Verschillen tussen schattingen van flexibele en vaste arbeidsrelaties
Over deze publicatie
Het CBS publiceert over de arbeidsrelatie van werknemers zowel uit de Polisadministratie als uit de Enquête beroepsbevolking. Deze paper gaat over een onderzoek naar verschillen tussen de cijfers over vaste en flexibele arbeidsrelaties uit deze twee bronnen.
1. Inleiding
Ondanks de recente afname is zowel het aantal als het aandeel werknemers zonder vast dienstverband in Nederland sinds de eeuwwisseling flink toegenomen. Het gaat om werknemers met een tijdelijk dienstverband, oproepkrachten en uitzendkrachten. Over de oorzaken en gevolgen van deze ontwikkeling is zowel veel maatschappelijk als wetenschappelijk debat. Dit debat vraag om gedetailleerde en recente informatie over deze werknemers. Het CBS publiceert over de arbeidsrelatie van werknemers zowel uit de Polisadministratie (Polis) als uit de Enquête beroepsbevolking (Ebb). Deze paper gaat in op het probleem van de verschillen tussen de cijfers over vaste en flexibele arbeidsrelaties uit deze twee bronnen.
De Ebb is een onderzoek onder personen, de respondenten worden vijf keer benaderd om vragen te beantwoorden over hun arbeidspositie. Tussen de benaderingen zit steeds drie maanden. De Polis is een register waarin de meeste Nederlandse inkomstengegevens worden opgeslagen en bevat gegevens over kenmerken van banen. Deze gegevens over banen zijn afkomstig uit de loonaangifte door werkgevers en worden maandelijks waargenomen.
2. Hoe groot zijn de verschillen?
De cijfers over flexibele arbeid op basis van de Ebb en de Polis verschillen van elkaar. Deels heeft dat te maken met het feit dat het bij de Polis gaat om banen van werknemers en bij de Ebb om personen met een baan als werknemer. Aangezien personen meerdere banen kunnen hebben, komt het aantal banen per definitie niet overeen met het aantal personen dat werkzaam is als werknemer. Echter, ook als we voor personen met meerdere banen alleen de belangrijkste baan (hoofdbaan) meetellen, en rekening houden met enkele andere verschillen in de definitie, blijft er een verschil bestaan.
Vanaf 2018 en 2019 lopen ook de schattingen van de ontwikkelingen van het aantal en aandeel vaste en flexibele werknemers uiteen, ook als rekening gehouden wordt met de bovengenoemde definitieverschillen. De Ebb laat een sterkere toename zien van het aantal werknemers met een vaste arbeidsrelatie dan de Polis (Figuur 1), en andersom, laat de Polis een sterkere toename zien van het aantal flexibele arbeidsrelaties dan de Ebb (Figuur 2). In 2018, vierde kwartaal bedroeg de schatting van het aandeel flexibele werknemers in de Polis en Ebb respectievelijk 35,7% en 25,2% een verschil van 10,5 procentpunt.
Jaar | Kwartaal | Polisadministratie (x mln) | Enquête beroepsbevolking (x mln) |
---|---|---|---|
2015 | 1e kwartaal | 4,768 | 5,304 |
2015 | 2e kwartaal | 4,748 | 5,277 |
2015 | 3e kwartaal | 4,736 | 5,244 |
2015 | 4e kwartaal | 4,719 | 5,263 |
2016 | 1e kwartaal | 4,730 | 5,274 |
2016 | 2e kwartaal | 4,738 | 5,298 |
2016 | 3e kwartaal | 4,746 | 5,294 |
2016 | 4e kwartaal | 4,736 | 5,289 |
2017 | 1e kwartaal | 4,784 | 5,298 |
2017 | 2e kwartaal | 4,786 | 5,317 |
2017 | 3e kwartaal | 4,781 | 5,357 |
2017 | 4e kwartaal | 4,772 | 5,405 |
2018 | 1e kwartaal | 4,851 | 5,437 |
2018 | 2e kwartaal | 4,863 | 5,476 |
2018 | 3e kwartaal | 4,873 | 5,516 |
2018 | 4e kwartaal | 4,872 | 5,569 |
2019 | 1e kwartaal | 4,936 | 5,622 |
2019 | 2e kwartaal | 4,956 | 5,678 |
2019 | 3e kwartaal | 4,976 | 5,731 |
2019 | 4e kwartaal | 5,006 | 5,784 |
Jaar | Kwartaal | Polisadministratie (x mln) | Enquête beroepsbevolking (x mln) |
---|---|---|---|
2015 | 1e kwartaal | 2,256 | 1,563 |
2015 | 2e kwartaal | 2,369 | 1,635 |
2015 | 3e kwartaal | 2,396 | 1,696 |
2015 | 4e kwartaal | 2,437 | 1,653 |
2016 | 1e kwartaal | 2,365 | 1,621 |
2016 | 2e kwartaal | 2,471 | 1,702 |
2016 | 3e kwartaal | 2,490 | 1,764 |
2016 | 4e kwartaal | 2,537 | 1,758 |
2017 | 1e kwartaal | 2,465 | 1,752 |
2017 | 2e kwartaal | 2,579 | 1,815 |
2017 | 3e kwartaal | 2,619 | 1,855 |
2017 | 4e kwartaal | 2,678 | 1,819 |
2018 | 1e kwartaal | 2,591 | 1,774 |
2018 | 2e kwartaal | 2,691 | 1,818 |
2018 | 3e kwartaal | 2,707 | 1,859 |
2018 | 4e kwartaal | 2,758 | 1,836 |
2019 | 1e kwartaal | 2,681 | 1,772 |
2019 | 2e kwartaal | 2,766 | 1,792 |
2019 | 3e kwartaal | 2,748 | 1,798 |
2019 | 4e kwartaal | 2,757 | 1,724 |
Vanuit de Ebb en de Polis afzonderlijk worden schattingen gemaakt die de werkelijkheid zo goed mogelijk benaderen. Een mogelijke verklaring voor de verschillen in de schattingen van het aantal en aandeel vaste en flexibele werknemers is dat beide bronnen onnauwkeurigheden in de meting bevatten 2). Onnauwkeurigheid in de Ebb kan ontstaan doordat respondenten de vragen over het type dienstverband niet goed begrijpen of omdat ze niet goed weten wat voor arbeidscontract ze hebben. Pavlopoulos en Vermunt (2015) en Pankowska e.a. (2018) hebben schattingen gemaakt van de (on)nauwkeurigheid met behulp van zogenoemde meetmodellen. Zij pasten deze modellen toe op gegevens over 25-54-jarigen uit de Polis en de Ebb van 2007 en 2009. Uitgangspunt van de methode is dat er per persoon op meerdere tijdstippen zowel een meting van het type contract in de Ebb als in de Polis beschikbaar is. Door de informatie uit beide bronnen op meerdere tijdstippen te combineren kan per persoon een schatting worden gemaakt van de meest waarschijnlijke contractvorm. Wanneer het model klopt zijn deze schattingen een betere benadering van de werkelijkheid dan de schattingen vanuit de Ebb of de Polis afzonderlijk.
De onderzoeken van Pavlopoulos en Vermunt (2015) en van Pankowska e.a. (2018) zijn ondertussen verouderd. Inmiddels zijn nieuwe inzichten ontstaan over de onderlinge samenhang tussen de onnauwkeurigheden in de tijd en de variabelen die hiermee samenhangen. Bovendien zijn voor het eerst gegevens beschikbaar gekomen over de softwarepakketten die bedrijven gebruiken voor hun aangiften. Daarom is het CBS een nieuw onderzoek gestart voor een recentere periode en met een uitgebreider model. Het onderzoek is nog niet afgerond, maar we kunnen wel enkele eerste conclusies presenteren.
2) Als in de Polis en de Ebb niet precies hetzelfde wordt gemeten dan is er sprake van een meetfout. Meetfouten bestaan uit een systematisch deel ten gevolge van de andere operationele definitie (onzuiverheid) en een willekeurig deel (onnauwkeurigheid). In dit rapport maken we dit onderscheid niet ter wille van de leesbaarheid en zullen we het hebben over “onnauwkeurigheid in de meting”.
3. Hoe zien het onderzoek en de data er uit?
We zijn gestart met het koppelen van de relevante gegevens uit de Ebb en de Polis voor de jaargangen 2016-2018 3). Onnauwkeurigheid in de meting leidt tot inconsistenties in de uitkomsten tussen bronnen. Deze inconsistenties kunnen allereerst vastgesteld worden door te kijken naar de meting van de soort arbeidsrelatie op hetzelfde moment in de Ebb en de Polis. Om een indruk te krijgen van de oorzaken van de inconsistenties hebben we als eerste stap van het onderzoek die inconsistenties in verband gebracht met een groot aantal mogelijke verklarende variabelen.
Als er inconsistentie is op één moment in de soort arbeidsrelatie van een persoon, is er in de Ebb of in de Polis of in allebei iets niet goed gegaan in de meting. Door het toepassen van meetmodellen kan geschat worden waar de onnauwkeurigheden optreden. Die modellen gaan er vanuit dat de overeenkomst in herhaalde metingen een goede weerspiegeling is van de kwaliteit van die metingen. Als een variabele twee keer wordt gemeten en deze metingen zijn identiek, dan is het minder waarschijnlijk dat er sprake is van onnauwkeurigheden. Als er verschillen zijn, dan wordt de kans op onnauwkeurigheden groter. In ons geval hebben we per persoon maximaal vijf keer een meting uit de Ebb en vijftien keer een meting uit de Polis. Zowel van de mate van overeenkomst tussen de metingen in de Ebb en de Polis op hetzelfde moment als van de metingen op verschillende tijdstippen kunnen we gebruik maken om de nauwkeurigheid in de metingen te bepalen. Deze gegevens worden gebruikt om een betere schatting van de soort arbeidsrelatie te maken, waarbij rekening wordt gehouden met de mate van nauwkeurigheid in beide bronnen.
Het is belangrijk om in de meetmodellen verklarende variabelen op te nemen die samenhangen met de soort arbeidsrelatie en met de onnauwkeurigheden daarin in de Polis en de Ebb. We hebben de variabelen opgenomen die uit de analyses uit de eerste stap als beste naar voren kwamen om het type contract en de onnauwkeurigheden in beide bronnen te voorspellen. Op basis van meetmodellen met deze variabelen kunnen ook de voor onnauwkeurigheden gecorrigeerde percentages vaste en flexibele arbeidsrelaties worden geschat. Vooralsnog is deze analyse beperkt tot de 25-54-jarigen die voor het eerst zijn benaderd voor de Ebb in het eerste kwartaal van de jaren 2016, 2017 en 2018 (net als Pavlopoulos en Vermunt en Pankowska e.a.).
4. Wat zijn de resultaten?
Uit de resultaten blijkt dat zowel in de Ebb als in de Polis onnauwkeurigheden voorkomen. De grootste onnauwkeurigheid in de Ebb betreft werknemers waarvan de geschatte arbeidsrelatie volgens het model flexibel is. Ongeveer een derde van hen antwoordt in de Ebb dat ze een vast dienstverband hebben. Een kleiner deel heeft volgens de Ebb geen baan in loondienst. Deze onnauwkeurigheid komt vooral voor bij werknemers die niet van baan zijn gewisseld. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat in de Ebb de informele afspraken tussen werkgever en werknemer een belangrijke rol spelen. Als er informele afspraken zijn dat een werknemer in vaste dienst komt, ook al is dat op het moment van waarnemen juridisch gezien nog niet het geval, dan zal de werknemer ook dienovereenkomstig antwoorden in de Ebb 4). Dit zal vaker voorkomen bij werknemers die al wat langer bij dezelfde werkgever werken. Ook in de Polis worden de meeste onnauwkeurigheden teruggevonden bij de werknemers die volgens het model een flexibele arbeidsrelatie hebben. Van de werknemers die volgens het model een flexibele arbeidsrelatie hebben is het aandeel dat niet goed is gemeten in de Polis veel kleiner dan in de Ebb: ongeveer één op de tien staat in de Polis niet juist geregistreerd ten opzichte van één op de drie bij de Ebb.
Als we de meetmodellen toepassen leidt dat ook tot aangepaste schattingen van het percentage vaste en flexibele arbeidsrelaties. In Figuur 3 geven de lichtblauwe staven de schatting van het percentage vaste en flexibele arbeidsrelaties volgens het model, terwijl de donkerblauwe en groene staven de geobserveerde percentages weergeven in respectievelijk de Ebb en de Polis. De door het model geschatte percentages liggen dichter bij de geobserveerde percentages in de Polis dan die in de Ebb. Naar schatting heeft in 2018 iets meer dan de helft (51,5%) van de bevolking in Nederland van 25-54 jaar een vaste arbeidsrelatie. In de Polis wordt dat geschat op 50,2, terwijl de Ebb dit op 57,9 geschat. Dit is niet verwonderlijk gezien de schattingen van de onnauwkeurigheden die we eerder bespraken: er zijn relatief veel werknemers die in de Ebb melden dat ze een vaste arbeidsrelatie hebben, terwijl ze volgens het model een flexibele arbeidsrelatie hebben. Het omgekeerde geldt voor de percentages flexibele arbeidsrelaties. Deze worden in de Ebb onderschat en in de Polis iets overschat, maar ook hier ligt de schatting vanuit de Polis dichter bij de schatting van het aantal contracten volgens het model.
Arbeidsrelatie | Geschat (%) | Enquête beroepsbevolking (%) | Polisadministratie (%) |
---|---|---|---|
Vast | 51,5 | 57,9 | 50,2 |
Flex | 18,4 | 12,6 | 20,6 |
Overig | 30,1 | 29,5 | 29,2 |
Belangrijke verklaringen voor de gevonden onnauwkeurigheden in de Polis en de Ebb kunnen worden gevonden in de baanduur, het aantal contracturen, en de branche. Voor de Polis komt daar de gebruikte software door bedrijven nog bij. Dat laatste is de software van de personeels- en salarisadministratie waaruit de relevante informatie voor de loonaangifte wordt afgeleid. Het is erg ingewikkeld om te verwoorden op welke manier de onnauwkeurigheden worden beïnvloed door deze variabelen. Zo is de onnauwkeurigheid voor werknemers met een baanduur van korter dan drie jaar groter dan voor werknemers met een baanduur van drie jaar of langer als de werknemer volgens het model een vaste arbeidsrelatie heeft. Het belangrijkste is de constatering dat die invloed er is en dat daardoor de schattingen in het model worden verbeterd.
5. Conclusies
Uit de voorlopige resultaten blijkt dat de verschillen tussen de meting van de soort arbeidsrelatie tussen de Polis en de Ebb verklaard kunnen worden door onnauwkeurigheden in zowel de Ebb als de Polis. In beide bronnen wordt het grootste aantal onnauwkeurigheden gevonden bij de werknemers die volgens het model een flexibele arbeidsrelatie hebben. De onnauwkeurigheden in de Ebb zijn daarbij groter dan die in de Polis. Belangrijke verklaringen voor de gevonden onnauwkeurigheden in de Polis en de Ebb kunnen worden gevonden in de baanduur, het aantal contracturen, en de branche. Voor de Polis komt daar de gebruikte software door bedrijven nog bij.
Met het huidige onderzoek is een belangrijke stap vooruit gezet in het onderzoek naar de verschillen tussen Polis en Ebb. Het onderzoek is echter nog niet afgerond. Tot nu zijn er alleen gegevens van respondentengebruikt die in het eerste kwartaal voor het eerst aan de Ebb deelnamen. Door ook de andere kwartalen in het onderzoek te betrekken krijgen we meer inzicht in de ontwikkeling van de onnauwkeurigheden. De komende periode wordt daar verder onderzoek naar gedaan voor de periode 2016-2018. Dit kan nog leiden tot precisering van de resultaten voor de 25-54-jarigen. Daarnaast is op dit moment alleen nog een model geschat voor die leeftijdscategorie. De verwachting is dat de onnauwkeurigheden die voorkomen bij de jongeren en ouderen nog meer zouden kunnen verklaren. Bij jongeren komen veel flexibele arbeidsrelaties voor en die blijken bij de 25-54 jarigen voor de grootste onnauwkeurigheden te zorgen. Bovendien is het aantal inconsistenties in type arbeidsrelatie tussen de Ebb en de Polis bij jongeren veel groter dan bij de 25-54-jarigen. Bij ouderen speelt de overgang naar pensionering die eveneens voor extra onnauwkeurigheden zou kunnen zorgen.
Tegelijkertijd wordt meer ervaring opgedaan in het toepassen van meetmodellen en wordt de bruikbaarheid daarvan verder onderzocht. Als dat succesvol blijkt, kan de methode wellicht ook toegepast worden om de gevolgen in beeld te brengen van veranderingen die optreden in de nauwkeurigheid in de meting van de Polis door de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans in 2020 en de veranderingen in het ontwerp van de Ebb in 2021.
Referenties
Pavlopoulos, D., & Vermunt, J. K., 2015. Measuring temporary employment. Do survey or register data tell the truth? Survey Methodology, 41, 197–214