Auteur: Ellen Webbink, Leonore Biemans-Braggaar, Monica Deschinger, Ilona Veer
Extra uitvraag Tegenprestatie 2022

3. Resultaat extra uitvraag

Paragraaf 3.1 gaat in op de representativiteit van de respons op de enquête. Paragraaf 3.2 beschrijft het aandeel responsgemeenten dat de tegenprestatie uitvoert, het geschatte - opgehoogde - aantal tegenprestaties in de maand maart 2022 en de representativiteit van de gekozen verslagperiode. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting van de opmerkingen die gemeenten hebben gemaakt in de enquête.

3.1 Representativiteit van de respons

Van de 344 uitgestuurde enquêtes zijn er 266 ingevuld teruggestuurd. Dit is een respons van 77 procent.

De responderende gemeenten zijn wat betreft de grootteklasse en het softwarepakket dat gebruikt wordt voor de gemeentelijke registraties getoetst op hun representativiteit voor alle Nederlandse gemeenten. Dit zijn tevens de in de imputatie-analyse gebruikte hulpvariabelen.

De grootteklasse van een gemeente wordt bepaald op basis van het aantal inwoners. De gemeenten zijn ingedeeld in acht grootteklassen:

  1. Minder dan 5 000 inwoners (5 gemeenten)
  2. 5 000 tot 10 000 inwoners (7 gemeenten)
  3. 10 000 tot 20 000 inwoners (60 gemeenten)
  4. 20 000 tot 50 000 inwoners (182 gemeenten)
  5. 50 000 tot 100 000 inwoners (58 gemeenten)
  6. 100 000 tot 150 000 inwoners (14 gemeenten)
  7. 150 000 tot 250 000 inwoners (14 gemeenten)
  8. 250 000 inwoners of meer (4 gemeenten)

De minimale respons van de verschillende grootteklassen is 57 procent. Dit percentage hoort bij de grootteklasse 5 000 tot 10 000 inwoners. Bij de kleinste en de grootste grootteklasse was de respons 100 procent.

In figuur 3.1.1 is voor drie groepen het relatieve aandeel per grootteklasse weergegeven: voor alle 344 aangeschreven gemeenten, voor de 266 gemeenten die hebben gerespondeerd en voor de 78 gemeenten die niet hebben gerespondeerd. De staven van de aangeschreven gemeenten, de staven van de responderende gemeenten en de staven van de niet responderende gemeenten tellen telkens op tot 100 procent. Deze figuur laat zien dat de verdeling voor de responderende gemeenten in de meeste grootteklassen weinig afwijkt van de verdeling van alle gemeenten. Dit betekent dat de responderende gemeenten qua inwoneraantal representatief zijn voor alle gemeenten. In de figuur is bijvoorbeeld te zien dat iets meer dan de helft van alle Nederlandse gemeenten valt in de grootteklasse 20 000 tot 50 000 inwoners. Ook bij de responderende gemeenten behoort iets meer dan de helft tot deze grootteklasse. Verder is ook in de figuur te zien dat in de grootteklasse 5 000 tot 10 000 inwoners de non-respons relatief hoog was.

3.1.1 (Non-)respons naar grootteklasse gemeenten 2022
Aantal inwonersGeen respons (N=78) (%)Respons (N=266) (%)Totaal (N=344) (%)
minder dan 5 000021
5 000 tot 10 000422
10 000 tot 20 000141817
20 000 tot 50 000595153
50 000 tot 100 000171717
100 000 tot 150 000154
150 000 tot 250 000544
250 000 of meer021
 

Daarnaast is voor de verschillende softwarepakketten die gemeenten gebruiken voor de registratie/administratie bekeken of de respons representatief is. Dit bleek inderdaad het geval te zijn. Voor aanlevering van de BUS worden door gemeenten vier verschillende softwarepakketten gebruikt. In figuur 3.1.2 is te zien dat ruim driekwart van de gemeenten (77 procent) gebruik maakt van softwarepakket 3. Van de responderende gemeenten gebruikt 73 procent dit pakket. Ook wat betreft het gebruikte softwarepakket voor de gemeentelijke registraties zijn de responderende gemeenten dus representatief voor alle Nederlandse gemeenten.

3.1.2 (Non-)respons naar softwarepakket 2022
SoftwarepakketGeen respons (N=78) (%)Respons (N=266) (%)Totaal (N=344) (%)
1122421
2021
3897377
4021
 

3.2 Aantal tegenprestaties

Uitvoeren van de tegenprestatie
In de enquête konden gemeenten aangeven of zij de tegenprestatie uitvoeren (dus of er tegenprestaties worden opgedragen) of niet. Gezien de respons van 77 procent, is deze informatie van een groot deel van de gemeenten bekend. 

Van de 266 gemeenten die hebben gerespondeerd, hebben er 121 gemeenten aangegeven de tegenprestatie niet uit te voeren. De overige 145 gemeenten doen dit wel. Dit betekent dat 55 procent van de responderende gemeenten de tegenprestatie uitvoert. Dit ligt lager dan het percentage dat in de uitvraag van 2021 aangaf de tegenprestatie uit te voeren (60 procent). Van de 78 gemeenten die niet gerespondeerd hebben, is het niet bekend of zij in 2022 de tegenprestatie uitvoeren.

Aantal tegenprestaties
Op basis van de respons op de uitvraag en met behulp van de imputatiemethode (zie hoofdstuk 2) is een schatting gemaakt van het totaal aantal door gemeenten opgelegde tegenprestaties in Nederland in de maand maart 2022. In tabel 3.2.1a is het geschatte aantal, de relatieve marge en het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven. In deze tabel zijn tevens de resultaten van het in 2021 uitgevoerde onderzoek weergegeven. Bijlage 2 bevat tabel 3.2.1b, waarin de resultaten van alle onderzoeken zijn opgenomen, van 2018 tot en met 2022.

Uit het onderzoek blijkt dat er in maart 2022 naar schatting 26,3 duizend personen met een bijstandsgerelateerde uitkering waren die een maatschappelijk nuttige activiteit als tegenprestatie opgedragen hebben gekregen en/of uitvoerden. Dit is lager dan in maart 2020 en 2021 toen het naar schatting ging om 34,3 en 34,2 duizend personen.

Deze schattingen gaan gepaard met een bepaalde onzekerheidsmarge. De relatieve marge in maart 2022 laat zien dat het werkelijke aantal naar schatting tot 18 procent kan afwijken van de puntschatting en geeft daarmee een onder- en een bovengrens aan. Het 95%-betrouwbaarheidsinterval heeft als ondergrens 21,6 duizend en als bovengrens 30,9 duizend. Dit betekent dat in 95 van de 100 gevallen het werkelijke totale aantal tegenprestaties binnen deze range zal liggen. Het aantal kan echter ook hoger of lager liggen.

De onzekerheid van de schatting is met 18 procent iets lager dan de onzekerheid van het onderzoek uitgevoerd in 2021, toen het 19 procent was.

In de tabellen is tevens het aantal personen tot de AOW-leeftijd met een algemene bijstandsuitkering in maart 2022 weergegeven. Dit waren er 406 duizend. In 2022 is de AOW-leeftijd 66 jaar en 7 maanden. Rekening houdend met een 95%-betrouwbaarheidsinterval, heeft naar schatting 5,3 tot 7,6 procent van deze personen een tegenprestatie opgedragen gekregen of uitgevoerd in maart 2022. Daarmee is het geschatte aandeel personen met een tegenprestatie in maart 2022 naar verhouding iets lager dan in maart 2021, toen het aandeel bijstandsontvangers met tegenprestaties met 95 procent zekerheid tussen 6,5 en 9,4 procent lag.

Op het moment van verschijnen van deze publicatie heeft het CBS het aantal personen met een IOAW- of een IOAZ-uitkering in maart 2022 nog niet gepubliceerd. Deze aantallen zijn daarom - evenals in voorgaande jaren - niet opgenomen in de tabel en niet meegenomen in de berekening.

3.2.1a Aantal personen met een algemene bijstandsuitkering en geschat aantal personen met een tegenprestatie in de maand maart, 2021 en 2022
Aantal in 2021Relatieve marge in 202195% betrouwbaar-
heidsinterval in 2021
Aantal in 2022Relatieve marge in 202295% betrouwbaar-
heidsinterval in 2022
Aantal personen met een
bijstandsuitkering (tot AOW-leeftijd)
430 210405 860
Aantal personen dat een
maatschappelijk nuttige activiteit
als tegenprestatie opgedragen heeft
gekregen en/of uitgevoerd1)
34 20019%[27 800:40 600]26 30018%[21 600:30 900]
Bron: CBS
1) De geschatte aantallen en de betrouwbaarheidsintervallen zijn afgerond op honderdtallen.

Aantal opgegeven tegenprestaties
Van de 145 gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren, hebben er 124 in de enquête een aantal opgegeven. Ruim de helft hiervan (68 gemeenten, 55 procent) heeft aangegeven dat het aantal tegenprestaties in maart 2022 nul was. Dit is wat meer dan in het voorgaande onderzoek, toen het aantal tegenprestaties nul was bij 53 procent van de gemeenten die de tegenprestatie uitvoerden. 

Van de gemeenten die hebben aangegeven de tegenprestatie in maart 2022 uit te voeren, is het gemiddeld aantal opgegeven tegenprestaties 180. In 2021 was het gemiddeld aantal opgegeven tegenprestaties iets hoger, 201. Paragraaf 3.3 gaat in op de redenen hiervoor.

Representativiteit van de verslagperiode
Ongeveer 85 procent van de 145 gemeenten die in de enquête hebben aangegeven de tegenprestatie uit te voeren, zegt dat het opgegeven aantal tegenprestaties in maart 2022 representatief is ten opzichte van andere maanden in dat jaar.

Volgens de contactpersonen van 3 procent van de gemeenten is maart 2022 geen representatieve maand, omdat het aantal hoger is dan in andere maanden van het jaar. Het gaat hier om 5 gemeenten. Een nog kleiner aantal gemeenten gaf aan dat het aantal in maart juist lager lag dan in andere maanden. 

De overige gemeenten hebben niet aangeven of het aantal tegenprestaties dat zij hebben opgegeven representatief is.

3.3 Opmerkingen van gemeenten

Bij ongeveer 25 procent van de gemeenten met een ingevulde enquête is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een toelichting te geven op de antwoorden. Het gaat om 68 gemeenten. Alle opmerkingen zijn doorgenomen en verwerkt. Deze paragraaf geeft een samenvatting. Daarbij zijn de gemeenten verdeeld in drie groepen:

A. gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren,
B. gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren maar nul tegenprestaties opgaven of de vraag over het aantal uitgevoerde tegenprestaties niet hebben beantwoord,
C. gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren en een aantal groter dan nul opgaven.

A. Gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren
Bij de gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren is 25 maal een toelichting gegeven. Bijna driekwart van deze gemeenten geeft aan dat het uitvoeren van de tegenprestatie niet nodig is, omdat voor een andere aanpak, vaak stimuleren, gekozen is. De contactpersonen formuleerden dit op de volgende manieren:

“De tegenprestatie wordt niet opgelegd in de gemeente. Wel worden uitkeringsgerechtigden gestimuleerd en in bepaalde gevallen ook verplicht tot het verrichten van vrijwilligerswerk.”

“Er is binnen de gemeente zeker aandacht voor het vergroten van de maatschappelijke participatie, maar dit wordt niet verplicht gesteld en niet gegoten in de term Tegenprestatie. Er worden door ons zelfs activiteiten en trajecten ontwikkeld en ingezet om dit onderdeel te vergroten.”

“Er is in prioritering voor gekozen (nog) niet aan de slag te gaan met het verplichtende karakter van de tegenprestatie. Wel worden kandidaten die niet in een traject op weg naar werk zitten en een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, actief begeleid naar participatie door middel van vrijwilligerswerk.”

Bij twee gemeenten wordt aangegeven dat het beleid rondom het uitvoeren van de tegenprestatie nog in ontwikkeling is. Dit wordt als volgt geformuleerd: 

“In maart werd de tegenprestatie nog niet uitgevoerd. Per mei 2022 is dit wel opgestart.” 

“De tegenprestatie zal binnenkort in onze gemeente uitgevoerd worden. Administratie daarvan wordt opgezet.” 

Bij twee andere gemeenten wordt aangegeven dat het beleid rondom het uitvoeren van de tegenprestatie niet vastgelegd wordt. De contactpersonen omschrijven dit als volgt: 

“We doen er wel wat aan, maar cijfers produceren blijft lastig.” 

Bij een enkele gemeente werd expliciet aangegeven dat er in het gemeentelijk beleid voor is gekozen om geen tegenprestatie te vragen. Een contactpersoon formuleerde het als volgt:

“Gemeentelijk beleid: Er is voor gekozen om onze cliënten geen tegenprestatie te vragen.”

Bij een andere gemeente wordt aangegeven dat de tegenprestatie vrijwillig is: 

“Onze verordening stelt dat de tegenprestatie vrijwillig is.” 

Een contactpersoon van een laatste gemeente geeft aan dat de uitvoeringscapaciteit ontoereikend is: 

“Binnen de gemeente is een Verordening in het kader van tegenprestatie vastgesteld. De huidige reguliere uitvoeringscapaciteit is niet toereikend om actief klanten op te roepen voor het vervullen en opleggen van een tegenprestatie in het kader van deze verordening. Dit neemt niet weg dat van iedereen die een bijstandsuitkering ontvangt, gevraagd wordt om naar vermogen mee te werken aan toeleiding naar werk of participatie. Een deel van de klanten participeert door het verrichten van vrijwilligerswerk en/of mantelzorg. Dit gebeurt zonder formele oplegging van een tegenprestatie zoals bepaald in de verordening. Deze activiteiten worden daarom niet als tegenprestatie geregistreerd.” 

Bij een groot deel van de gemeenten in deze groep valt op of lijkt het er op dat zij activiteiten als vrijwilligerswerk of mantelzorg niet als tegenprestatie zien.

B. Gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren maar nul tegenprestaties opgaven
Bij de gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren, maar voor maart 2022 een aantal van nul opgaven, is 34 maal een toelichting gegeven. De redenen lopen uiteen.

In een derde van deze gevallen wordt aangegeven dat er niet of onvolledig wordt geregistreerd waardoor er geen maandelijkse gegevens beschikbaar zijn. Contactpersonen schrijven bijvoorbeeld: 

“De formulering 'en/of' bij vraag 1 is een onhandige: in onze gemeente kan het college een tegenprestatie verplichten, maar daar is nog in geen enkel geval voor gekozen. Veel uitkeringsgerechtigden verrichten echter wel werkzaamheden die als tegenprestatie aangemerkt kunnen worden, zoals vrijwilligerswerk of mantelzorg. Wij registreren dat niet sluitend en kunnen dus niet exact aangeven wie zonder verplichting wel een tegenprestatie heeft uitgevoerd (de 'of' variant). We hebben de vraag daarom nu zo uitgelegd dat we alleen de verplichte tegenprestatie opgelegd hebben gekregen en eventueel ook hebben uitgevoerd (de 'en' variant). In ons geval is dat dus 0.”

“De registratie van tegenprestatie vindt niet zo gedetailleerd plaats (op systeemniveau) als door het CBS wordt gevraagd; er wordt geregistreerd welke soort(en) tegenprestatie wordt opgelegd en de ingangsdatum en eventuele einddatum hiervan.” 

Bij een kwart van de gemeenten wordt aangegeven dat de tegenprestatie niet als zodanig wordt geregistreerd. Bij meerdere gemeenten blijkt uit de toelichting dat de gehanteerde definitie van een tegenprestatie een rol speelt. Zoals in paragraaf 1.2 is beschreven kunnen de regels over de tegenprestatie verschillen tussen gemeenten. Deze gemeenten gaven wellicht een aantal van nul op omdat zij bepaalde maatschappelijk nuttige activiteiten niet als tegenprestatie zien of niet als tegenprestatie registreren, getuige deze citaten:

“De tegenprestatie heeft een negatieve lading. Formeel leggen we deze niet op. Iedere inwoner krijgt een traject gericht op re-integratie of maatschappelijke participatie.”   

“Een substantieel deel van onze bijstandsgerechtigden voeren wel een maatschappelijk nuttige activiteit uit. Wij registreren dit niet als tegenprestatie.”

“We kunnen dit niet uit ons systeem halen. Dit komt mede omdat we de tegenprestatie niet dwingend opleggen d.m.v. een beschikking. Op positieve wijze stimuleren we dat alle mensen die een uitkering ontvangen naar vermogen participeren. Dat kan door het volgen van hulpverlening, het volgen van activiteiten ter sociale activering, vrijwilligerswerk, re-integratieactiviteiten, parttime werk. Zo doen bijna alle bijstandsgerechtigden iets 'nuttigs' en volgen we de bedoeling van de tegenprestatie.”

Verder zijn er vijf gemeenten waarbij naar voren komt dat er ondanks een verordening, in de praktijk geen tegenprestatie wordt uitgevoerd. Contactpersonen omschrijven dit als volgt:

“Hoewel de tegenprestatie is opgenomen in de re-integratie verordening en de mogelijkheid aanwezig is, wordt de tegenprestatie maar zelden tot niet uitgevoerd. Hiervoor zijn een aantal redenen. Ten eerste het verplichte karakter met negatieve lading. Er worden door ons re-integratie voorzieningen aangeboden in overleg en instemming met cliënt. De eerste insteek is om gezamenlijk tot een goede voorziening te komen. Ten tweede bieden de PW, IOAW en IOAZ, bij niet (voldoende) meewerkende cliënten voldoende andere mogelijkheden. Ten derde is de tegenprestatie te beperkt. Met name het ontbreken van mogelijkheden voor scholing / opleiding en stimulering vormen een belemmering. Verder de beperkte tijdsduur, beperkte werkzaamheden en mogelijkheden tot een vervolg.” 

“De tegenprestatie is wel opgenomen in beleidsregels maar wordt praktisch niet uitgevoerd. Alle cliënten participeren maximaal of er lopen op dit moment interventies om de maximale participatiegraad te behalen. Tevens zijn er dit jaar zeven cliënten geplaatst op vrijwilligerswerk.” 

Uit bovenstaand citaat blijkt eveneens dat ook in deze groep vrijwilligerswerk of mantelzorg vaak niet als tegenprestatie wordt geregistreerd. 

Ook zijn er vijf gemeenten waarbij wordt aangegeven dat de tegenprestatie als een uiterst middel wordt gezien. Dit wordt als volgt omschreven door contactpersonen: 

“In ons beleid is vastgesteld dat klanten gestimuleerd worden om te participeren en dat de verplichting tot een tegenprestatie een uiterst middel is.”

“Het opleggen van een tegenprestatie is beleidsmatig wel opgenomen in de re-integratie verordening en kan dus worden toegepast. In de praktijk komt dit echter maar zelden voor omdat er vooral eerst samen met cliënt wordt gekeken naar mogelijkheden. Daarbij bestaan er andere mogelijkheden die beter aansluiten bij de mogelijkheden van cliënt waarbij hetzelfde doel kan worden gerealiseerd als de tegenprestatie. Het opleggen van een tegenprestatie geldt dan ook als laatste optie. Deze werkwijze is vastgelegd in het gemeentelijk beleid.“ 

Daarnaast zijn er drie gemeenten die aangeven dat het opleggen van een tegenprestatie niet nodig geweest is. Dit verwoorden de contactpersonen als volgt: 

“Op basis van de in gemeente van toepassing zijnde verordening rondom de tegenprestatie is het niet noodzakelijk geweest om kandidaten een tegenprestatie op te leggen.” 

“Ons bestand is in hoge mate geactiveerd. Wij zetten al sinds lange tijd in op activering, al zo vroeg mogelijk in het proces. De tegenprestatie als instrument is beschikbaar, maar het is niet noodzakelijk gebleken deze in te zetten.” 

Ten slotte wordt er in een gemeente een andere definitie van de tegenprestatie gehanteerd:

“De gemeente kent geen tegenprestaties zoals zodanig bedoeld.” 

C. Gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren en een aantal groter dan nul opgaven
In deze groep werd 9 maal een toelichting gegeven. Meestal betrof dit een verantwoording van wat geteld is als tegenprestatie. Daaruit blijkt dat in deze groep een ruimere definitie wordt gehanteerd, waardoor vrijwilligerswerk of mantelzorg vaak juist wel als tegenprestatie worden gezien. Bijvoorbeeld:

“Er is in maart één persoon gestart met vrijwilligerswerk op voorspraak van de re-integratieconsulent.“

“In de gemeente hanteren we de volgende categorieën tegenprestatie: Direct werk, Werktraject, Parttime werk, Scholing, Activeringstrajecten, Maatschappelijk nuttige activiteiten, Vrijwilligerswerk, georganiseerde activiteiten buitens huis, geïndiceerde dagbesteding, in behandeling extern, inburgering, mantelzorg.”

“Werkzoekenden kunnen de tegenprestatie op diverse manieren invullen. Het grootste deel van de werkzoekenden verricht vrijwilligerswerk, levert mantelzorg of doet overige maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Maar ook het volgen van taal- of beweegtraining behoort tot de mogelijkheden.” 

Daarnaast werd twee keer opgemerkt dat er vanwege de Covid-maatregelen een kleiner aandeel bijstandsgerechtigden met tegenprestaties was.