4. Speciale gevallen en gebruik van de CPI
Dit hoofdstuk beschrijft aparte methoden voor de berekening van prijsindexcijfers voor een aantal producten en diensten, hoe in het algemeen wordt omgegaan met kwaliteitsveranderingen en hoe het CBS omgegaan is met de inflatiemeting tijdens de COVID-19-pandemie. Tot slot wordt in meer detail ingegaan op het gebruik van de CPI.
Aparte methoden
Vaste contracten van energie en mobiele telefoonabonnementen
Voor traditionele prijsmeting in de CPI wordt de prijs geregistreerd waarvoor het product of dienst wordt aangeboden. In de meeste gevallen leidt dit tot een accurate prijsmeting. Voor energie en mobiele telefoonabonnementen is het maandelijks registreren van de aangeboden prijs van een nieuw contract niet genoeg. Veel consumenten hebben langer lopende contracten, en voor hen verandert de prijs die zij betalen niet maandelijks, maar juist minder vaak. De nieuw aangeboden prijs is alleen relevant voor consumenten die een nieuw contract afsluiten. Daarbij is de nieuw aangeboden prijs niet representatief voor de gehele markt, omdat er flinke prijsverschillen kunnen ontstaan tussen nieuw aangeboden contracten en bestaande contracten.
Energiecontracten
Sinds juni 2023 wordt de prijsindex van gas en elektriciteit met behulp van contractgegevens van energiemaatschappijen bepaald. In deze bestanden staan de prijzen per kilowattuur elektriciteit of kubieke meter gas en het vastrecht. In totaal beslaan deze gegevens de contracten van meer dan 80 procent van Nederlandse huishoudens, en deze worden maandelijks verzameld. De bestanden bevatten zowel gegevens van nieuwe, recent gestarte contracten als die van langer lopende contracten. Deze gegevens worden gecombineerd met de relevante belastingen (energiebelastingen, btw en de vermindering energiebelasting), transporttarief en verbruik om een totaalprijs te berekenen. De voorschotten die huishoudens aan energiemaatschappijen betalen zijn niet relevant voor de prijsontwikkeling en maken daarom geen deel uit van de prijsberekening.
Mobiele telefoonabonnementen
Voor mobiele telefoonabonnementen worden elke maand prijzen op internet van verschillende aanbieders verzameld. Vervolgens worden deze gesplitst in 1- of 2-jarige contracten. Voor de 1-jarige contracten geldt dat de prijs meegenomen wordt in de maand dat het contract aangeboden wordt. Voor 2-jarige contracten ligt het iets anders, hier wordt zowel de prijs van het nieuw aangeboden contract meegenomen, als die van hetzelfde type contract een jaar geleden. Zoals is opgenomen in de voorwaarden van het contract wordt dit bestaande contract alleen nog voor inflatie gecorrigeerd. De prijsindex van mobiele telefoonabonnementen wordt bepaald door uit te gaan van de gemiddelde prijs van 1-jarige nieuwe contracten, 2-jarige nieuwe contracten en 2-jarige bestaande contracten.
Uitgaven aan gezondheid en de basisverzekering
De uitgaven aan de basisziektekostenverzekering en het eigen risico horen niet tot het bereik van de CPI, en zijn daarom uitgesloten. De reden dat dit uitgesloten is van de consumptie is het verplichte karakter van de verzekering. Consumenten zijn wettelijk verplicht zich te verzekeren met een basisziektekostenverzekering en daardoor vallen de kosten hiervan buiten de consumptie. De eigen bijdrage hoort wel tot de CPI, net als de aanvullende verzekering. De aanvullende verzekering maakt deel uit van de COICOP 125320 Aanvullende verzekeringen i.v.m. ziekte, zie voor de beschrijving van de berekening de volgende paragraaf “verzekeringen”. Voor de eigen bijdrage wordt voor de CPI een andere aanpak gekozen dan voor de HICP. Wijzigingen in de voorwaarden van de basisverzekering leiden in de CPI niet tot een prijswijziging. Dus op het moment dat de basisverzekering kosten geheel gaat vergoeden, terwijl die eerder deel uitmaakten van de eigen bijdrage, verandert de CPI niet. In het omgekeerde geval, als de basisverzekering niets, of nog maar gedeeltelijk kosten vergoedt en er dus een eigen bijdrage nodig is, verandert de CPI ook niet. In beide gevallen leidt dit tot een andere weging van artikelen in de CPI. Het vooraf geschatte bedrag dat de consument in het lopende jaar meer of minder moet betalen aan de eigen bijdrage wordt bij het gewicht opgeteld c.q. ervan afgetrokken.
Voor de HICP werkt dit anders. Een verandering waarbij verzekerde zorg vanaf een bepaald moment niet meer onder de basisverzekering valt en waarvoor de consument een eigen bijdrage moet gaan betalen, wordt behandeld als een prijsstijging van nul naar de voortaan geldende eigen bijdrage. Andersom wordt een verandering, waarbij een stuk onverzekerde zorg voortaan onder de basisverzekering valt, in de HICP behandeld als een prijsdaling naar nul. Een voorbeeld:
Als een gehoorapparaat met 1 procent in prijs stijgt van 700 euro naar 707 euro en de zorgverzekering vergoedt in beide situaties 509,50 euro, dan stijgt de eigen bijdrage van 190,50 naar 197,50 met bijna 4 procent, en dus stijgt de prijs van het artikel met bijna 4 procent. Als de zorgverzekering alles zou gaan betalen dan daalt de prijs van 190,50 naar 0.
Bij een volgende methodewijziging, begin 2026, zal voor de CPI dezelfde werkwijze als voor de HICP worden gehanteerd, zodat de CPI beter aansluit bij internationale standaarden.
Verzekeringen
De premie die de consument voor zijn of haar verzekering betaalt, wordt voor een gedeelte weer teruggegeven aan de consument in de vorm van restitutie in natura of in geld wanneer de consument schade lijdt. Als de consument schade lijdt die door de verzekering wordt gedekt, dan worden de goederen en diensten die de verzekeraar in natura verstrekt wel als consumptieve bestedingen van de consument beschouwd. Ook als de verzekeraar bij schade geld uitkeert en de consument koopt daar een vervangend product van, dan hoort deze uitgave ook tot de consumptieve bestedingen.
Een deel van de verzekeringspremies komt niet terug bij de consumenten, maar dient om de exploitatiekosten van de verzekeringsmaatschappij te betalen. Dit deel wordt beschouwd als de betaling voor diensten van de verzekeraar. De hoogte van de weging voor verzekeringsdiensten wordt bepaald als het saldo van betaalde premies en de teruggegeven vergoedingen. Omdat er geen aparte prijs is waar te nemen voor de verzekeringsdiensten, wordt de index bepaald aan de hand van de ontwikkeling van de bruto premies.
Seizoensproducten
Gedurende het jaar zijn niet alle goederen en diensten te koop, of houdt de prijs sterk verband met een vast moment in het jaar. Aanbod en prijs houden vaak verband met sociale of culturele tradities, het klimaat, of vaste institutionele bepalingen zoals schoolvakanties. Dit soort goederen en diensten beschouwen we als seizoensproducten. Er zijn meerdere soorten bestedingen waarvoor dit relevant is, bijvoorbeeld fruit en groente, kleding en pakketreizen. Eurostat (het Europees Statistisch Bureau) heeft regels opgesteld hoe om te gaan met dit soort goederen en diensten.
De hoofdregel is dat voor het berekenen van prijsmutaties van deze goederen of diensten buiten het seizoen een afwijkende berekening vereist is. De eerste optie is om prijzen buiten het seizoen in te schatten op basis van hulpinformatie en vooraf vastgestelde methoden, dit noemen we imputeren. In de eerste maand buiten het seizoen moet een typische prijs vastgesteld worden, zodat kortingen of uitverkoopprijzen niet bepalend worden voor de index. Daarna moet in opvolgende maanden het prijsverloop gebaseerd worden op die van goederen of diensten die wel waargenomen zijn.
De tweede optie is het aanpassen van de gewichten, zodanig dat de maanden buiten het seizoen een gewicht van nul krijgen en de maanden in het seizoen een gewicht groter dan nul, maar wel zodat ze optellen tot het totaal van bestedingen. Op deze manier wordt er voor gezorgd dat er geen onderschatting van de prijsverandering gemeten wordt.
Voor de CPI is een afwijkende aanpak gekozen. Door de combinatie van transactiedata en de zogenaamde QU-GK index berekening wordt automatisch op de correcte manier omgegaan met seizoenspatronen. Deze indexmethode houdt rekening met verandering van verkochte aantallen door het jaar heen, kan omgaan met situaties waarin er geen producten verkocht zijn in een specifieke maand en geeft geen neerwaartse vertekening door uitverkoopprijzen of kortingen in de laatste maand. De QU-GK (of multilaterale indexmethoden in het algemeen) kan door het gebruik van hoeveelheidsinformatie beschouwd worden als een uitwerking van de tweede optie, namelijk het aanpassen van gewichten gedurende het jaar.
De prijsindex van pakketreizen maakt vanaf januari 2026 ook gebruik van de QU-GK methode, nu worden nog prijzen van pakketreizen buiten het seizoen aangehouden totdat deze weer beschikbaar zijn.
Algemene methoden
Kwaliteitsveranderingen en nieuwe en vervangende producten
De CPI heeft als doel om de prijsverandering van producten bij gelijkblijvende kwaliteit te meten. Dat betekent dat kwaliteitstoenames of -afnames geen invloed op de prijsindex mogen hebben. Op het moment dat elke maand dezelfde producten worden gemeten is dit geen probleem, er zijn dan geen veranderingen in kwaliteit. In andere gevallen moeten er aanpassingen plaatsvinden voor de CPI. Dit is vaak het geval als een dienst of goed niet langer beschikbaar is, en er gezocht moet worden naar een vervangend goed of dienst om de prijsindex te kunnen voortzetten. In eerste instantie wordt dan gezocht naar een goed of dienst van dezelfde kwaliteit. Als dat niet lukt, moet er een kwaliteitscorrectie gemaakt worden.
Alle kwaliteitscorrecties bevinden zich in een bandbreedte. Aan de ene kant kan besloten worden dat tussen het vervangende product en de voorganger geen kwaliteitsverschillen bestaan: het verschil in prijs telt dan volledig mee voor de prijsindex. Aan de andere kant kan besloten worden dat het verschil wel volledig toe te wijzen is aan kwaliteitsverschillen. Er is dan geen prijsverschil, dus de maand-op-maandgroei van het product is dan 0 procent. Deze laatste methode wordt vermeden, omdat deze de indruk kan wekken dat prijzen stabiel zijn.
Voor de CPI wordt een beslisboom gehanteerd. De voorkeur heeft het om de kwaliteitsverschillen te kwantificeren en vervolgens te gebruiken voor de berekening van de index. Een voorbeeld hiervan is een pakje sigaretten: als de prijs gelijk blijft, maar het aantal sigaretten neemt af, dan resulteert dit voor de CPI in een prijsstijging. Die prijsstijging is dan proportioneel aan de afname van het aantal sigaretten. Een ander voorbeeld betreft optieprijzen. Als een nieuwe auto standaard nieuwe functies krijgt, die voorheen apart aangeschaft moesten worden, dan wordt de nieuwe prijs eerst gecorrigeerd voor de waarde van die functie in de eerdere periode. In sommige gevallen bestond het vervangende product ook in eerdere perioden, toen de voorganger ook nog verkocht werd. Dan kan er een prijsmutatie uitgerekend worden en vervolgens gebruikt worden voor de CPI.
Als er wel kwaliteitsverschillen zijn, maar die niet goed te kwantificeren zijn, dan worden weer andere methoden ingezet. Deze methoden hebben niet de voorkeur, maar worden toegepast wanneer andere mogelijkheden ontbreken. Dit betreft bijvoorbeeld de inschatting van experts, of de aanname dat het nieuwe product dezelfde prijsmutaties kent als soortgelijke producten. Ook wordt in sommige gevallen aangenomen dat 50 procent van het prijsverschil tussen het nieuwe product en de voorganger het resultaat is van kwaliteitsverschillen.
Het meten van prijzen tijdens de COVID-19-pandemie
De coronacrisis leidde tot problemen voor het samenstellen van de CPI. In het begin van 2020 leidde de pandemie tot een gedeeltelijke lockdown, waardoor winkels, restaurants en andere gelegenheden voor consumenten gesloten bleven en reismogelijkheden ingeperkt werden. De beperkende maatregelen hebben aangehouden tot in 2022. Er zijn drie hoofdproblemen te onderscheiden voor het meten van de CPI:
- Het koopgedrag van consumenten verandert
- De prijswaarneming wordt bemoeilijkt
- Bepaalde diensten zijn niet meer verkrijgbaar
Het eerste probleem leverde in praktische zin moeilijkheden op voor het samenstellen van de gewichten. De CPI gaat voor het berekenen van de gewichten uit van het bestedingspatroon van het voorgaande jaar. Doordat in de praktijk uitgegaan wordt van gegevens van de nationale rekeningen van 2 jaar terug, waren er extra inspanningen nodig voor het berekenen van de gewichten. Uiteindelijk is ervoor gekozen om vanaf verslagjaar 2021 verschillende bronnen in te zetten om een directe inschatting van de bestedingen van een jaar eerder te berekenen. Onder andere zijn transactiedata van supermarkten en reisorganisaties en gegevens van de nationale rekeningen over de eerste drie kwartalen van het voorgaande jaar gebruikt.
Prijswaarneming wordt voor de CPI sinds 2020 niet meer door prijswaarnemers in winkels gedaan. Daardoor was de gedwongen sluiting van winkels voor de Nederlandse CPI een minder groot probleem dan voor andere Europese landen die nog wel afhankelijk zijn van prijswaarnemers. De combinatie van transactiedata, webscrapers, waarneming via internet en enquêtes per e-mail of telefoon leverde een afdoende overzicht van prijsontwikkelingen op voor de CPI. Ondanks deze vrijwel geheel digitale aanpak van de prijswaarneming kwam het voor dat prijzen van bepaalde goederen of diensten ontbraken, terwijl deze wel verkocht werden. Dat gebeurt onder normale omstandigheden ook af en toe. Om toch een goede prijsindex te berekenen zijn de ontbrekende prijzen geïmputeerd.
Een extra moeilijkheid voor het berekenen van de CPI was het niet meer beschikbaar zijn van een aantal diensten door de beperkende maatregelen. Het gaat hier om bijvoorbeeld kappersbezoek, museumbezoek en vliegreizen. Voor het inschatten van de prijs wordt gekeken of diensten een seizoenspatroon hebben of niet. Bij diensten zonder seizoenspatroon, bijvoorbeeld het bezoek aan de kapper, is de prijs ingeschat met behulp van de standaard imputatiemethoden. Dan hoefde er dus niets te veranderen aan de werkwijze. Voor diensten met een (sterk) seizoenspatroon is voor een afwijkende methode gekozen, namelijk de maandmutatie van dezelfde dienst van een jaar geleden wordt overgenomen. Bijvoorbeeld is dan de prijsverandering van april 2019 ten opzichte van maart 2019 ingezet als prijsverandering in april 2020 ten opzichte van maart 2020. Op deze manier is de inflatie, die gemeten wordt als jaarmutatie van de totale CPI, zo min mogelijk verstoord door de imputaties. Deze aanpassingen zijn vooral vanuit pragmatisch oogpunt gekozen, omdat de berekening van de CPI zonder ingrijpen onmogelijk zou worden of onzinnige resultaten op zou leveren.
Het gebruik van de CPI
Kerninflatie
De ECB heeft als doelstelling dat de inflatie, gemeten met de HICP, voor het eurogebied uitkomt op 2 procent voor de middellange termijn. Naast deze inflatie-maatstaf kijkt de ECB, maar ook andere instituten, naar andere zogenoemde speciale aggregaten. Dat zijn samentellingen van bepaalde groepen goederen en/of diensten. Van de speciale aggregaten is het totaal exclusief energie, voedsel, tabak en alcohol de belangrijkste, dit wordt vaak aangeduid als kerninflatie. Deze maatstaf is niet onderhevig aan de sterk schommelende prijzen van voeding en energie, die door schokken op de wereldmarkt of oogstopbrengsten worden beïnvloed. Voor economen geeft de kerninflatie daarom een beter idee hoe de inflatie zich in de toekomst gaat ontwikkelen.
Noch het CBS noch Eurostat geven het speciale aggregaat de aanduiding “kerninflatie” mee, omdat deze term niet internationaal is afgestemd. Op StatLine is dit aggregaat beschikbaar als SA20 in de CPI tabel (Consumentenprijzen; prijsindex 2015 = 100).
Bijdragen en impact
Bijdragen en impact aan de inflatie zijn analytische middelen om de oorzaak van inflatie beter te kunnen achterhalen. Beide zeggen iets over de totale inflatie, maar zijn anders berekend en hebben een ander doel. De bijdrage geeft aan hoeveel procentpunt een artikelgroep bijdraagt aan het totaal van de inflatie. Alle bijdragen samen tellen op tot het totaal van de CPI.
De impact van een artikelgroep op het totaal geeft antwoord op een andere vraag, namelijk hoeveel de index wijzigt als de desbetreffende artikelgroep buiten het totaal gelaten wordt. Dat betekent dat naast de totale inflatie ook een inflatie wordt berekend waarin die artikelgroep niet voorkomt. Net als de bijdrage wordt dit cijfer uitgedrukt in procentpunten. Het verschil tussen de twee inflatiecijfers is de impact. De som van alle impacts is over het algemeen niet gelijk aan de totale inflatie. Ook hoeft het teken van bijdrage en impact niet overeen te komen. In sommige gevallen heeft een artikelgroep bijvoorbeeld een negatieve bijdrage aan de inflatie en een positieve impact op de inflatie.
De berekening van de impact is redelijk eenvoudig. Hiervoor kan de gepubliceerde inflatie worden gebruikt, en de index met uitsluiting van de desbetreffende artikelgroep. Vervolgens wordt het verschil berekend. De bijdrage-berekening is een stuk ingewikkelder. Doordat voor de CPI jaarlijks de gewichten worden aangepast en het een kettingindex betreft kan het aandeel van een artikelgroep in de inflatie niet direct afgeleid worden uit de meest recente gewichtentabel. Er moet daarom gebruikgemaakt worden van een aparte, zogenoemde, decompositieformule. De precieze berekeningen voor impact en bijdrage zijn te vinden in J. Walschots (2016).
Het gebruik van de CPI voor indexering
De CPI is de meeste gebruikte maatstaf om bedragen te indexeren in contracten. Naast de CPI worden ook de dienstenprijsindex of producentenprijsindex gebruikt. Met een indexering wordt een bedrag in een contract aangepast om rekening te houden met algemene prijswijzigingen. Deze aanpassing is periodiek, meestal jaarlijks, en volgt deze formule:
Bedrag oud x index nieuw ÷ index oud = bedrag nieuw
Vooraf moet duidelijk zijn:
- Om welke index van het CBS het gaat, dus of het de consumentenprijsindex is, of een andere index. Het kan ook gaan om een deelindex, dus bijvoorbeeld een specifieke bestedingscategorie, of een speciaal aggregaat van een aantal bestedingscategorieën samen.
- Welke publicatie gebruikt wordt, het cijfer dat op een bepaalde datum is gepubliceerd, of het definitieve cijfer of juist het eerst gepubliceerde.
- Welke perioden betrokken worden: betreft het een maandindexcijfer of het jaar- of kwartaalgemiddelde van een aantal maandindexcijfers;
- Op welke datum in het jaar de indexering wordt toegepast;
- Op welke maand, kwartaal of jaar het indexcijfer betrekking heeft;
- Welk basisjaar is van toepassing (bijv. 2015=100).
Het CBS heeft een aparte webpagina (Indexeringen voor nieuwe contracten | CBS) om gebruikers te helpen de indexering uit te rekenen. Voor huurverhogingen is een aparte module op de CBS website beschikbaar die het berekenen van de indexering vergemakkelijkt (Huurverhoging berekenen | CBS).