arts in dat geval wel een doorverwijzing naar een andere arts moet geven; ruim 1 op de 10 vindt een doorverwijzing geen verplichting voor de arts en een even grote groep weet het niet of wil geen antwoord geven.

3.2.1 Mening over mogelijkheid arts om euthansie te weigeren, 2018
 % volwassenen
Arts mag euthanasie weigeren40,2
Arts mag euthanasie niet weigeren37,6
Geen antwoord22,2


Mannen zijn vaker van mening dat een arts een euthanasieverzoek moet kunnen weigeren dan vrouwen: 43 tegen 38 procent (zie tabel 3). Vrouwen (25 procent) geven wat vaker dan mannen (19 procent) geen antwoord. Als een arts een patiënt weigert, zeggen mannen en vrouwen even vaak dat een arts de patiënt moet doorverwijzen naar een andere arts. Wel geven ook op deze vraag vrouwen iets vaker geen antwoord dan mannen.

Mensen tot 75 jaar vinden vaker dan 75-plussers dat een arts een verzoek om euthanasie niet mag weigeren. Indien een arts euthanasie weigert, vinden jongeren tussen de 18 en 25 jaar een doorverwijzing naar een andere arts minder vaak noodzakelijk. Hierin speelt het feit dat ouderen gemiddeld vaker te maken hebben gehad met euthanasie of palliatieve sedatie in de eigen omgeving een rol.

Vooral hoogopgeleiden vinden dat arts euthanasie mag weigeren

Iets meer dan de helft van de hoogopgeleiden (51 procent) vindt dat artsen het verlenen van euthanasie mogen weigeren. Onder middelbaar en laagopgeleiden ligt dat aandeel met respectievelijk 37 en 33 procent lager. Bij de groep mensen die vindt dat een arts euthanasie mag weigeren, vinden hoogopgeleiden vaker dat een arts dan wel een doorverwijzing naar een andere arts moet geven: dit betreft 85 procent van de hoogopgeleiden, tegen 68 procent van de laagopgeleiden. Middelbaar opgeleiden zitten daar met 77 procent tussenin.

3.2.2 Mening over mogelijkheid arts om euthansie te weigeren, naar onderwijsniveau, 2018
 Arts mag euthanasie weigeren (% volwassenen)Arts mag euthanasie niet weigeren (% volwassenen)Geen antwoord (% volwassenen)
Totaal40,237,622,2
Laag32,939,327,8
Middelbaar36,641,322,1
Hoog51,232,116,7


De verschillende herkomstgroepen vinden even vaak dat artsen een euthanasieverzoek mogen weigeren. Mensen met een Nederlandse achtergrond (40 procent) geven wel vaker aan dan personen met een westerse (35 procent) of niet-westerse migratieachtergrond (23 procent) dat een arts een verzoek om euthanasie niet mag weigeren. Westerse of niet-westerse inwoners kunnen of willen deze vraag vaker niet beantwoorden dan mensen met een Nederlandse achtergrond. Van degenen die vinden dat een arts een euthanasieverzoek mag weigeren, zeggen mensen met een niet-westerse achtergrond het minst vaak dat artsen de patiënt moeten doorverwijzen naar een andere arts. Ook bij deze vraag is het aandeel dat geen antwoord geeft op de vraag groter onder mensen met een (vooral niet-westerse) migratieachtergrond.

Eigen ervaringen van belang voor mening over rol arts

De mening van mensen over de rol van de arts hangt samen met de eigen ervaringen van mensen. Zo zeggen mensen die in hun naaste omgeving te maken hebben gehad met euthanasie vaker dat een arts euthanasie niet mag weigeren als een patiënt aan alle voorwaarden voldoet dan mensen die deze ervaring niet hebben. Dat geldt eveneens voor mensen die wel en geen ervaringen met (poging tot) zelfdoding hebben in hun eigen omgeving. In het geval van palliatieve sedatie is een dergelijk verschil er niet. Als het gaat over het al dan niet doorverwijzen van patiënten naar een andere arts zegt een relatief groot deel van de mensen die in hun eigen omgeving te maken hebben gehad met euthanasie of palliatieve sedatie dat een arts de plicht heeft om de betrokken patiënt door te verwijzen naar een andere arts. Ook de groep die te maken heeft gehad met een (poging tot) zelfdoding in hun naaste omgeving onderschrijft die plicht vaker dan de groep die daar niet mee in aanraking is gekomen, maar dit laatste verschil valt weg wanneer rekening wordt gehouden met verschillen in achtergrondkenmerken.

3.3 In welke situaties zou euthanasie mogelijk moeten zijn?

Grote steun voor mogelijkheid euthanasie bij dementie

Het grootste deel van de bevolking 1) (80 procent) is van mening dat euthanasie mogelijk moet zijn voor mensen met vergevorderde dementie, als zij daarom hebben gevraagd toen zij nog bij vol bewustzijn waren. Een relatief kleine groep van 11 procent vindt dat mensen met vergevorderde dementie niet in aanmerking moeten kunnen komen voor euthanasie. Een even groot deel kan of wil de vraag niet beantwoorden. Ook zijn er met ongeveer 75 procent vrij veel voorstanders van de mogelijkheid tot euthanasie voor ongeneeslijke zieke kinderen en voor mensen met ernstige psychische aandoeningen. Er is duidelijk minder steun voor de mogelijkheid tot euthanasie voor mensen die levensmoe zijn, maar verder lichamelijk gezond zijn. Ruim de helft (55 procent) van de volwassenen vindt dat euthanasie voor hen mogelijk moet zijn, terwijl bijna een derde (32 procent) hierop tegen is.

3.3.1 Houding ten aanzien van mogelijkheid euthanasie in specifieke situaties, 2018
 Moet mogelijk zijn (% volwassenen)Moet niet mogelijk zijn (% volwassenen)Geen antwoord (% volwassenen)
Vergevorderde dementie79,511,19,4
Ernstige psychische aandoeningen73,713,512,8
Ongeneeslijk zieke kinderen75,111,113,8
Mensen die levensmoe zijn54,831,813,4

Mannen en vrouwen verschillen nauwelijks van elkaar in hun oordeel over of euthanasie mogelijk zou moeten zijn voor mensen met vergevorderde dementie, ernstige psychische aandoeningen, of mensen die levensmoe zijn. Mannen staan wel iets vaker open voor de mogelijkheid van euthanasie voor ongeneeslijk zieke kinderen dan vrouwen. Vrouwen geven wat vaker geen antwoord (zie tabel 5).

Tussen leeftijdsgroepen zijn de verschillen groter. Over het algemeen zeggen ouderen, en dan met name 75-plussers, minder vaak dat euthanasie mogelijk moet zijn voor mensen met ernstige psychische aandoeningen, mensen die levensmoe zijn of ongeneeslijk zieke kinderen. Zij zeggen juist vaker dit niet te weten of liever niet te willen zeggen. Als het gaat om mensen met vergevorderde dementie verschillen 75-plussers niet van 18- tot 45-jarigen. 45- tot 75-jarigen zijn dan wat vaker voor de mogelijkheid van euthanasie.

Ook onderwijsgroepen verschillen van mening over de mogelijkheid tot euthanasie in specifieke situaties. Hoogopgeleiden zijn doorgaans vaker dan laagopgeleiden van mening dat euthanasie mogelijk zou moeten zijn voor mensen met vergevorderde dementie, mensen die ernstig psychisch lijden of levensmoe zijn, of voor ongeneeslijk zieke kinderen. Laagopgeleiden zijn er vaker op tegen, maar geven ook vaker geen antwoord.

Niet-westerse inwoners in specifieke situaties vaker tegen euthanasie

Herkomst speelt een sterk onderscheidende rol in de houding van mensen ten aanzien van euthanasie in specifieke situaties. Doorgaans vinden mensen met een niet-westerse achtergrond vaker dat euthanasie in zulke situaties niet mogelijk zou moeten zijn. Ook geven zij relatief vaak geen antwoord, omdat ze de vraag niet kunnen of willen beantwoorden. Dat is het geval in alle specifieke situaties, dus bij mensen met vergevorderde dementie, met ernstige psychische aandoeningen, mensen die levensmoe zijn en bij ongeneeslijk zieke kinderen. Mensen met een Nederlandse achtergrond vinden juist vaker dat euthanasie in deze gevallen in principe wel mogelijk zou moeten zijn. Mensen met een westerse migratieachtergrond zitten hier meestal tussenin.

3.3.2 Houding ten aanzien van mogelijkheid euthanasie in specifieke situaties naar migratieachtergrond, 2018
   Moet mogelijk zijn (% volwassenen)Moet niet mogelijk zijn (% volwassenen)Geen antwoord (% volwassenen)
Ernstige psychische aandoeningenNederlands809,510,5
Ernstige psychische aandoeningenWesters67,912,919,2
Ernstige psychische aandoeningenNiet-westers38,14021,9
Mensen die levensmoe zijnNederlands59,728,811,5
Mensen die levensmoe zijnWesters52,726,620,6
Mensen die levensmoe zijnNiet-westers24,95619,1


Ook zijn er duidelijke verschillen tussen gelovigen en niet-gelovigen. Mensen die zichzelf niet tot een religie of levensbeschouwelijke groepering rekenen vinden vaker dan gelovigen dat euthanasie in specifieke situaties mogelijk zou moeten zijn. Binnen de geloofsgroepen zijn moslims het vaakst tegen de mogelijkheid tot euthanasie in specifieke gevallen, en rooms-katholieken het minst vaak. In het geval van mensen met vergevorderde dementie is het verschil het grootst: 85 procent van de rooms-katholieken vindt dat euthanasie voor deze groep mogelijk zou moeten zijn, tegen 22 procent van de moslims. In het geval van mensen die levensmoe zijn, is het verschil met 51 tegen 16 procent kleiner. Gelovigen, moslims in het bijzonder, geven ook relatief vaak geen antwoord op de vraag of euthanasie mogelijk zou moeten zijn in specifieke situaties.

Tot slot spelen de ervaringen die mensen in hun eigen omgeving hebben gehad met euthanasie, palliatieve sedatie of (poging tot) zelfdoding een rol bij hun mening over de mogelijkheden voor euthanasie in bepaalde situaties. Mensen die hier in hun naaste omgeving mee in aanraking zijn gekomen zeggen over het algemeen vaker voorstander te zijn van de mogelijkheid voor euthanasie in vergelijking met mensen die dergelijke ervaringen niet hebben. De laatste groep is hier juist vaker op tegen, of kunnen of willen de vragen niet beantwoorden.

1) De vragen over euthanasie in specifieke situaties zijn alleen gesteld aan degenen die hebben aangegeven dat euthanasie in bepaalde omstandigheden mogelijk zou moeten zijn (zie paragraaf 2).Voor de mensen die hebben aangegeven in alle omstandigheden tegen euthanasie te zijn, is verondersteld dat zij ook tegen de mogelijkheid van euthanasie zijn in deze specifieke situaties.