Auteur(s): Koen van ’t Boveneind, Nienke Oude Steenhof

De Nederlandse industrie vanaf 2022

Over deze publicatie

"De Nederlandse economie” is een reeks artikelen waarin actuele macro-economische fenomenen worden beschreven en geduid. De artikelen zijn grotendeels gebaseerd op de uitkomsten van de nationale rekeningen. In dit artikel worden de ontwikkelingen in de industrie besproken.

Samenvatting

De Nederlandse economie stagneerde vanaf 2022, met diverse periodes van krimp, na het sterke herstel na de coronacrisis. In 2024 was er in meerdere kwartalen weer sprake van grote groei. De industrie speelde een belangrijke rol in de afwisselingen van krimp en groei van de economie. Diverse economische omstandigheden speelden hierbij een rol. De energieprijzen stegen, en energie is voor veel industriële branches een belangrijke input, waardoor de concurrentiepositie verslechterde. Verder stagneerde de wereldhandel, waar de Nederlandse industrie van afhankelijk is. Tot slot nam de productiviteit van de Nederlandse industrie af.

1. Inleiding

Het belang van de industrie is tegenwoordig niet meer zo groot als in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Toch blijven de ontwikkelingen in de industrie een belangrijke indicator voor de Nederlandse economie. De industrie is een grote gebruiker en leverancier van goederen en diensten van en aan andere bedrijfstakken. Daarnaast is ruim 80 procent van de Nederlandse goederenuitvoer afkomstig van de industrie. De industrie wordt daarom vaak gezien als de motor van de Nederlandse economie.

Na de dip in het tweede kwartaal van 2020 door de coronacrisis zorgde een sterke groei van de industrie mede voor het snelle herstel van de Nederlandse economie. Vanaf 2022 stagneerde de Nederlandse economie echter. De krimp van de industrie was hiervan een belangrijke oorzaak. In het eerste kwartaal van 2024 was de toegevoegde waarde van de industrie 5,4 procent lager dan in het eerste kwartaal van 2022, gecorrigeerd voor prijsveranderingen en seizoenpatronen.

In het tweede en derde kwartaal van 2024 was de industrie weer een belangrijke aanjager van de economische groei. Door deze opleving nam de krimp van de toegevoegde waarde van de industrie ten opzichte van twee jaar eerder af van 5,4 procent in het eerste kwartaal tot 1,2 procent in het derde kwartaal van 2024.

Figuur 1.1 Bruto binnenlands product en toegevoegde waarde industrie (volume, seizoengecorrigeerd)
JaarKwartaalBruto binnenlands product (1e kwartaal 2022=100)Industrie (1e kwartaal 2022=100)
20181e kwartaal92,485,5
20182e kwartaal92,885,8
20183e kwartaal93,187,2
20184e kwartaal93,486,4
20191e kwartaal94,586,5
20192e kwartaal94,986
20193e kwartaal95,488,1
20194e kwartaal95,588,4
20201e kwartaal94,487,4
20202e kwartaal86,578,6
20203e kwartaal92,287,2
20204e kwartaal92,689,5
20211e kwartaal93,491,5
20212e kwartaal9794,4
20213e kwartaal98,996,8
20214e kwartaal99,199,2
20221e kwartaal100100
20222e kwartaal102,7100,2
20223e kwartaal102,699,8
20224e kwartaal102,599,8
20231e kwartaal102,4100,1
20232e kwartaal102,298,7
20233e kwartaal101,796,3
20234e kwartaal101,997,4
20241e kwartaal101,794,6
20242e kwartaal102,897,3
20243e kwartaal103,698,6

De industrie is een diverse bedrijfstak. Onder de industrie vallen bijvoorbeeld de machine-industrie, de chemische industrie, de farmaceutische industrie, de voedings- en genotmiddelenindustrie en de aardolie industrie. De ontwikkeling van deze branches verschilt sterk. Dat geldt ook voor de impact van economische schokken zoals problemen in de toeleveringsketens of de prijsstijgingen van energie en grondstoffen. Sommige industriële branches werden hierdoor zwaar getroffen; andere (bijna) niet.

Dit artikel gaat in op de oorzaken van de stagnatie en krimp van de industrie en de daaropvolgende groei. Daarbij wordt ook onderscheid gemaakt tussen de verschillende branches in de industrie. Aan bod komen de invloed van de energieprijzen, de wereldhandel, de arbeidsmarkt en productiviteit, en de internationale concurrentiepositie van de industrie.

In de tweede paragraaf wordt een context geschetst van de ontwikkeling van de Nederlandse industrie sinds het begin van de eeuw. De derde paragraaf behandelt de ontwikkelingen in de industrie vanaf 2022. Tot slot worden het vertrouwen en de verwachtingen van industriële producenten behandeld.

2. De industrie vanaf 2000

2.1 Omvang en ontwikkeling van de industrie

In 2023 was de toegevoegde waarde, voor prijsveranderingen gecorrigeerd, van de industrie 55 procent groter dan in 2000. Het aandeel van de industrie in de totale toegevoegde waarde in Nederland is in deze periode echter afgenomen, van ruim 14 procent in 2000 tot 12 procent in 2023. Na de handel is de industrie echter nog steeds de grootste bedrijfstak van Nederland.

De industrie is naast een van de grootste bedrijfstakken ook de grootste exporteur van Nederland. De helft van alle geëxporteerde goederen en diensten bestaat uit industriële producten. De industriële export bestaat voor 92 procent uit goederen. Het volume van de Nederlandse goederenexport is sinds 2000 meer dan verdubbeld. De jaren waarin de toegevoegde waarde van de industrie afnam, zijn ook de jaren waarin het volume van de goederenexport is gedaald.

Figuur 2.1 Toegevoegde waarde industrie (volume)
JaarToegevoegde waarde (2021=100)
200067
'0168,8
'0268,4
'0367,4
'0470
'0572,5
'0674,5
'0778,8
'0878,2
'0969,9
'1072,9
'1176,6
'1276,2
'1375,9
'1477,5
'1578,4
'1680,7
'1786,3
'1890,5
'1991,6
'2089,9
'21100
'22104,9
'23104

De machine-industrie was in 2023 de grootste industriële branche, gevolgd door de voedings- en genotmiddelenindustrie, en de chemie en farmacie. Het aandeel van de machine-industrie was in 2023 met 20,8 procent van de totale industrie meer dan 2,5 keer zo hoog als in 2000. In 2000 was de voedings- en genotmiddelenindustrie nog de grootste branche met een aandeel van ruim 17 procent. In 2023 was het aandeel van de voedings- en genotmiddelenindustrie 19,6 procent. Het aandeel van de basismetaal- en metaalproductenindustrie is gedaald van 12,2 procent in 2000 tot 10,3 procent in 2023.

De toegevoegde waarde van de machine-industrie was in 2023 ruim vijf keer zo groot als in 2000. Dat wordt met name veroorzaakt door de opkomst van enkele grote bedrijven in deze branche.

Figuur 2.2 Toegevoegde waarde branches industrie (waarde)
BrancheMachine (%)Voedings- en genotmiddelen (%)Chemie en farmacie (%)Basismetaal en metaalproductie (%)Elektrisch en elektrotechniek (%)Overige industrie en reparatie (%)Kunststof en bouwmateriaal (%)Transportmiddelen (%)Hout, papier en grafisch (%)Aardolie (%)Textiel-, kleding- en leder (%)
20232403022649157401193411380901963575836527621271392
200046661009887006985837948983982303549735301233

Het belang van de industrie strekt verder dan alleen de eigen productie. De industrie is een belangrijke afnemer van en toeleverancier aan andere bedrijfstakken. In 2023 gebruikte de Nederlandse voedingsmiddelenindustrie bijvoorbeeld 14,6 miljard euro aan goederen en diensten van de Nederlandse landbouw. Dat is iets minder dan de landbouw naar het buitenland uitvoerde. Van de meeste branches in de industrie zijn bedrijven uit de eigen of andere industriële branches de grootste afnemers. In 2015 was een vijfde van de Nederlandse economie direct of indirect te relateren aan activiteiten van de industrie (CBS, 2017).

2.2 Productiviteit

Als de toegevoegde waarde sterker toeneemt dan het aantal gewerkte uren, dan neemt de arbeidsproductiviteit toe. Vanaf 2000 is de arbeidsproductiviteit in de industrie met bijna 75 procent toegenomen. De arbeidsproductiviteit steeg vooral in de eerste jaren van deze eeuw. Ter vergelijking: in de totale commerciële sector nam de arbeidsproductiviteit vanaf 2000 met bijna 24 procent toe. De arbeidsproductiviteitsgroei in de industrie was dus groter dan in de rest van de commerciële sector in Nederland.

De stijging van de arbeidsproductiviteit in de industrie vond met name plaats in de machine-industrie, de elektrische apparatenindustrie, de aardolie-industrie, de farmacie en de chemie. Vooral de productiviteitsgroei van de machine-industrie zorgde ervoor dat er na 2013 een groei was van de arbeidsproductiviteit in de industrie (CBS, 2024). In paragraaf 3 wordt de ontwikkeling in de laatste jaren uitgelicht.

Figuur 2.3 Arbeidsproductiviteit, 2023 t.o.v. 2000
BrancheArbeidsproductiviteit (% verandering t.o.v. 2000)
Industrie74,6
Machine212,7
Chemie en farmacie121,6
Elektrisch en elektrotechniek99,2
Aardolie70,8
Hout, papier en grafisch63
Transportmiddelen61,1
Basismetaal en metaalproductie43,2
Kunststof en bouwmateriaal31,2
Textiel-, kleding- en leder30,2
Voedings- en genotmiddelen11,7
Overige industrie en reparatie-3,4

De toename van de arbeidsproductiviteit kan liggen in een hogere kwaliteit van arbeid, meer gebruik van kapitaal of een efficiënter productieproces (multifactorproductiviteit). De arbeidsproductiviteit van de Nederlandse industrie nam in de periode 2000-2023 nauwelijks toe door de inzet van meer kapitaal.

Het gedeelte van de arbeidsproductiviteitsgroei dat niet kan worden verklaard door de verbetering van de kwaliteit van arbeid of de inzet van kapitaal, is toe te schrijven aan de multifactorproductiviteit. Dat is het deel dat wordt veroorzaakt door veranderingen in het productieproces in de industrie. Mogelijke verklaringen voor dit deel van de groei zijn technologische vooruitgang, schaalvoordelen, en veranderingen in bezettingsgraden.

De multifactorproductiviteit speelt ook een grote rol in de ontwikkeling van de industrie. In 2023 droegen bijvoorbeeld zowel de inzet van arbeid als de inzet van kapitaal positief bij aan de groei van de toegevoegde waarde van de industrie. Desondanks was er wel sprake van een krimp van de toegevoegde waarde. Dit wordt dus verklaard door de negatieve bijdrage van de multifactorproductiviteit. De redenen hiervoor kunnen uitlopend zijn. Paragraaf 3 behandelt mogelijke verklaringen voor de stagnatie van de toegevoegde waarde van de industrie.

Samengevat nam de arbeidsproductiviteit in de industrie sterker toe dan in de hele commerciële sector. Dit kan voor een groot deel worden verklaard door de multifactorproductiviteit, zoals technologische vooruitgang, schaalvoordelen, en veranderingen in de bezettingsgraad.

Figuur 2.4 Bijdrage aan groei toegevoegde waarde industrie
JaarArbeid (%-punt)Kapitaal (%-punt)Multifactorproductiviteit (%-punt)
2000-0,70,75,6
'011,30,50,8
'02-1,30,40,3
'03-1,80,10,1
'04-1,105,1
'05-1-0,14,6
'06-0,303
'070,20,15,5
'0800,3-0,9
'09-2,90,1-7,9
'100,2-0,34,5
'11-0,4-0,15,6
'12-0,3-0,20
'130,4-0,4-0,4
'140,301,8
'150,30,10,8
'161,80,11
'171,10,35,7
'181,80,22,9
'192,30,3-1,5
'20-2,10,30
'213,208,1
'221,10,13,7
'231,60,3-2,8

3. Industrie in een kwakkelende economie, 2022-2024

De toegevoegde waarde van de industrie was in het derde kwartaal van vorig jaar 0,7 procent lager dan in hetzelfde kwartaal van 2022, gecorrigeerd voor prijsveranderingen. Met name de voedings- en genotmiddelenindustrie, de chemie, de transportmiddelenindustrie en de kunststof- en bouwmaterialenindustrie krompen. In diezelfde periode is ook de bezettingsgraad van de industrie gedaald tot iets meer dan 77 procent. Alleen tijdens de coronacrisis in 2020 en de eurocrisis in 2013 was de bezettingsgraad in de industrie lager. De groei van vooral de machine-industrie beperkte de krimp van de totale industrie enigszins.

Het bruto binnenlands product groeide in deze periode met 1,1 procent, maar kende tijdens die twee jaar wel meerdere kwartalen van krimp. In een aantal kwartalen was de industrie een van de oorzaken hiervan. De volgende paragrafen gaan in op enkele economische ontwikkelingen die een rol speelden: de teruggelopen wereldhandel, de gestegen energieprijzen, de verslechterde concurrentiepositie en de afgenomen productiviteit.

Figuur 3.1 Toegevoegde waarde, 3e kwartaal 2024 t.o.v. 3e kwartaal 2022 (volume, niet-seizoengecorrigeerd)
BrancheGroei (% verandering)
Industrie-0,7
Machine23,5
Elektrisch en elektrotechniek5,7
Aardolie3,5
Basismetaal en metaalproductie-1,7
Chemie en farmacie-2,1
Overige industrie en reparatie-2,6
Hout, papier en grafisch-6,2
Voedings- en genotmiddelen-9
Kunststof en bouwmateriaal-14,2
Textiel-, kleding- en leder-15,6
Transportmiddelen-22,9

3.1 Gevolgen stijging energieprijzen

In verschillende branches van de industrie wordt veel energie verbruikt. Dat betekent dat stijgende energieprijzen ook snel impact hebben op de productiekosten van de industrie. Een stijging van de kosten kan doorwerken in hogere afzetprijzen. In 2021 en 2022 namen de energieprijzen sterk toe. De verbruiksprijzen voor industrieel verbruikers van bijvoorbeeld elektriciteit, gas, stoom en warmte waren 143 procent hoger in 2022 dan in 2021. In 2023 zijn de prijzen hiervan iets gedaald, maar nog steeds 117 procent hoger dan in 2021. Veel bedrijven ondervonden direct of indirect de gevolgen van de gestegen energieprijzen.

De chemie is een van de meest energie-intensieve branches binnen de industrie. De chemie heeft de afgelopen jaren dan ook veel te lijden gehad van de gestegen energiekosten. In 2021 en het begin van 2022 was de chemie in staat om de gestegen energieprijzen (deels) door te berekenen in de afzetprijzen. Op het moment dat de afzetprijzen in de chemie piekten begon de productie te dalen tot begin 2023. Daarna bleef de productie stabiel. In november 2024 lag de productie in de chemie nog steeds bijna 21 procent lager dan in januari 2022. De afzetprijzen zijn na de piek van 2022 gedaald, maar liggen nog altijd op een hoger niveau dan voor de stijging. Het bruto exploitatieoverschot van de chemie lag in 2023 bijna twee derde lager dan in 2021.

De basismetaalindustrie is ook een relatief energie-intensieve branche. Net als bij de chemie zorgden de stijging van energieprijzen hier voor hogere afzetprijzen. De productie van de basismetaalindustrie nam in de loop van 2022 echter ook af en bereikte een dieptepunt in november 2023. Daarna nam de productie weer toe, maar lag in november 2024 nog steeds 25 procent lager dan in januari 2022.

De rubber- en kunststofproductindustrie ten slotte heeft ook last gehad van gestegen prijzen en een dalende productie in de afgelopen jaren. Naast de directe energiekosten werken de energieprijzen hier ook indirect door, omdat de chemie de belangrijkste toeleverancier is voor deze industrie.

Figuur 3.2 Afzetprijzen industrie
JaarMaandIndustrie (januari 2022=100)Chemie (januari 2022=100)Basismetaal (januari 2022=100)
2021januari84,773,269,1
2021februari86,075,471,5
2021maart87,479,872,3
2021april88,883,476,0
2021mei89,584,677,4
2021juni90,184,979,7
2021juli91,987,186,1
2021augustus92,489,190,4
2021september93,188,790,9
2021oktober95,491,493,0
2021november96,194,595,2
2021december96,396,293,5
2022januari100,0100,0100,0
2022februari101,6102,3102,2
2022maart105,7104,3105,6
2022april109,7113,1111,1
2022mei110,8112,7112,7
2022juni112,6113,6114,3
2022juli113,7117,8115,3
2022augustus112,6114,1114,4
2022september111,6112,8112,9
2022oktober112,7111,9107,9
2022november110,9109,9105,7
2022december109,1107,1103,8
2023januari111,2106,3103,7
2023februari110,6105,2101,5
2023maart109,9103,298,3
2023april110,0101,799,9
2023mei108,899,499,0
2023juni108,597,296,8
2023juli107,994,896,3
2023augustus108,995,695,2
2023september109,996,794,3
2023oktober109,197,692,9
2023november108,196,391,6
2023december107,094,4
2024januari107,994,7
2024februari108,696,2
2024maart109,198,0
2024april109,998,991,7
2024mei109,196,792,0
2024juni109,195,992,3
2024juli108,996,291,0
2024augustus108,496,288,5
2024september107,695,890,4
2024oktober107,794,591,3
2024november108,095,190,6

De verbruiksprijzen van energie en aardgas zijn inmiddels weer gedaald naar een niveau van circa oktober 2021 en lagen een groot deel van 2024 op een stabiel niveau. Desondanks liggen de energieprijzen nog steeds ruim dubbel zo hoog als in de periode voor de grote stijgingen. Paragraaf 3.4 gaat verder in op de gevolgen van stabielere en nog steeds relatief hoge energieprijzen.

3.2 Internationale handel

In paragraaf 2 werd toegelicht dat de internationale handel belangrijk is voor de Nederlandse industrie. Een verstoring in de wereldhandel heeft daarom grote gevolgen voor de Nederlandse industrie. Vooral de landen van de Europese Unie zijn belangrijke handelspartners voor de Nederlandse industrie. De ontwikkeling van de internationale handel van landen in de Europese Unie en de Nederlandse industrie zijn nauw met elkaar verbonden.

Voor het grootste deel van de industriële branches is het buitenland een grotere afnemer van hun producten dan het binnenland. Alleen voor de tabaksindustrie, grafische industrie, de houtindustrie, rubber- en kunststofproductindustrie, de bouwmaterialenindustrie, de metaalproductenindustrie, meubelindustrie en reparatie en installatie van machines geldt dat niet.

Tot en met 2022 groeide de in- en uitvoer van de EU-lidstaten (inclusief Nederland) in een stabiel tempo (met uitzondering van de coronacrisis). Vanaf het laatste kwartaal van 2022 kromp de invoer en een kwartaal later ook de uitvoer. In deze kwartalen daalde ook de toegevoegde waarde van de Nederlandse industrie. De afgelopen kwartalen trok de internationale handel weer aan, maar de groeipercentages van vóór 2020 werden nog niet bereikt.

De Wereldhandelsmonitor van het Centraal Planbureau (CPB, 2024) laat hetzelfde beeld zien. Met name in de ontwikkelde economieën kromp de import en export in de afgelopen twee jaar. In opkomende economieën was nog wel sprake van groei van de import en bleef de export stabiel.

Figuur 3.3 In- en uitvoer van landen van de Europese Unie (volume)
JaarKwartaalUitvoer (1e kwartaal 2022=100)Invoer (1e kwartaal 2022=100)
20151e kwartaal80,876,4
20152e kwartaal81,677
20153e kwartaal82,178,3
20154e kwartaal82,679,3
20161e kwartaal82,979,8
20162e kwartaal84,481
20163e kwartaal84,481,5
20164e kwartaal85,382,4
20171e kwartaal87,284,1
20172e kwartaal88,385,2
20173e kwartaal89,486,4
20174e kwartaal9187,6
20181e kwartaal91,388,5
20182e kwartaal91,989,6
20183e kwartaal91,689,7
20184e kwartaal92,290,8
20191e kwartaal93,991,8
20192e kwartaal93,491,7
20193e kwartaal94,292,5
20194e kwartaal93,891,5
20201e kwartaal91,689,7
20202e kwartaal7575,4
20203e kwartaal90,388,1
20204e kwartaal94,391,2
20211e kwartaal96,593,8
20212e kwartaal97,995,7
20213e kwartaal97,395,4
20214e kwartaal9998,6
20221e kwartaal100100
20222e kwartaal101,8101
20223e kwartaal103,7102,5
20224e kwartaal103,9101,7
20231e kwartaal102,999,3
20232e kwartaal101,399,1
20233e kwartaal100,197,4
20234e kwartaal100,396,2
20241e kwartaal100,896,6
20242e kwartaal101,497,2
20243e kwartaal100,797,7
Bron: CBS, Eurostat

Het terugvallen van de internationale handel in de EU is ook terug te zien in de antwoorden op de conjunctuurenquête die het CBS elk kwartaal uitvoert. Hoewel het personeelstekort nog steeds als belangrijkste belemmering wordt gezien in de bedrijfsvoering (vooral in de machine-industrie), neemt het aandeel ondernemers in de industrie dat onvoldoende vraag als belangrijkste belemmering ervaart gestaag toe. Dit is gestegen van iets meer dan 9 procent in april 2022 naar bijna 28 procent in oktober 2024. Vooral ondernemers in de metaalindustrie, de hout- en bouwmaterialenindustrie en de chemische industrie geven dit vaak aan.

Figuur 3.4 Belangrijkste belemmeringen in de bedrijfsvoering voor de industrie
JaarMaandTekort arbeidskrachten (% bedrijven)Onvoldoende vraag (% bedrijven)Tekort productiemiddelen, materiaal, ruimte (% bedrijven)
2021januari13,727,610,8
2021april17,221,521,7
2021juli27,914,332,3
2021oktober35,61233,4
2022januari32,711,135,1
2022april34,59,345,9
2022juli40,71141,2
2022oktober3916,534,9
2023januari35,619,629,2
2023april3518,624,3
2023juli3521,422,8
2023oktober3126,114,5
2024januari26,824,812,3
2024april29,52710,5
2024juli31,224,115,2
2024oktober34,627,812,1

3.3 Arbeidsmarkt en productiviteit

In 2023 was het aantal gewerkte uren in de industrie 3,8 procent groter dan in 2021. Bijna alle branches van de industrie telden in 2023 meer gewerkte uren dan in 2021, terwijl de toegevoegde waarde in deze periode nauwelijks toenam. Tegelijkertijd is het tekort aan arbeidskrachten in alle branches de belangrijkste of de op een na belangrijkste belemmering in de bedrijfsvoering volgens bedrijven.

De groei van het aantal gewerkte uren was het grootst in de machine-industrie, waar ook de hoogste groei van de toegevoegde waarde en productie plaatsvond. Daarnaast werd het tekort aan arbeidskrachten in deze branche door bijna 52 procent van de ondernemers ook het vaakst genoemd als belangrijkste belemmering. In de chemie en farmacie nam het aantal uren met 7,3 procent toe, terwijl de toegevoegde waarde met bijna 12 procent daalde. Voor iets meer dan 29 procent van de ondernemers in de chemie was een tekort aan arbeidskrachten de belangrijkste belemmering. Bij de farmacie lag dat op bijna 45 procent.

Figuur 3.5 Gewerkte uren werknemers en zelfstandigen, 2023 t.o.v. 2021
BrancheGewerkte uren (% verandering)
Industrie3,8
Machine8,9
Chemie en farmacie7,3
Elektrisch en elektrotechniek6,1
Overige industrie en reparatie5,1
Voedings- en genotmiddelen3,2
Transportmiddelen3
Kunststof en bouwmateriaal2,2
Basismetaal en metaalproductie0,5
Hout, papier en grafisch0
Textiel-, kleding- en leder-3,6
De aardolie-industrie is niet opgenomen in verband met het beperkte arbeidsvolume.

Om in de toekomst te kunnen blijven groeien als bedrijfstak, moeten er of meer uren worden gewerkt of moet de arbeidsproductiviteit verhoogd worden of een combinatie van beide. De industrie heeft te maken met een vergrijzend werknemersbestand. In 2019 was de gemiddelde leeftijd 44,3 jaar. In 2010 was dit nog 42,7 jaar (CBS, 2022). Daardoor loopt de industrie het risico dat het arbeidsaanbod stagneert. Bij een stagnerend arbeidsaanbod door vergrijzing, is een versnelling van de toename van de arbeidsproductiviteit nodig om de groei van het bbp en welvaart op peil te houden (DNB, 2024).

In een aantal kwartalen daalde de toegevoegde waarde van de industrie, terwijl het aantal gewerkte uren toenam. Dat betekent dat de arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per gewerkt uur) afnam. Vanaf het eerste kwartaal van 2023 was de arbeidsproductiviteit ieder kwartaal lager dan een jaar eerder. In het derde kwartaal van 2024 was de arbeidsproductiviteit 6 procent lager dan drie jaar eerder. De afname van de arbeidsproductiviteit in de industrie was groter dan de gemiddelde afname in de Nederlandse economie. De arbeidsproductiviteit in Nederland nam in dezelfde periode met 3,3 procent af. Overigens is de arbeidsproductiviteit van de Nederlandse industrie internationaal gezien hoog. Binnen de EU hebben alleen Ierland en Denemarken een hogere toegevoegde waarde per gewerkt uur.

Figuur 3.6 Arbeidsproductiviteit (niet-seizoengecorrigeerd)
JaarKwartaalNederland (1e kwartaal 2022=100)Industrie (1e kwartaal 2022=100)
20211e kwartaal96,593,7
20212e kwartaal108,3103,8
20213e kwartaal113,1108,5
20214e kwartaal101,2100,9
20221e kwartaal100100
20222e kwartaal113,1111,5
20223e kwartaal109,7104,3
20224e kwartaal102,9103,6
20231e kwartaal98,496,8
20232e kwartaal110,5106,8
20233e kwartaal108,6102,4
20234e kwartaal103101
20241e kwartaal97,892,3
20242e kwartaal109,1103,1
20243e kwartaal109,4101,9

De ontwikkeling van de toegevoegde waarde kan worden opgedeeld in de bijdrage van arbeid, kapitaal en multifactorproductiviteit, zie ook paragraaf 2. De multifactorproductiviteit is het deel van de arbeidsproductiviteitsgroei dat niet kan worden verklaard door de inzet van kapitaal of de hogere kwaliteit van arbeid. De toegevoegde waarde van de industrie daalde in 2023 door een negatieve bijdrage van de multifactorproductiviteit. Een verminderde productie met dezelfde inzet van arbeid en kapitaal leidt automatisch tot een negatieve bijdrage van de multifactorproductiviteit.

In de chemische industrie kromp de toegevoegde waarde in 2023 het sterkst, gevolgd door de kunststoffen-, bouwmaterialen-, en de textiel-, kleding- en lederindustrie. In bijna alle industrieën was de bijdrage van de multifactorproductiviteit aan de groei of krimp van de toegevoegde waarde groter dan die van arbeid of kapitaal.

De grote bijdrage van de multifactorproductiviteit aan de groei van de toegevoegde waarde is overigens niet uniek. Er zijn veel bedrijfstakken waar de multifactorproductiviteit de grootste positieve of negatieve bijdrage levert. De inzet van kapitaal en arbeid is op korte termijn vaak inflexibel, door contracten met werknemers en doordat het doen van nieuwe investeringen vaak een langere periode in beslag neemt. Veranderingen in de toegevoegde waarde weerspiegelen zich op korte termijn daarom vaak in veranderingen in de multifactorproductiviteit.

Figuur 3.7 Bijdrage groei toegevoegde waarde, 2023 t.o.v. 2022
BrancheArbeid (%-punt)Kapitaal (%-punt)Multifactorproductiviteit (%-punt)
Industrie1,60,3-2,8
Machine41,58,8
Aardolie1,3-0,59,2
Transportmiddelen10,40,9
Overige industrie en reparatie0,7-0,21,7
Voedings- en genotmiddelen2,10,1-4,2
Hout, papier en grafisch0,5-0,6-4,3
Farmacie3,50,4-8,4
Elektrische apparaten2,6-0,9-6,3
Basismetaal en metaalproductie-0,10,2-5,4
Elektrotechniek0,90,2-7,3
Textiel-, kleding- en leder-20-6,4
Kunststof en bouwmateriaal-0,80-12
Chemie2,20,3-19,5

3.4 Concurrentiepositie

De laatste jaren staat de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie onder druk door de gestegen energieprijzen. De gasprijzen namen in Nederland sterker toe dan bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. Omdat de gestegen gasprijzen grotendeels werden doorberekend in de afzetprijzen, stegen de prijzen van Nederlandse producten meer dan die van Amerikaanse producten.

De prijselasticiteit van de Nederlandse industrie is negatief, en vaak zelfs relatief sterk in vergelijking met andere Europese regio’s, doordat Nederland sinds het afbouwen van de eigen gaswinning steeds afhankelijker is geworden van buitenlands gas. Dit betekent dat hogere gasprijzen niet alleen een slechtere concurrentiepositie opleveren ten opzichte van de Verenigde Staten, maar ook ten opzichte van andere landen binnen Europa (Den Nijs en Thissen, 2024).

De verslechtering van de concurrentiepositie is terug te zien in de resultaten uit de conjunctuurenquête van het CBS. Hierin geven producenten ieder kwartaal aan hoe ze hun concurrentiepositie beoordelen ten opzichte van het kwartaal daarvoor. Sinds halverwege 2023 zijn er meer producenten die hun concurrentiepositie zagen verslechteren dan verbeteren. In oktober 2024 is het saldo van positieve en negatieve antwoorden gedaald naar ongeveer -7 procent voor zowel de concurrentiepositie binnen de EU als buiten de EU. Producenten in de metaalindustrie en de chemie waren het meest negatief gestemd. Alleen in de machine-industrie zijn producenten per saldo nog licht positief over de concurrentiepositie.

Figuur 3.8 Oordeel concurrentiepositie industrie
JaarMaandConcurrentiepositie binnen de EU (saldo van de positieve en negatieve antwoorden)Concurrentiepositie buiten de EU (saldo van de positieve en negatieve antwoorden)
2021januari0,5-0,5
2021april1-0,6
2021juli2,81,8
2021oktober2,11,5
2022januari2,60,2
2022april-0,8-1,6
2022juli2,12,1
2022oktober1,71,2
2023januari0,10,1
2023april-0,20,9
2023juli-3,2-1,7
2023oktober-4,7-3,4
2024januari-2,5-1,7
2024april-3,1-0,4
2024juli0,3-3
2024oktober-6,7-7,3

Het verslechteren van de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie is een mogelijke verklaring voor de afname van de toegevoegde waarde in de laatste jaren en is in lijn met de lagere vraag naar Nederlandse industriële producten en de gedaalde bezettingsgraad.

4. Vertrouwen en verwachtingen producenten

Aan de hand van een aantal conjunctuurindicatoren kan een beeld worden geschetst van de verwachtingen van ondernemers in de industrie. Het producentenvertrouwen geeft een indicatie van de stemming in de industrie en van de ontwikkeling van de productie op korte termijn.

4.1 Producentenvertrouwen

Het producentenvertrouwen is een stemmingsindicator van ondernemers in de industrie gebaseerd op drie vragen uit de conjunctuurenquête. Het vertrouwen bereikte eind 2021 het hoogste punt sinds het begin van de reeks in 1985. Daarna was de trend dalend en vanaf halverwege 2023 waren producenten weer licht negatief gestemd. De daling van het producentenvertrouwen is de afgelopen jaren gedempt door ondernemers in de elektrotechnische en machine-industrie die gemiddeld genomen een stuk positiever (of minder negatief) waren gestemd dan ondernemers in andere branches.

Het producentenvertrouwen bestaat uit het gemiddelde oordeel over de verwachte bedrijvigheid, de voorraden en de orderpositie. Bij laatstgenoemde vraag geven ondernemers aan of de orderpositie (te) groot, normaal of (te) klein is voor de tijd van het jaar. In december 2024 waren er meer producenten die hun orderpositie als (te) klein beschouwden dan als (te) groot en was de stemming over de orderpositie dus per saldo negatief. Hoewel producenten gedurende 2024 positiever zijn geworden over de verwachte bedrijvigheid blijft het oordeel over de orderpositie sterk negatief. Dit duidt niet per se op een snelle groei van de productie in de komende periode.

Figuur 4.1 Producentenvertrouwen industrie
JaarMaandProducentenvertrouwen (gemiddelde van de deelvragen)Verwachte bedrijvigheid (gemiddelde van de deelvragen)Oordeel orderpositie (gemiddelde van de deelvragen)
2021januari-1,88,4-10,1
2021februari-2,65,5-9,3
2021maart0,612,7-6,5
2021april3,613,10,9
2021mei5,616,13,5
2021juni7,819,27,5
2021juli9,219,210
2021augustus7,111,712
2021september9,117,212,7
2021oktober10,418,913,9
2021november10,117,913,7
2021december7,312,913,4
2022januari6,511,712,7
2022februari5,811,114,2
2022maart5,78,912,1
2022april7,211,313
2022mei5,81012,6
2022juni4,2810,4
2022juli5,38,411,5
2022augustus2,479,9
2022september1,26,46,3
2022oktober0,95,85,4
2022november1,18,65,5
2022december19,14,9
2023januari1,110,34,4
2023februari0,98,73,6
2023maart0,99,81,9
2023april-0,37,9-0,3
2023mei-1,77,1-2,7
2023juni-2,75,9-3,9
2023juli-2,76,7-5,2
2023augustus-4,62,3-6,1
2023september-3,94,1-6,7
2023oktober-3,74,1-7,2
2023november-2,65,9-7,3
2023december-5,71,1-11,5
2024januari-4,41,8-8,5
2024februari-4,24,6-11,9
2024maart-4,83,5-11,4
2024april-3,65,3-10,2
2024mei-2,87,2-9,7
2024juni-2,49,5-12,8
2024juli-2,710,4-12,7
2024augustus-1,910,7-11,4
2024september-1,711,9-12
2024oktober-3,26,7-11,7
2024november-1,811,1-12,7
2024december-1,611,1-10,9

4.2 Verwachtingen voor 2025

Ieder jaar in oktober worden producenten gevraagd naar de verwachtingen voor het komende jaar voor de (buitenlandse) omzet, personeelssterkte en investeringen. Per saldo zijn de verwachtingen voor 2025 op alle onderwerpen positief; er zijn meer ondernemers die een toename verwachten dan een afname. Per saldo ruim 20 procent van de producenten verwacht in 2025 meer omzet te hebben dan in 2024. Een jaar eerder lag dat saldo nog op bijna 13 procent.

Het saldo over de buitenlandse omzet is ook gestegen en was bijna 17 procent tegen 13 procent een jaar eerder. Voor de personeelssterkte voorziet per saldo ruim 7 procent een toename in 2025 vergeleken met 2024, een jaar eerder was dat nog iets meer dan 6 procent. De verwachtingen over de investeringen zijn met een saldo van iets meer dan 3 procent het minst positief maar wel een fractie hoger dan vorig jaar.

Figuur 4.2 Verwachtingen volgend jaar industrie
Categorieoktober 2024 (saldo van de positieve en negatieve antwoorden)oktober 2023 (saldo van de positieve en negatieve antwoorden)
Omzet20,612,8
Buitenlandse omzet16,913,3
Personeelssterkte7,66,3
Investeringen3,12,6

Bij de investeringsverwachtingen voor 2025 zijn de producenten in de machine-industrie ondanks een lichte daling verreweg het meest positief gestemd. De helft van de branches verwachten in 2025 meer te investeren dan in 2024. In de overige branches zijn er dus meer ondernemers die een afname van de investeringen verwachten dan een toename. Het meest negatief gestemd zijn ondernemers in de farmaceutische industrie en de papier- en grafische industrie. Het saldo is het meest gedaald bij de metaalindustrie. In de aardolie-industrie en de hout- en bouwmaterialenindustrie is de stemming sterk verbeterd ten opzichte van een jaar geleden.

Figuur 4.3 Verwachte investeringen volgend jaar
Brancheoktober 2024 (saldo van de positieve en negatieve antwoorden)oktober 2023 (saldo van de positieve en negatieve antwoorden)
Industrie3,12,6
Machine16,518,3
Rubber en kunststof15,61,6
Overige industrie en reparatie14,6-1,3
Elektrische8,33,7
Hout- en bouwmaterialen4,7-15,6
Elektronische2,5-7,4
Chemie0,86,8
Voedings- en genotmiddelen-0,54,3
Aardolie-2-26,9
Transportmiddelen-3,8-2,4
Textiel-, kleding- en leder-5,7-2,8
Basismetaal en metaalproductie-7,37,7
Papier en grafische-10,8-21,2
Farmacie-11,1-3,6

5. Conclusie

De industrie heeft de laatste jaren te maken gehad met een aantal tegenslagen. De coronaperiode werd relatief goed doorstaan, maar vanaf eind 2021 werd een aantal branches binnen de industrie zwaar geraakt door de gestegen energieprijzen. De energie-intensieve chemie en de metaalindustrie verhoogden eerst hun afzetprijzen sterk, om daarna hun productie (en winst) naar beneden bij te stellen. 

De gestegen energieprijzen hadden meer invloed op de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie dan op de concurrentiepositie van andere landen. De Nederlandse industrie is namelijk relatief gevoelig voor de stijging van de gasprijzen ten opzichte van veel andere landen. Toch daalde de toegevoegde waarde van de gehele industrie pas vanaf halverwege 2023, toen de energieprijzen weliswaar nog steeds hoog waren, maar al lang niet meer zo hoog als een jaar eerder.

Eind 2022 daalde de in- en uitvoer van de EU-handelspartners. De Nederlandse industrie is goed voor ruim 80 procent van de Nederlandse uitvoer, waardoor de impact van deze daling op de Nederlandse industrie groot was. Dit is ook terug te zien in de voornaamste belemmeringen waar ondernemers in de industrie aangeven last van te hebben: vanaf halverwege 2022 tot eind 2023 steeg het aandeel ondernemers dat vraaguitval als belangrijkste belemmering zag tot ruim 25 procent. Dit aandeel bleef ook in 2024 hoog.

Mogelijk met de personeelstekorten van 2022 nog in het achterhoofd werden de productie en de bezettingsgraad teruggeschroefd, maar bleven de meeste mensen in 2023 en 2024 in dienst. Het aantal gewerkte uren in de industrie steeg zelfs door, waardoor de arbeidsproductiviteit van de industrie daalde.

In 2024 leek de internationale handel van EU-lidstaten weer wat te herstellen. Ook nam de toegevoegde waarde van de Nederlandse industrie twee kwartalen op rij toe. Opvallend genoeg daalde (na een aanvankelijk herstel in de eerste helft van 2024) het oordeel van ondernemers in de industrie over de eigen concurrentiepositie richting het einde van het jaar juist naar een nieuw dieptepunt.

Het huidige beeld van de industrie is hiermee niet eenduidig; er zijn branches, zoals de machine-industrie, die minder last hebben gehad van gestegen energieprijzen of vraaguitval en waar het gebrek aan materiaal en het gebrek aan personeel de grootste belemmeringen zijn voor het draaien van nog meer productie. In andere branches, zoals de chemie, is het beeld een stuk negatiever, zowel over de concurrentiepositie als over de omzetverwachtingen. Gemiddeld genomen is het producentenvertrouwen eind 2024 nog steeds negatief.

De industrieële ondernemers waren eind 2024 wel optimistischer gestemd over 2025. De verwachting is dat de omzet (en buitenlandse omzet) zullen groeien. Daarnaast zijn producenten ook positiever gestemd over de verwachte personeelssterkte en investeringen. In verschillende branches is het beeld voor de investeringen minder rooskleurig, en zijn producenten juist per saldo negatiever gestemd over 2025 dan 2024.

Bronnen

CBS (2017), Belang, ontwikkeling en structuur van de Nederlandse industrie.

CBS (2022), Arbeidsmarktdynamiek in de jaren tien.

CBS (2024), Achtergrond bij de daling van de arbeidsproductiviteitsgroei van Nederland.

CPB (2024), Wereldhandelsmonitor oktober 2024.

DNB (2024), Arbeidsmarktkrapte: het nieuwe normaal?

Nijs, S. den en M. Thissen (2024), ESB, Duurder gas drukt de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie.